ECLI:NL:RBMNE:2018:6105
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de Faillissementswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door verzoekers die in financiële problemen verkeerden. Verzoekers, een echtpaar, hadden een totale schuldenlast van € 353.823,49 en hadden een buitengerechtelijk akkoord aangeboden aan hun schuldeisers. Dit akkoord werd door 24 van de 29 schuldeisers aanvaard, maar twee schuldeisers, waaronder de heer [verweerder 1] en de besloten vennootschap [verweerster 2] B.V., weigerden in te stemmen met de regeling. De heer [verweerder 1] had een vordering van € 8.871,62, die voortvloeide uit een geldleningsovereenkomst, en was niet bereid om akkoord te gaan met de aangeboden regeling omdat verzoekers de opbrengst van verkochte panden niet aan hem hadden afgedragen. De rechtbank oordeelde dat verzoekers niet te goeder trouw hadden gehandeld door de panden te verkopen zonder de opbrengst aan de pandhouder af te dragen. Dit leidde tot de conclusie dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wogen dan die van de verzoekers, waardoor het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de weigering van de schuldeisers in redelijkheid gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak.