In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de rechtbank op 5 december 2018 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De eiser, die directeur is van een bedrijf dat kassasystemen levert, had een geschil met zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar, Movir N.V. De eiser had een vordering ingesteld tegen Movir, maar Movir stelde dat de verzekering bij Nationale-Nederlanden was gesloten en dat zij slechts als tussenpersoon fungeerde. Movir betoogde dat de eiser de verkeerde partij had gedagvaard en vroeg om niet-ontvankelijkheid van de vordering.
De rechtbank oordeelde dat het verweer van Movir niet leidde tot niet-ontvankelijkheid, maar dat de vordering van de eiser tegen Movir moest worden afgewezen. De rechtbank overwoog dat de eiser niet had aangetoond dat zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Movir liep. De eiser had verzocht om de rechtbank 'regie te voeren' en Nationale-Nederlanden op te roepen, maar de rechtbank weigerde dit verzoek, aangezien het duidelijk was dat de eiser geen vordering had tegen Movir. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank werden begroot op € 2.493,00, inclusief eventuele nakosten.
De beslissing van de rechtbank was dat de vordering van de eiser tegen Movir werd afgewezen en dat de eiser in de proceskosten werd veroordeeld. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.O. Zuurmond.