ECLI:NL:RBMNE:2018:5889

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
C/16/468376 / KG ZA 18-625
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van de executie van een vonnis in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2018, heeft eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die eerder een winkel van het label van eiseres heeft geëxploiteerd. Gedaagde had eiseres gedagvaard wegens een vermeende dwaling bij het aangaan van de overeenkomst, wat leidde tot een eerdere uitspraak van het hof die deels in zijn voordeel was. Eiseres vorderde schorsing van de executie van een vonnis van 3 oktober 2018, waarin een schadevergoeding van € 301.745,28 was toegewezen, en stelde dat er sprake was van een kennelijke misslag in dat vonnis. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een evidente misslag en dat gedaagde recht had op de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.271,00. De uitspraak is gedaan door mr. F.C. Burgers en is openbaar uitgesproken op 30 november 2018.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/468376 / KG ZA 18-625
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het kort geding gehouden op 29 november 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C. Goedhart te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Ellens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. F.C. Burgers, voorzieningenrechter, en mr. N.R. Verhoeff, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • mr. Goedhart voornoemd
  • mevrouw [A] (directeur [eiseres] )
  • de heer [B] (medewerker sales [eiseres] )
  • mr. Ellens voornoemd
  • de heer [gedaagde] in persoon
  • de heer [C] (toehoorder).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 3
- de producties 4 t/m 7 van [eiseres]
- de eiswijziging met de eerder ontbrekende productie 4, waardoor alles na 4 een nummer opschuift, met aanvullende producties 9 t/m 11
- de producties 1 t/m 4 van [gedaagde]
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagde] heeft enige tijd een winkel van het label [eiseres] geëxploiteerd in [vestigingsplaats] . Naar aanleiding van tegenvallende omzet heeft [gedaagde] [eiseres] gedagvaard. [gedaagde] stelde bij het aangaan van de overeenkomst te hebben gedwaald en hij wilde zijn schade op [eiseres] verhalen.
2.2.
De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde] afgewezen. In hoger beroep heeft het hof bij arrest van 9 juni 2015 de vordering van [gedaagde] deels toegewezen, onder verwijzing naar de schadestaatprocedure. De uitspraak van het hof is door de Hoge Raad in stand gelaten. Op 3 oktober 2018 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de schadestaatprocedure. Zij heeft een bedrag van € 301.745,28 toegewezen, te vermeerderen met rente en kosten.
2.3.
[eiseres] vindt dat er in het vonnis van 3 oktober 2018 sprake is van een kennelijke misslag. Zij vordert kort gezegd schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring en van de executie van dit vonnis. Subsidiair vordert [eiseres] zekerheidstelling door [gedaagde] . Daarnaast vordert zij opheffing van gelegde beslagen en een verbod tot het opnieuw leggen van beslag.

3.De beoordeling

3.1.
Het spoedeisend belang in dit executie kort geding volgt uit de aard van de zaak, in het bijzonder de belangen van partijen die in het geding zijn. Daarom wordt ook mondeling uitspraak gedaan.
3.2.
Uitgangspunt is dat [gedaagde] in beginsel een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis mag tenuitvoerleggen. Dat is alleen anders, als sprake zou zijn van misbruik van recht als hij dat zou doen. Dat is hier niet zo, om de volgende reden.
3.3.
Het hof heeft voor recht verklaard dat [gedaagde] heeft gedwaald en dat aannemelijk is dat de dwaling schade tot gevolg heeft gehad. Het enkele feit dat is gedwaald, betekent nog niet dat de wederpartij ook gehouden is de schade die het gevolg van die dwaling is te vergoeden. Daarvoor is een specifieke rechtsgrond nodig. Het bestaan van die specifieke rechtsgrond is ook gebleken, want het hof heeft óók voor recht verklaard dat [eiseres] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld door een ondeugdelijke prognose te verstrekken betreffende de winkel in [vestigingsplaats] . En dat is precies de grond waar ook de dwaling op is geslaagd (overweging 29 in het arrest). Dus én dwaling, én grond voor schadevergoeding.
Daarnaast is [eiseres] veroordeeld om de schade te vergoeden voor de door de dwaling geleden schade. De reden waarom niet ook de vergoeding van schade in verband met onrechtmatige daad is toegewezen, is volgens het hof dat het gaat om hetzelfde feitencomplex, dus dezelfde schade (overweging 33 in het arrest).
3.4.
Had dit oordeel van het hof handiger kunnen worden geformuleerd? Wellicht. Maar is het een evidente misslag van de rechtbank in de daaropvolgende schadestaatprocedure? Nee, naar mijn oordeel niet. Ik zou denk ik tot hetzelfde oordeel zijn gekomen. Let wel, je kunt er anders tegenaan kijken, en dat gebeurt nu ook bij het hof. Maar een kennelijke juridische of feitelijke misslag is niet aan de hand.
3.5.
Andere gronden om de executie te staken of schorsen (zoals in artikel 438 Rv genoemd) zijn niet gesteld of gebleken. Dit oordeel betekent, dat ik niet toekom aan een belangenafweging, en dus ook niet aan het verzoek om het mindere toe te wijzen, zoals het stellen van zekerheid of het schorsen ter overbrugging van een kortere periode.
3.6.
Ook de vordering tot opheffing van het beslag wordt afgewezen. [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die opheffing rechtvaardigen, als bedoeld in artikel 705 Rv. Ook heeft [eiseres] niets laten blijken over het eventueel knellen van dat beslag, zodat de voor opheffing vereiste belangenafweging niet in haar voordeel kan uitpakken.
3.7.
Dat betekent dat de vorderingen van [eiseres] in dit kort geding zullen worden afgewezen. [eiseres] zal worden veroordeeld in de kosten van [gedaagde] . Die kosten worden begroot op € 1.271,00 (€ 291,00 aan griffierecht en € 980,00 aan advocatensalaris).

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde] , tot op heden begroot op € 1.271,00;
4.3.
verklaart het vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit mondeling vonnis is gedaan door mr. F.C. Burgers, rechter, en in het openbaar uitgesproken, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op
30 november 2018.