ECLI:NL:RBMNE:2018:6068

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
UTR 18/828
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verhaal betaling WGA-uitkering op garantsteller eigenrisicodragende werkgever

Op 10 december 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen ASR Schadeverzekering N.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de verweerder om de kosten van een WGA-uitkering te verhalen op de rechtsvoorgangster van eiseres. De rechtbank oordeelt dat het risico van betaling van de WGA-uitkering terecht is overgegaan op de verkrijgende onderneming, [werkgever 3], na een fusie waarbij [werkgever 1] is opgeheven. De rechtbank stelt vast dat de verweerder ten onrechte de WGA-uitkering op eiseres heeft verhaald, omdat eerst [werkgever 3] aangesproken moet worden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2018 in de zaak tussen

ASR Schadeverzekering N.V., te Utrecht, eiseres

(gemachtigde: mr. G. van Zon),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. Knufman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de kosten van de
WGA-uitkering, die verweerder voor de periode van 1 juni 2017 tot en met 30 juni 2017 heeft betaald aan (ex-)werknemer [(ex) werknemer] van [werkgever 1] B.V., verhaald op de rechtsvoorgangster van eiseres.
Bij besluit van 15 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de rechtsvoorgangster van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing van 27 juni 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de kennisneming van medische stukken in dit geding uitsluitend wordt toegestaan aan bovengenoemde gemachtigde van eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook zijn verschenen mr. [A] en
[B] Msc, beiden werkzaam bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten.
1.1
Op 29 augustus 2005 heeft [(ex) werknemer] , (ex-)werknemer (de werknemer) van
[werkgever 2] , zich ziekgemeld voor zijn werkzaamheden. Bij besluit van 1 juni 2007 heeft verweerder de werknemer een WGA-uitkering toegekend met ingang van
27 augustus 2007.
1.2
[werkgever 2] is eigenrisicodrager voor de betaling van de WGA-uitkering. De
rechtsvoorgangster van eiseres heeft verklaard dat zij zekerheid stelt voor de verplichtingen van [werkgever 2] als eigenrisicodrager voor de WGA-uitkering (de zogeheten ‘garantieverklaring’).
1.3
Verweerder heeft vervolgens de onder de rubriek ‘Procesverloop’ vermelde besluiten
genomen.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de betaling van de WGA-uitkering van de werknemer terecht op de rechtsvoorgangster van eiseres wordt verhaald. Eigenrisicodrager [werkgever 2] is na verschillende volledige overnames uiteindelijk voor 100% overgenomen door [werkgever 1] B.V. ( [werkgever 1] ). [werkgever 1] is op 29 december 2015 opgehouden te bestaan. Omdat [werkgever 1] de
WGA-uitkering van de werknemer niet (meer) kan betalen, heeft verweerder, gelet op artikel 40, zevende lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), de rechtsvoorgangster van eiseres als garantsteller van [werkgever 2] aangesproken. Volgens verweerder kan [werkgever 1] niet voor 100% door [werkgever 3] B.V. ( [werkgever 3] ) zijn overgenomen, zoals eiseres in bezwaar heeft gesteld, omdat [werkgever 3] op 20 juli 2017 maar 35,60% van de loonsom van [werkgever 1] heeft overgenomen. Verweerder heeft zich daarvoor gebaseerd op de loonsomgegevens in zijn systeem ‘ODS’ (Operational Data Store), waarin gegevens van de Belastingdienst zijn verwerkt. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de verplichting tot betaling van de WGA-uitkering van de werknemer volledig bij [werkgever 3] is komen te liggen.
3. Eiseres voert aan dat sprake is van een volledige overgang van onderneming van
[werkgever 1] naar [werkgever 3] , waardoor het betalingsrisico van de WGA-uitkering is overgegaan naar [werkgever 3] . Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte in bezwaar geen nader onderzoek heeft verricht naar deze overgang van onderneming. Uit het handelsregister, waarvan eiseres in bezwaar een uittreksel heeft overgelegd, blijkt dat [werkgever 1] door fusie is verdwenen en is opgegaan in [werkgever 3] . De gegevens van de Belastingdienst over de overname van [werkgever 1] door [werkgever 3] , waarop verweerder zich baseert, zijn onjuist. Eiseres heeft in beroep nog een kopie overgelegd van de akte van fusie.
