ECLI:NL:RBMNE:2018:5992

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
C/16/465040 / FA RK 18-4468
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G. van de Beek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie voor zes kinderen met afwijking van forfaitaire woonlasten

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2018 een beschikking gegeven over de vaststelling van kinderalimentatie voor zes kinderen. De bewindvoerder, Lukt Beheer B.V., heeft namens de vrouw een verzoek ingediend om de man te verplichten tot het betalen van € 100,- per kind per maand, wat neerkomt op een totaal van € 600,- per maand. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om een lager bedrag van € 239,- per maand. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder de erkenning van de kinderen door de man en de onderbewindstelling van de vrouw. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.050,- per maand en de draagkracht van de man op € 624,- per maand, terwijl de vrouw een draagkracht heeft van € 126,- per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man zijn volledige draagkracht moet inzetten voor de kinderen en dat hij in staat is om de door de vrouw verzochte bijdrage te betalen. De rechtbank heeft besloten dat de man met ingang van 3 augustus 2018 de alimentatie moet betalen en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kosten van de procedure zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/465040 / FA RK 18-4468
Beschikking van 18 december 2018
in de zaak van:
Lukt Beheer B.V.,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
als bewindvoerder van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
voor wie als advocaat optreedt: mr. A.M. Bruin,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
voor wie als advocaat optreedt: mr. R.M. Maliepaard

1.1. Verloop van de procedure

1.1.
De bewindvoerder heeft namens de vrouw op 3 augustus 2018 een verzoek ingediend tot het vaststellen van kinderalimentatie voor de kinderen van de man en de vrouw.
1.2.
De man heeft op 26 september 2018 een verweerschrift ingediend.
1.3.
Daarna heeft de rechtbank nog een brief ontvangen van de advocaat van de bewindvoerder met als bijlage een berekening. Als laatste heeft de rechtbank nog een brief ontvangen van de man met als bijlagen de salarisstroken van de laatste weken.
1.4.
Op 20 november is er een zitting geweest waar het verzoek tot kinderalimentatie is besproken. Daarbij waren aanwezig: de vrouw, mr. Bruin, de man en mr. Maliepaard. De bewindvoerder was niet bij de zitting aanwezig.

