ECLI:NL:RBMNE:2018:606

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3815
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOZ-zaak over elektronische bereikbaarheid via MijnOverheid en de gevolgen voor bezwaar tegen WOZ-beschikking

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2018, staat de vraag centraal of eiser via zijn MijnOverheid-account kenbaar heeft gemaakt dat hij bereikbaar is voor elektronische communicatie met de overheid. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking die hem was toegezonden via de digitale Berichtenbox, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat verweerder in beginsel mocht uitgaan van de registratie in het systeem van MijnOverheid, waaruit blijkt dat eiser de 'vink' bij de Belastingsamenwerking had gezet. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke waarborgen voor de elektronische communicatie voldoende zijn en dat de enkele verklaring van eiser dat hij geen 'vinkje' heeft gezet, niet voldoende is om de registratie te betwisten. De rechtbank concludeert dat eiser verantwoordelijk is voor het in de gaten houden van zijn Berichtenbox en dat de bekendmaking van de beschikking op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de heffingsambtenaar […] ( [afkorting van verweerder] ), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2017 (de primaire beschikking) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van de woning [adres] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op € 682.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2016. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen (ozb) opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2017 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft in 2016 zijn MijnOverheid-account geactiveerd. Verweerder heeft de primaire beschikking naar de digitale Berichtenbox van dit account gestuurd. Verweerder heeft de primaire beschikking niet (ook) per post naar eiser gestuurd. Eiser maakt geen gebruik van de e‑mailnotificatie van de Berichtenbox. Hij heeft (ruim) na afloop van de termijn van zes weken na de plaatsing in de Berichtenbox kennis genomen van de primaire beschikking. Vervolgens heeft hij tegen die beschikking bezwaar gemaakt, omdat hij de voor zijn woning vastgestelde waarde te hoog vindt.
2. Verweerder heeft eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat de primaire beschikking door de digitale verzending ervan naar eisers Berichtenbox op de juiste wijze bekend is gemaakt.
3. Eiser kan zich daarin niet vinden. Hij heeft aangevoerd dat hij binnen zijn MijnOverheid-account nooit kenbaar heeft gemaakt dat hij post van verweerder uitsluitend op digitale wijze in de Berichtenbox wil ontvangen. Op de zitting heeft hij toegelicht dat hij het account heeft geactiveerd na herhaaldelijke aandringende oproepen daartoe vanuit de overheid, maar dat hij vervolgens nooit één van de verschillende overheidsinstanties die gebruik maken van de Berichtenbox heeft ‘aangevinkt’.
4. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de hoofdregel (in artikel 3:41, eerste lid) dat besluiten bekend worden gemaakt door toezending of uitreiking. Met die toezending wordt bedoeld het fysiek per post versturen. In aanvulling op deze hoofdregel is bepaald (in artikel 2:14, eerste lid) dat besluiten ook elektronisch mogen worden verstuurd, mits de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is.
5. Waar het in deze zaak in de eerste plaats over gaat, is of eiser aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat hij voldoende bereikbaar is voor de weg van elektronische verzending. Concreet is dan de vraag of eiser wel of niet een ‘vinkje’ heeft gezet bij de [afkorting van verweerder] op zijn MijnOverheid-account.
6. De mogelijkheid van elektronische communicatie tussen burger en overheid is in 2004 in de Awb ingevoerd. De wetgever heeft toen overwogen dat als het bestuursorgaan zich uit eigen beweging tot een betrokkene richt, het zich er uitdrukkelijk van moet vergewissen dat de geadresseerde langs elektronische weg bereikbaar is. Dit weegt – nog steeds volgens de wetgever – het zwaarst als het bestuursorgaan een belastend besluit wil verzenden. [1] De rechtbank overweegt dat dit ook in deze zaak speelt: verweerder neemt Wet woz-beschikkingen en ozb-aanslagen ambtshalve en niet op aanvraag, en deze besluiten zijn belastend voor de ontvanger. In het licht hiervan is de rechtbank van oordeel dat voor de vraag of eiser inderdaad kenbaar heeft gemaakt dat hij langs elektronische weg bereikbaar is, de bewijslast op verweerder rust. Dat betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiser inderdaad de [afkorting van verweerder] heeft aangevinkt op zijn MijnOverheid-account.
