ECLI:NL:RBMNE:2018:609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
UTR 17/1873
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Wijna
  • mr. drs. S. Lanshage
  • mr. E.C. Matiasen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning en ontvankelijkheid van bezwaren van derde-partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van een omgevingsvergunning door PostNL Real Estate B.V. en de daaropvolgende besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een aanvraag om een omgevingsvergunning, omdat de brief van 27 juni 2016 niet voldoende concreet was om als zodanig te worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verweerder ten onrechte had aangenomen dat er van rechtswege een omgevingsvergunning was verleend, en dat er dus geen besluit was waartegen bezwaar kon worden ingediend. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde de bezwaren van derde-partijen niet-ontvankelijk. De rechtbank droeg verweerder op het griffierecht van € 333,- te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1002,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/1873

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 februari 2018 in de zaak tussen

PostNL Real Estate B.V.,

Koninklijke PostNL B.V.en
PostNL RED B.V.,
eisers
(gemachtigde: mr. J.H. Meijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Tihouna).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1] B.V., te [vestigingsplaats] ,
(gemachtigde: mr. C.F. Geerdes)
Jumbo Supermarkten B.V.,
(gemachtigde: mr. T.E.F. Reijnders )
[derde-partij 3] B.V.,
(gemachtigden: mr. R.J.G. Bäcker en mr. T. van Halsema) en
[derde-partij 4] B.V.
(gemachtigde: mr. J.H.M. Kolfschoten).

Procesverloop

Op 30 september 2016 heeft verweerder aan eisers de volgens verweerder van rechtswege verleende omgevingsvergunning toegestuurd. Op 5 oktober 2016 heeft verweerder deze vergunning gepubliceerd. De vergunning ziet op het wijzigen van de bestemming bedrijventerrein naar detailhandel op het perceel [straatnaam] [nummeraanduiding] - [nummeraanduiding] te [vestigingsplaats] .
Bij besluit van 21 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van derde-partijen gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2017. Namens eisers zijn verschenen mr. J.H. Meijer, mr. [A] , [B] en [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Tihouna en [D] . Namens Jumbo Supermarkten B.V. zijn verschenen mr. T.E.F. Reijnders en mr. [E] , namens [derde-partij 3] B.V. is verschenen mr. R.J.G. Bäcker en namens [derde-partij 4] B.V. zijn verschenen [F] en mr. J.H.M. Kolfschoten.