2.2. De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond.
2.2.
De kinderen van de man en de vrouw zijn:
  • [minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009 ;
  • [minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010 ;
  • [minderjarige 3], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 ;
  • [minderjarige 4], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013 ;
  • [minderjarige 5], geboren in [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 2014 ;
  • [minderjarige 6], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015 .
2.3.
De man heeft de kinderen erkend.
2.4.
Op 25 juli 2016 heeft de rechter de goederen van de vrouw onder bewind gesteld en daarbij Lukt Beheer B.V. benoemd tot bewindvoerder.
3. Verzoek en verweer
3.1.
De bewindvoerder verzoekt te bepalen dat de man per maand een bedrag van € 100,- per kind, dus in totaal € 600,- per maand, dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
3.2.
De man is het niet eens met dit verzoek. Hij verzoekt te bepalen dat hij, met ingang van de datum van deze beschikking, een bedrag van € 239,- per maand in totaal moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
3.3.
Om te kijken welke bijdrage er betaald moet worden, zal de rechtbank eerst beoordelen aan welk bedrag de kinderen behoefte hebben. Daarna zal worden gekeken of de man en de vrouw in staat zijn dit bedrag te betalen (ook wel draagkracht genoemd), wie welk deel hiervan moet dragen (ook wel een draagkrachtvergelijking genoemd) en of de man een korting mag toepassen op de alimentatie vanwege de zorg die hij voor de kinderen draagt (ook wel zorgkorting genoemd).
Behoefte van de kinderen
3.4.
Partijen zijn het erover eens geworden dat de kinderen behoefte hebben aan een bedrag van in totaal € 1.050,- per maand.
Draagkracht van de man
3.5.
De man werkt via een uitzendbureau, waar hij per week betaald krijgt. Zijn loon is niet elke week hetzelfde, omdat hij in ploegendienst werkt en daarvoor verschillende toeslagen ontvangt en omdat hij regelmatig overwerkt. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat, om het inkomen van de man goed te berekenen, gekeken moet worden naar de cumulatieven (de totaalbedragen van het jaar) zoals die zijn genoemd op de meest recente salarisstrook (week 44). Op die strook staat een bedrag van € 25.690,75 genoemd aan loon met de toeslagen voor de ploegendienst en het overwerk en een bedrag van € 858,99 voor de vakantiebijslag. Partijen zijn het erover eens dat die bedragen bij elkaar geteld moeten worden en dat dit totaalbedrag van € 26.549,74 dan door 44 moet worden gedeeld om het inkomen van de man per week te berekenen (waar het vakantiegeld dan al bij zit). Dit komt dan neer op een inkomen per week van € 603,40 bruto. De rechtbank zal van dit inkomen uitgaan in de berekening, die aan deze beschikking is toegevoegd. Daaruit volgt dat het netto inkomen van de man dan € 2.034,- per maand bedraagt.
3.6.
Partijen zijn het er niet over eens of rekening moet worden gehouden met een bedrag aan woonlasten bij de berekening van de draagkracht van de man. Volgens het rapport Alimentatienormen wordt normaal gesproken rekening gehouden met een bedrag aan woonlasten dat gelijk is aan 30% van het netto besteedbaar inkomen (de ‘forfaitaire woonlast’). Dat zou in dit geval betekenen dat rekening zou worden gehouden met een bedrag van € 610,- afgerond (30% van € 2.034).
3.6.1.
De bewindvoerder heeft gezegd dat rekenen met dat bedrag hier zou leiden tot een onredelijke uitkomst. Dit zou namelijk betekenen dat de man maar een klein bedrag voor de kinderen kan voldoen, terwijl de man in werkelijkheid nauwelijks woonlasten heeft, omdat hij bij zijn moeder woont. De man vindt het juist wel terecht als gerekend wordt met de forfaitaire woonlast. Hij merkt op dat zijn woonlasten nu weliswaar een stuk lager zijn, maar dat het wel de bedoeling is dat hij straks op zichzelf gaat wonen. Dan zullen zijn woonlasten wel een stuk hoger zijn. Hij is er alleen nog niet in geslaagd om andere woonruimte te vinden. Hij is bang dat als er met lagere woonlasten wordt gerekend en daardoor een hogere alimentatie wordt vastgesteld, hij later moeilijk zijn eigen woonruimte kan betalen.
3.6.2.