4. De rechtbank heeft op 1 februari 2018 in elf zaken afzonderlijk uitspraak gedaan over eerdere beroepen van eiseres als garantsteller tegen zogenoemde verhaalsbesluiten van verweerder. Zie onder meer de uitspraak in de zaak met zaaknummer UTR 16/4486 (ECLI:NL:RBMNE:2018:468). De rechtbank heeft in het algemene deel van deze uitspraken een kader gegeven aan de hand waarvan een verhaal op de garantsteller dient te worden getoetst en heeft beschreven welke argumenten een garantsteller (nog) naar voren mag brengen. Daarbij is de rechtbank ingegaan op de stelplicht en bewijslast van de garantsteller en de onderzoeksplicht van verweerder. De rechtbank zal hierna bij de beoordeling van het beroep uitgaan van de uitgangspunten en het toetsingskader voor een verhaalsbesluit die zij in het algemene deel (rechtsoverweging (r.o.) 3 tot en met 26) van de uitspraken van 1 februari 2018 heeft geformuleerd. Dit kader betekent voor deze zaak het volgende.
5. Verweerder heeft ter zitting alsnog een toerekeningsbesluit willen overleggen, maar de rechtbank heeft dit ter zitting wegens strijd met de goede procesorde niet toegelaten. De rechtbank gaat bij haar beoordeling dan ook uit van ‘variant 2’ als bedoeld in r.o. 13 en 16.2 van de uitspraken van 1 februari 2018. De rechtbank zal in de lijn van de eerdere uitspraken het toerekeningsbesluit in het verhaalsbesluit inlezen. In deze zaak kan de rechtbank het verhaalsbesluit gericht aan de rechtsvoorgangster van eiseres waarin de toerekeningsaspecten zijn inbegrepen, dan ook in volle omvang toetsen.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het risico van betaling van de WGA-uitkering van de werknemer van eigenrisicodrager [werkgever 2] als gevolg van verschillende volledige overgangen van onderneming, terecht is gekomen bij [werkgever 1] .
7. De rechtbank zal hierna, gelet op de standpunten van partijen, beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de onderneming van [werkgever 1] niet volledig is overgenomen door [werkgever 3] , waardoor het risico van de betaling van de WGA-uitkering van de werknemer bij [werkgever 1] is achtergebleven en niet door [werkgever 3] wordt gedragen.
8.1
Uit artikel 82, derde lid, aanhef en onder b, en het vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), volgt dat bij overgang van onderneming het risico van betaling van de WGA-uitkering blijft berusten bij de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt. Daarbij wordt voor het begrip ‘overgang van onderneming’ een koppeling gemaakt met artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
8.2
Ingevolge artikel 7:662, tweede lid, aanhef en onder b, van het BW wordt onder overgang van onderneming verstaan: overgang ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing van een economische eenheid die haar identiteit behoudt.
9.1
Uit het door eiseres in bezwaar overgelegde uittreksel uit het handelsregister en de in beroep overgelegde akte van fusie blijkt dat met ingang van 30 december 2015 door een fusie het vermogen van [werkgever 1] onder algemene titel is overgegaan op [werkgever 3] en dat
[werkgever 1] is opgehouden te bestaan. Door deze fusie is sprake van een rechtsopvolging onder algemene titel door [werkgever 3] . Dit betekent dat door deze fusie alle rechten en verplichtingen van [werkgever 1] zijn overgegaan op [werkgever 3] . Omdat sprake is van een volledige overgang van onderneming, wordt niet voldaan aan de situatie als bedoeld in artikel 82, vijfde lid, van de Wet WIA. Op 30 december 2015 is het risico van betaling van de
WGA-uitkering van de werknemer dan ook overgegaan op [werkgever 3] . Dit alles betekent dat verweerder voor de betaling van de WGA-uitkering van de werknemer eerst [werkgever 3] moet aanspreken, voordat hij bevoegd is de WGA-uitkering op eiseres als garantsteller te verhalen.
9.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat hij de Belastingdienst opdracht wil geven om nader onderzoek te verrichten naar de gestelde volledige overgang van onderneming. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is een dergelijk onderzoek niet nodig.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de betaling van de WGA-uitkering daarom ten onrechte verhaald op eiseres als garantsteller. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 82 en 84 van de Wet WIA.
11. Nu het aanspreken van [werkgever 3] een noodzakelijke voorwaarde is voordat verweerder eiseres als garantsteller kan aanspreken, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 501,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de telefonische hoorzitting in bezwaar, waarvan een verslag zich in het dossier bevindt, op één lijn is te stellen met het verschijnen ter hoorzitting.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.