ECLI:NL:RBMNE:2018:6102

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
7273112 AE VERZ 18-102
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet wegens onvoldoende bewijs van diefstal door serveerster

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] tegen [verweerster]. [verzoekster], die sinds 1 mei 2018 in dienst was bij [verweerster], werd op 27 september 2018 op staande voet ontslagen vanwege vermeende diefstal uit de kassa. [verweerster] stelde dat [verzoekster] op de avond van 25 september 2018 geld had gestolen, maar kon dit niet voldoende onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden voor ontslag was, omdat [verweerster] niet het bewijs had geleverd dat [verzoekster] daadwerkelijk had gestolen. Het ontslag op staande voet werd daarom vernietigd.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerster] [verzoekster] weer aan het werk moest laten en haar salaris moest doorbetalen tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou eindigen. De kantonrechter heeft ook de wettelijke verhoging van 10% over het achterstallige salaris toegewezen, evenals de wettelijke rente. [verweerster] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [verzoekster]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij ontslag op staande voet en de rechten van werknemers in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7273112 AE VERZ 18-102 CS/30362
Beschikking van 14 december 2018
in de zaak van
[verzoekster],
wonend in [woonplaats] ,
die verder [verzoekster] zal worden genoemd,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. P. van Wegen,
tegen:
[verweerster] , h.o.d.n. [restaurant],
wonend in [woonplaats] ,
die verder [verweerster] zal worden genoemd,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A.J. de Hamer.