Overwegingen

1. De rechtbank zal, mede gezien verweerders besluitvorming tot nu toe, allereerst de vraag beantwoorden of verweerder bij het nemen van de beslissing op de bezwaren van derde-partijen tot een juist oordeel over de ontvankelijkheid van de bezwaren is gekomen. Dit is een aspect van openbare orde en wordt door de bestuursrechter ambtshalve getoetst.
2. Bezwaar (en beroep) is gelet op de artikelen 8:1 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen mogelijk als sprake is van een besluit. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘besluit’ verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder ‘aanvraag’ wordt in het derde lid van dit artikel verstaan een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
3. In dit geval is voor beantwoording van de vraag of sprake is van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit dus relevant of er door eisers een verzoek is gedaan een besluit te nemen (= een aanvraag). Beoordeeld moet worden of verweerder terecht de brief van
27 juni 2016 als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb heeft aangemerkt op grond waarvan hij is overgegaan tot het bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
4. De bedoelde brief van 27 juni 2016 is gericht aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist en is ondertekend door de Directeur Transacties PostNL Real Estate. Als onderwerp staat vermeld “ [straatnaam] te [vestigingsplaats] ”. De tekst van de brief luidt als volgt:
“Geacht college,
Graag vragen wij uw aandacht voor het volgende.
Al geruime tijd hebben wij ons pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] - [nummeraanduiding] in [vestigingsplaats] te koop staan. In het verleden was ons sorteercentrum hier gevestigd, echter sinds de sluiting daarvan staat het pand grotendeels leeg. Het gebied waar het pand ligt wordt gekenmerkt door een diversiteit van functies die voornamelijk publieksgericht zijn. In de nabije omgeving zijn onder andere meerdere bouwmarkten en autobedrijven gevestigd.
Bouwtechnisch gezien is de locatie aan de [straatnaam] nog in goede staat. Gezien de huidige vraag naar dergelijke bedrijfsruimte en de al bestaande gemengde functies in het gebied lijkt echter een andere functie voor de hand te liggen.
Door de ligging langs een goed bereikbare weg, aanwezigheid van voldoende parkeerplaatsen en de open ruimten is het pand geschikt voor detailhandel, echter de huidige bestemming is bedrijventerrein.
Ik verzoek u dan ook hierbij er planologisch aan mee te werken dat de bestaande bebouwing ter plaatse kan worden gebruikt voor reguliere detailhandel. Graag zie ik uw besluit hiertoe tegemoet. Invulling van deze langdurige leegstand zal ook het functioneren van de rest van het gebied ten goede komen.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Indien er naar aanleiding van het bovenstaande nog vragen zijn, aarzelt u dan niet om contact met ons op te nemen.
In afwachting van uw reactie,”
Volgt ondertekening.
5. Uit vaste rechtspraak kan worden afgeleid dat voor het antwoord op de vraag of een verzoek gericht is op het nemen van een besluit, de inhoud en de strekking van het verzoek bepalend zijn. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1684, en van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3084.
6. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 27 juni 2016, gelet op de inhoud en strekking ervan, onvoldoende concreet is om te worden aangemerkt als een aanvraag (om een omgevingsvergunning). De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende vier aspecten.
6.1
Ten eerste overweegt de rechtbank dat PostNL Real Estate een partij is die kan worden aangemerkt als een professional op het gebied van ruimtelijke ordening. Daarom mag worden aangenomen dat zij goed bekend is met de voorgeschreven regels en procedures uit de Wabo en met de reguliere wijze van het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning, namelijk via het Omgevingsloket online. Van een professionele partij als PostNL Real Estate mag ook worden verwacht dat als zij niet op de reguliere wijze een aanvraag om een omgevingsvergunning indient, zij die aanvraag - in bijvoorbeeld een brief - duidelijk verwoordt en onderbouwt met deugdelijke en concrete gegevens. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting niet goed kunnen uitleggen om welke reden dat in dit geval niet is gebeurd.
6.2
Op de tweede plaats betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat eisers en het college al geruime tijd met elkaar in gesprek zijn over de ontwikkeling van deze locatie en de ruimtelijke (on)mogelijkheden ter plaatse. Zo is er in mei 2014 een principeverzoek ingediend, waarop het college in zijn brief van 10 juni 2014 uitgebreid heeft geantwoord. Weliswaar is het verzoek toen niet door eisers maar door Aldi Vastgoed B.V. ingediend, maar eisers waren op de hoogte van verweerders negatieve reactie op dat verzoek. Ook tegen deze achtergrond had het op de weg van PostNL Real Estate gelegen om, als zij daadwerkelijk een aanvraag had willen doen, de brief duidelijker te formuleren en te onderbouwen. Als PostNL Real Estate ondanks het bekende standpunt van verweerder toch een omgevingsvergunning heeft willen aanvragen, valt niet in te zien waarom zij de brief van 27 juni 2016 heeft gestuurd, nu die qua inhoud en strekking vergelijkbaar is met het principeverzoek van 2014.
6.3
Als derde wijst de rechtbank erop dat uit de zin “Ik verzoek u dan ook hierbij er planologisch aan mee te werken dat de bestaande bebouwing ter plaatse kan worden gebruikt voor reguliere detailhandel” niet kan worden afgeleid dat met de brief is beoogd een daadwerkelijke aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen. Uit deze zin zou immers ook kunnen worden afgeleid dat het verzoek gericht is op wijziging van het bestemmingsplan. Daaraan voegt de rechtbank toe dat, nu geen gebruik is gemaakt van de reguliere wijze van indienen, onduidelijkheid over de intentie van de brief voor rekening en risico van eisers blijft (vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2825).
6.4
Tot slot overweegt de rechtbank dat de overige tekst van de brief qua inhoud en strekking evenmin wijst op een aanvraag om een omgevingsvergunning. De brief schetst vooral het gebied waarin het pand ligt en geeft geen enkele concrete informatie over hoe eisers het gebruik van het pand voor reguliere detailhandel voor zich zien. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk om hoeveel vierkante meters van het pand het gaat, aan welke soort reguliere detailhandel voor het pand gedacht wordt, of het één of meerdere winkels worden en is bijvoorbeeld ook geen plattegrond van het pand met de invulling van de ruimte bijgevoegd.
7. Uit het oordeel dat de brief van 27 juni 2016 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag, volgt dat van het niet tijdig beschikken op een aanvraag en van het ontstaan van een vergunning van rechtswege geen sprake is. Verweerder heeft dus ten onrechte bekendgemaakt dat er van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend. In bezwaar had verweerder dan ook tot de conclusie moeten komen dat er geen besluit was waartegen bezwaar kon worden ingediend. De bezwaren van derde-partijen had verweerder vervolgens bij het bestreden niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:73, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb alsnog doen wat verweerder had moeten doen.
8. De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van eisers. Nu het bestreden besluit wordt vernietigd, wordt hun beroep gegrond verklaard, zij het om een andere reden dan door eisers is aangevoerd.
9. Omdat de rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaart, moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 333,- vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart de bezwaren van derde-partijen niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzitter, en mr. drs. S. Lanshage en
mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.