ECLI:NL:RBMNE:2018:5991

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
UTR 18/299
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres, die 62,42% arbeidsongeschikt is verklaard, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat haar een loongerelateerde uitkering toekent per 18 januari 2017. Eiseres stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en dat haar beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zich heeft gebaseerd op zorgvuldige rapportages van verzekeringsartsen en dat er geen tegenstrijdigheden zijn die de beoordeling in twijfel trekken. Eiseres heeft tijdens de zitting haar standpunten toegelicht, maar de rechtbank oordeelt dat zij voldoende ruimte heeft gehad om haar zaak te bepleiten en dat er geen reden is om een medisch deskundige te benoemen. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling door het UWV juist is en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.J.W.M. de Leeuw),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per 18 januari 2017 een loongerelateerde uitkering krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij 62,42% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 15 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft laatstelijk gewerkt als [functie van eiseres] bij Dienst Justitiële Inrichtingen, locatie [naam locatie] . Op 21 januari 2015 is eiseres uitgevallen voor haar werk, vanwege medische klachten. Op 18 oktober 2016 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd. Op 17 januari 2017 heeft eiseres het einde van de wachttijd bereikt. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres per 18 januari 2017 recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij 62,42% arbeidsongeschikt is
.Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
4.1
Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat niet duidelijk is op welke wijze het onderzoek heeft plaatsgevonden en uit welke onderdelen het bestaat. Zo is het niet duidelijk of verweerder de multidisciplinaire richtlijn voor beoordelen, behandelen en begeleiden niet-aangeboren hersenletsel (NAH) en arbeidsparticipatie heeft toegepast. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich niet goed in het dossier verdiept en heeft zij de indruk gewekt dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is.
4.2
Eiseres voert verder aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat haar beperkingen, met name als gevolg van haar hersenletsel, zijn onderschat en dat haar klachten bovendien toenemen. Er moet een verdergaande urenbeperking worden aangenomen, in verband met haar recuperatietijd en –frequentie. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met de thuissituatie.
Uit de medische informatie blijkt dat er een verschil van inzicht bestaat over de gezondheidstoestand van eiseres, zodat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar een verklaring van haar begeleider bij [bedrijfsnaam 1] , een neuropsychologisch onderzoek (NPO) door [A] , dat noodgedwongen moest worden afgebroken, en naar een rapport van medisch adviseur [B] , waarin staat dat het de vraag is of eiseres algemeen geaccepteerde loonvormende arbeid kan verrichten. Verder wijst eiseres erop dat de bedrijfsarts op 10 mei 2017 heeft geadviseerd om de re-integratie te staken. Eiseres verzoekt de rechtbank een medisch deskundige te benoemen, omdat zij financieel niet in staat is de kosten van een deskundige te dragen.
5.1
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Centrale Raad van Beroep de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen in verband met haar financiële situatie, ziet de rechtbank als een beroep op het beginsel van equality of arms, zoals aan de orde in het arrest Korošec. De rechtbank zal daarom hierna oordelen over de in die uitspraak te onderscheiden stappen.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
5.2.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres aanvoert geen reden om het onderzoek onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, alle beschikbare informatie van de behandelende sector in haar beoordeling betrokken en eiseres zelf gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder haar bevindingen op inzichtelijke wijze in haar rapportage van 3 november 2017 verwoord. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval exact had moeten beschrijven of en op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan protocollen en richtlijnen. Voorts is de omstandigheid dat bij eiseres de indruk bestond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar volledig arbeidsongeschikt acht onvoldoende om het onderzoek onzorgvuldig te achten.