1.De procedure

- het verzoekschrift van [verzoekster] (met daarbij producties 1 t/m 4) is op de rechtbank ontvangen op 12 oktober 2018
- het verweerschrift van [verweerster] (met daarbij producties 1 t/m 7) is op de rechtbank ontvangen op 16 november 2018
- een brief van [verweerster] (met daarbij producties 8 en 9) is op de rechtbank ontvangen op 23 november 2018
- een brief van [verzoekster] (met daarbij productie 5) is op de rechtbank ontvangen op 23 november 2018
- een brief van [verzoekster] (met daarbij productie 6) is op de rechtbank ontvangen op 26 november 2018
De zaak is op een zitting met de rechter besproken op 29 november 2018. [verzoekster] heeft toen een pleitnota overhandigd. Van die zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[verzoekster] , geboren op [1994] , is (na al jarenlang als invalkracht te hebben gewerkt en een periode weg te zijn geweest) sinds 1 mei 2018 in dienst gekomen van [verweerster] met een arbeidsovereenkomst voor een jaar. Zij werkt in de bediening van [restaurant] (als ‘vakkracht bedrijfsleidster’) voor een bruto maandloon van € 1.604,02 (exclusief 8% vakantiegeld) op basis van een gemiddelde werkweek van 38 uur.
2.2.
Op 27 september 2018 heeft [verweerster] [verzoekster] in een gesprek op staande voet ontslagen omdat zij uit kastekorten heeft afgeleid dat [verzoekster] op de avond van dinsdag 25 september 2018 geld heeft gestolen. Volgens [verweerster] heeft [verzoekster] geen verklaring kunnen geven voor het kastekort. De dag erna heeft [verweerster] aan [verzoekster] een brief gestuurd waarin deze reden voor het ontslag is genoemd.
2.3.
Het primaire (belangrijkste) verzoek van [verzoekster] is dat de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigt. [verzoekster] zegt dat zij niets weet van een diefstal en dat zij hier onterecht van wordt beschuldigd. Als de kantonrechter het ontslag niet vernietigt, verzoekt [verzoekster] om een zogenaamde ‘billijke vergoeding’ voor haar ontslag. Ook wil zij dan een verklaring van de kantonrechter dat zij recht heeft op een zogenaamde ‘transitievergoeding’ (ook een in de wet – voor sommige gevallen - bepaalde ontslagvergoeding). Zij verzoekt daarnaast om doorbetaling van haar loon tijdens deze rechtszaak.
Is het verzoek op tijd gedaan? Ja.
2.4.
[verzoekster] heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet op tijd ingediend. In de wet is bepaald dat dit binnen twee maanden na het ontslag moet (zie artikel 7:686a lid 4 onder a van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Het ontslag is gegeven op 27 september 2018 en het verzoek is op de rechtbank ontvangen op 12 oktober 2018. Dat is dus op tijd.
Mocht [verzoekster] op staande voet worden ontslagen? Nee.
2.5.
Alleen als er een dringende reden bestaat voor ontslag, mag een werkgever een werknemer ontslaan zonder schriftelijke instemming van die werknemer (zie artikel 7:677 lid 1 BW en artikel 7:678 BW). Bij zo’n ontslag om een dringende reden moet die reden dan wel ‘onverwijld’ (wat hier zoiets wil zeggen als ‘zo snel mogelijk’) aan de werknemer worden gemeld.
2.6.
De werkgever is de partij die moet bewijzen dat er een dringende reden bestaat voor het ontslag op staande voet. Als een dringende reden gelden daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die maken dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden dat hij de werknemer nog in dienst houdt.
2.7.
In dit geval heeft [verweerster] gesteld dat [verzoekster] uit de kassa heeft gestolen en moet zij dat dus bewijzen. Dat is niet gelukt. De overzichten die [verweerster] daarvoor heeft verstrekt, zijn onvoldoende verduidelijkt om de kantonrechter van een diefstal door [verzoekster] te overtuigen. Partijen zijn het er over eens dat er in de avond van 25 september 2018 dertien tafels bezet zijn geweest. [verweerster] heeft een verklaring opgestuurd van [A] van [naam] (het kassasysteem waar zij mee werkt) waarin staat dat er die dag 12 tafels/rekeningen zijn betaald. Dat is vreemd. Volgens [verweerster] moet het dus wel zo zijn dat [verzoekster] de opbrengst van de dertiende tafel in eigen zak heeft gestoken. [verweerster] heeft nog een transactie-overzicht opgestuurd van de bank en een uitdraai uit het kassasysteem. Maar zij heeft geen duidelijke uitleg gegeven over de daarin genoemde bedragen. Ook over de hoogte van het ontbrekende bedrag bestaat geen duidelijkheid.
Het feit dat [verzoekster] zelf geen mogelijke verklaring heeft kunnen geven voor de ‘verdwenen tafel’ maakt niet dat zij de schuldige is. [verweerster] argwaan is op zich voorstelbaar, maar zij levert geen ‘hard bewijs’ van een diefstal door [verzoekster] en heeft ook geen verder bewijs aangeboden. Wat zij wel heeft aangevoerd (dat de betaling van één tafel/bestelling niet te vinden is en dat [verzoekster] die avond de bediening deed en als enige aanwezig was naast de kok) is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [verzoekster] geld heeft gestolen.
2.8.
De conclusie moet zijn dat er geen sprake is van een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:678 BW. [verweerster] was dus niet bevoegd om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] onverwijld op te zeggen. De kantonrechter zal het ontslag daarom vernietigen, zoals [verzoekster] ook heeft gevraagd.
2.9.
Voor het geval de kantonrechter het ontslag zou vernietigen, heeft [verweerster] een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden. Dit verzoek steunt op dezelfde gedraging (de diefstal) die ook de reden was voor het ontslag op staande voet. Omdat die diefstal dus niet vaststaat en [verweerster] verder geen enkele onderbouwing heeft gegeven voor de door haar gevraagde ontbinding, wijst de kantonrechter dit verzoek af.
2.10.
De vernietiging van het ontslag op staande voet en afwijzing van de door [verweerster] (voorwaardelijk) verzochte ontbinding heeft als gevolg dat de arbeidsovereenkomst ook na 27 september 2018 is blijven bestaan. Daarom wordt [verweerster] er ook toe veroordeeld om [verzoekster] weer aan het werk te laten (de ‘wedertewerkstelling’) zoals zij heeft verzocht. De dwangsom die hieraan wordt verbonden, zal gezien de omstandigheden worden beperkt tot € 150,-- per dag met een maximum van € 10.000,--.
2.11.
[verweerster] zal het loon van [verzoekster] moeten betalen tot de dag dat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige manier zal zijn beëindigd.
2.12.
Omdat vaststaat dat [verweerster] het loon van [verzoekster] over de periode
van 27 september 2018 tot en met november 2018 niet op tijd heeft betaald, moet zij ook de wettelijke verhoging betalen (zie artikel 7:625 BW) vanaf de vierde dag na de dag waarop de betaling had moeten plaatsvinden. Gelet op de omstandigheden van het geval, zal de wettelijke verhoging die [verweerster] moet betalen, worden gematigd tot 10%.
2.13.
De verzochte wettelijke rente (artikel 6:119 BW) zal worden toegewezen, want deze is op de wet gebaseerd en door [verweerster] niet tegengesproken.
2.14.
De vordering om een correcte eindafrekening op te maken zal worden afgewezen, omdat het dienstverband nog niet wordt beëindigd.
2.15.
[verzoekster] heeft in deze procedure op bijna alle onderdelen gelijk gekregen, daarom moet [verweerster] de proceskosten van [verzoekster] betalen. De kosten van [verzoekster] zijn de volgende:
- griffierecht € 476,00
- salaris gemachtigde € 400,00
Totaal € 876,00
2.16.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal ook worden toegewezen.
2.17.
De overige verzoeken die in het verzoekschrift genoemd zijn, heeft [verzoekster] op de zitting laten vallen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt het op 27 september 2018 aan [verzoekster] door [verweerster] gegeven ontslag op staande voet;
3.2.
veroordeelt [verweerster] om [verzoekster] tot de werkplek toe te laten en haar in de gelegenheid te stellen om de overeengekomen werkzaamheden uit te voeren, waarbij zij, als zij hieraan niet voldoet, een dwangsom zal moeten betalen van € 150,-- per dag, met een maximum van € 10.000,--;
3.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van het salaris van € 1.604,02 met ingang van 27 september 2018 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige manier zal zijn beëindigd;
3.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de wettelijke verhoging van 10% over het salaris over de periode van 27 september 2018 tot en met de maand november 2018, berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van de volledige betaling hiervan;
3.5.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over het achterstallige salaris en over de wettelijke verhoging over de periode van 27 september 2018 tot en met de maand november 2018 tot de dag van volledige betaling hiervan;
3.6.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten van [verzoekster] van € 876,00;
3.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst af wat er meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek en in aanwezigheid van de griffier mr. C.S. Schür uitgesproken op 14 december 2018.