De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval niet met de forfaitaire woonlast moet worden gerekend en wel om de volgende redenen. De werkelijke woonlasten van de man zijn veel lager dan het forfaitaire bedrag. Zo heeft de man genoemd dat hij een bedrag van € 350,- per maand aan zijn moeder betaalt, dat niet alleen bedoeld is voor de huur maar ook voor de boodschappen. Als dan toch met de forfaitaire last wordt gerekend, leidt dit ertoe dat er een groot tekort aan draagkracht ontstaat, waardoor bijna alle lasten voor rekening van de vrouw komen en de kinderen uiteindelijk te kort komen. Dit terwijl de vrouw ook al bijna volledig de zorg voor en opvoeding van hun zes kinderen op zich moet nemen. De man moet als vader net zo goed zijn verantwoordelijkheid voor de kinderen nemen. Verder begrijpt de rechtbank wel dat de man uiteindelijk op zichzelf wil gaan wonen, maar de rechtbank ziet ook dat de man al vanaf 2015 bij zijn moeder woont. De man heeft verder niet laten zien welke pogingen hij allemaal heeft gedaan om eigen woonruimte te vinden. Zo heeft hij niet laten zien dat hij op een wachtlijst staat en op welke plek van zo’n wachtlijst. Hierdoor is onduidelijk hoe snel de man andere woonruimte kan vinden. Dat kan dus ook nog jaren gaan duren en de kinderen zouden dan al die tijd (veel) te kort komen. Dat vindt de rechtbank niet redelijk. Daarom zal de rechtbank rekening houden met de werkelijke woonlasten van de man. Omdat het bedrag dat de man aan zijn moeder betaalt ook bedoeld is voor de boodschappen, gaat de rechtbank ervan uit dat een bedrag van € 222,- per maand ziet op de woonlasten. Dat bedrag komt overeen met het bedrag dat in de bijstandsnorm als ‘gemiddelde basishuur’ is opgenomen. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat, als de man later eigen woonruimte heeft gevonden, de alimentatie zal moeten worden aangepast. Van de bewindvoerder en/of de vrouw mag dan worden verwacht dat ze met de man in overleg gaan om te kijken wat dan een redelijk bedrag aan alimentatie is.
3.6.3.
Bij de berekening van de draagkracht van de man houdt de rechtbank verder rekening met een bedrag van € 920,- per maand aan overige vaste lasten, zoals wordt aanbevolen in het rapport Alimentatienormen. Verder mag de man 30% van wat van zijn inkomen overblijft na aftrek van de woonlasten en vaste lasten voor hemzelf houden. Dit betekent dat de rechtbank de draagkracht als volgt berekent: 70% van (2.034 – 222 – 920) = € 624,- afgerond per maand.
Draagkracht van de vrouw
3.7.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw een draagkracht heeft van € 126,- per maand.
Draagkrachtvergelijking en zorgkorting
3.8.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de man een draagkracht van € 624,- per maand en de vrouw van € 126,- per maand. Samen hebben zij dus € 750,- per maand voor de kinderen te besteden. Dat is onvoldoende om volledig de behoefte van de kinderen van € 1.050,- per maand van te kunnen betalen. De man en de vrouw komen samen € 300,- per maand te kort.
3.9.
Partijen zijn het erover eens dat de man in principe een zorgkorting zou mogen toepassen van 7% van de totale behoefte, omdat hij af en toe de zorg voor de kinderen heeft en dan al kosten voor hen maakt. Dat zou neerkomen op een bedrag van € 73,50 per maand. Omdat er alleen een tekort aan draagkracht bestaat van € 300,- per maand, wat meer dan twee keer zoveel is als deze zorgkorting, kan volgens het rapport Alimentatienormen de man deze zorgkorting nu niet toepassen. Het zou namelijk niet eerlijk zijn als van de ene kant de man de kosten die hij al voor de kinderen maakt mag aftrekken van de alimentatie, terwijl van de andere kant de vrouw ook kosten voor de kinderen moet maken die zij niet vanuit de kinderalimentatie of vanuit haar eigen draagkracht kan betalen.
Conclusie
3.10.
Het voorgaande betekent dat de man in principe zijn volledige draagkracht van € 624,- moet gebruiken voor de kinderen. Hij is dan dus in staat om de door de vrouw verzochte bijdrage van € 100,- per kind per maand (€ 600,- per maand in totaal) te betalen. De rechtbank zal dat daarom hierna onder het kopje ‘beslissing’ bepalen.
Ingangsdatum
3.11.
Partijen zijn het er niet over eens per wanneer de man de bijdrage moet gaan betalen. De rechtbank is van oordeel dat van de man kan worden verlangd dat hij de bijdrage vanaf 3 augustus 2018 gaat betalen. Op die dag heeft de bewindvoerder namens de vrouw namelijk het verzoek gedaan voor kinderalimentatie, zodat de man er vanaf die dag ook rekening mee had kunnen houden dat hij een bijdrage moest gaan voldoen.
Afsluiting
3.12.
De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, wat betekent dat de bewindvoerder namens de vrouw betaling van de bijdrage kan afdwingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing. Tot slot zal de rechtbank bepalen dat ieder van partijen de eigen kosten van deze procedure moet betalen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de man met ingang van 3 augustus 2018 een bedrag van € 100,- (honderd euro) per kind per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en dat hij die bijdrage vanaf nu steeds voor de eerste dag van de maand aan de vrouw moet betalen;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. van de Beek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.M.H. de Wit, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018.
Hoger beroep
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden kunnen het hoger beroep uiterlijk drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden kunnen het beroep instellen uiterlijk drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.