Stap 2: equality of arms
5.3
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende ruimte gehad om de juistheid van de medische beoordeling door verweerder te betwisten, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Zij heeft van deze ruimte ook gebruik gemaakt. De enkele stelling dat zij zelf de kosten van een deskundige niet kan dragen, is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van schending van de equality of arms. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om zelf een medisch deskundige te benoemen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
5.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep [C] . De primaire verzekeringsarts [D] heeft in de rapportage van 24 februari 2017 voor eiseres beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, alsmede dynamische en statische handelingen en het aantal werkuren per dag. Daarbij is de verzekeringsarts uitgegaan van de testresultaten van een NPO door [bedrijfsnaam 2] van 17 januari 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapportage van 3 november 2017 de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen overgenomen. Daarnaast heeft zij op grond van het NPO van [bedrijfsnaam 2] en het NPO van [A] aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van een lawaaierige werkomgeving en beroepsmatig autorijden en eiseres aangewezen geacht op een voorspelbare werkomgeving met een afgebakend, niet te veel omvattend takenpakket met overzichtelijke taken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met haar rapportage naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en overtuigend de door haar voor eiseres aangenomen beperkingen gemotiveerd. De door eiseres overgelegde medische stukken zijn voor de rechtbank geen reden om anders te oordelen. [A] heeft het NPO niet kunnen afronden en daardoor geen stoornissen kunnen objectiveren of uitsluiten. [A] heeft echter wel vastgesteld dat het NPO door [bedrijfsnaam 2] correct is uitgevoerd en overwogen dat zij het eens zijn met de geformuleerde conclusies ten aanzien van de testresultaten. Ook de door medisch adviseur [B] uitgesproken twijfel over het in staat zijn van eiseres om algemeen geaccepteerde loonvormende arbeid te verrichten, is voor de rechtbank geen aanleiding om de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [B] en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van mening verschillen over de diagnose(s), maar alleen over de daaruit volgende objectiveerbare beperkingen. Op dat punt mist de rapportage van [B] voldoende onderbouwing. Dit temeer nu [B] in zijn rapport vervolgens in acht te nemen beperkingen bij het verrichten van arbeid noemt, waaronder een urenbeperking tot 4 uur per dag. Verder overweegt de rechtbank nog dat het advies van de bedrijfsarts van 10 mei 2017 inhield dat eiseres
in afwachting van de uitkomsten van de bezwaarprocedure tegen het uwv (cursief rechtbank)niet in staat was om werk te verrichten én dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nog steeds aan de orde was. De rechtbank begrijpt hieruit dat ook de bedrijfsarts uitging van het bestaan van arbeidsmogelijkheden. Aan de verklaring van 7 februari 2018 van de begeleider van [bedrijfsnaam 1] kan tot slot geen doorslaggevende betekenis toekomen, nu deze niet afkomstig is van een arts.
Omdat de rechtbank geen aanleiding ziet om de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, ziet zij ook geen reden voor het benoemen van een medisch deskundige. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling voert eiseres aan dat zij de functies van productiemedewerker industrie, samensteller kunststof en rubberproducten en medewerker tuinbouw niet kan verrichten, omdat haar belastbaarheid onjuist is vastgesteld en omdat de arbeidsdeskundige een onjuiste vertaling van haar belastbaarheid heeft gemaakt. Verder zijn de functies niet geschikt, omdat tussentijds vertreden niet mogelijk is en er te veel prikkels in de werkomgeving zijn. Eiseres verzoekt de rechtbank ook een onafhankelijke arbeidsdeskundige een onderzoek te laten verrichten.
7. Zoals hiervoor is overwogen gaat de rechtbank uit van de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Daartoe behoren niet het afwisselen van houding of overige beperkingen met betrekking tot statische houdingen. De op het ontbreken van vertredingsmogelijkheden gerichte grond treft reeds daarom geen doel. De rechtbank is voorts van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [E] met de rapportage van 13 december 2017 voldoende heeft onderbouwd dat eiseres geschikt is voor de geduide functies. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een onjuiste vertaalslag heeft gemaakt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft immers de geschiktheid van deze functies besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij zijn ook de externe prikkels in de functies aan de orde geweest. Voorts heeft de arbeidsdeskundige op dat punt de praktijksituatie op de werkvloer ook nog gecheckt bij de arbeidskundig analist. Er is in alle drie de situaties sprake van een rustige werkomgeving. De rechtbank ziet dan ook evenmin aanleiding om een arbeidsdeskundige een onderzoek te laten verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.