7. Het systeem van MijnOverheid en de Berichtenbox heeft een wettelijke grondslag in de Wet elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst (die ondanks de naam niet enkel betrekking heeft op de Belastingdienst). Op grond hiervan is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor dit systeem verantwoordelijk. Dit is verder uitgewerkt in de Regeling voorzieningen GDI, waarbij GDI staat voor generieke digitale infrastructuur. Artikel 2, eerste lid, van deze regeling bepaalt dat de minister voor iedereen die in Nederland woont met een burgerservicenummer en een DigiD vanaf 14 jaar oud een MijnOverheid-account aanmaakt. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de regeling neemt de gebruiker door het activeren van zijn MijnOverheid-account dit account in gebruik en maakt hij tevens kenbaar dat hij langs elektronische weg bereikbaar is voor het ontvangen van berichten in de Berichtenbox van door hem geselecteerde afnemers. De regeling biedt verder, in artikel 6, specifieke ict-voorschriften om de veiligheid en betrouwbaarheid van onder meer MijnOverheid en de Berichtenbox te waarborgen.
8. Op de zitting is namens verweerder toegelicht dat de [afkorting van verweerder] van het ministerie informatie ontvangt over wie zijn of haar MijnOverheid-account heeft geactiveerd en daarbij heeft aangegeven dat hij van de [afkorting van verweerder] berichten in de Berichteninbox wil ontvangen. Verweerder is afhankelijk van het ministerie voor de informatie die hij krijgt en kan niet zelf nagaan wat een gebruiker van MijnOverheid al dan niet heeft ingesteld in zijn of haar account.
9. Volgens verweerder heeft hij van het ministerie doorgekregen dat in MijnOverheid is geregistreerd dat eiser de [afkorting van verweerder] heeft aangevinkt en dat dus is geregistreerd dat hij voor verweerder bereikbaar is via de Berichtenbox. Eiser stelt daar enkel tegenover dat hij nooit een vinkje heeft gezet. Gelet op de hiervoor aangehaalde wettelijke veiligheids- en betrouwbaarheidswaarborgen van het systeem acht de rechtbank dit niet aannemelijk. Zonder nadere onderbouwing van wat eiser stelt is er geen reden om aan te nemen dat de informatie over eisers registratie op MijnOverheid onjuist is. Op basis van de toelichting van verweerder is er ook geen aanleiding om te denken dat deze informatie door het ministerie niet goed aan verweerder is doorgegeven. Tegenover de met waarborgen omklede wettelijke regeling staat in dit geval immers enkel de algemene stelling van eiser dat hij geen vinkje heeft gezet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij langs elektronische weg bereikbaar is. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Vervolgens is de vraag of verweerder mocht volstaan met het versturen van de primaire beschikking naar eisers Berichtenbox. Eiser heeft in dat kader aangevoerd dat hij tot en met 2016 de beschikking altijd per fysieke post ontving, dat hij er niet van op de hoogte is gebracht dat de beschikking voortaan digitaal wordt verstuurd en dat hij geen e‑mailnotificatie heeft ontvangen van Mijnoverheid.
11. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Omdat ervan moet worden uitgegaan dat eiser kenbaar heeft gemaakt langs die weg bereikbaar te zijn, is de primaire beschikking bekend gemaakt toen deze digitaal naar eisers Berichtenbox werd verzonden. Vanaf dat moment is de bezwaartermijn van zes weken gaan lopen. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om de Berichtenbox in de gaten te houden, net zoals dat het geval is bij het ontvangen van fysieke post in een brievenbus. MijnOverheid biedt de mogelijkheid van het krijgen van een e-mailnotificatie als een nieuw bericht in de Berichtenbox is ontvangen. Dat is een handig hulpmiddel, maar speelt geen rol bij de formele bekendmaking van besluiten. Dat geen notificatie is ontvangen is – vanwege de hiervoor genoemde verantwoordelijkheid – ook geen omstandigheid op basis waarvan zou moeten worden gezegd dat het redelijkerwijs niet de schuld van eiser was dat hij te laat was met het maken van bezwaar.
12. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is een termijn van openbare orde, waarvan verweerder (en de rechtbank) móet beoordelen of deze niet is overschreden. Er is geen ruimte om een bezwaarschrift toch in behandeling te nemen, als het zonder goede reden te laat is ingediend. Uit het voorgaande blijkt dat de bekendmaking via Mijnoverheid geen geldige reden is in deze zaak. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
13. De rechtbank hecht er tot slot nog aan om – buiten het kader van dit geschil om – te vermelden dat namens verweerder op de zitting nadrukkelijk is toegezegd om uit te zoeken hoe het zit met de hondenbelasting die eiser verschuldigd is, en hoe het kan dat eiser hierover niks meer heeft gehoord na het doen van een digitale melding op [Mijn[afkorting van verweerder]] .
14. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
D.T. de Winter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 483, nr. 3, p. 11, te raadplegen op www.overheid.nl.