ECLI:NL:RBMNE:2018:5888

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
16/652528-18 en 16/705654-17 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Celstraf voor steekpartij op Smakkelaarsveld in Utrecht

Op 3 december 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die op 24 juni 2018 op het Smakkelaarsveld in Utrecht een andere man met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De verdachte is ook schuldig bevonden aan twee mishandelingen in februari 2017. Het slachtoffer van de steekpartij verklaarde dat hij op de bewuste avond samen met de verdachte was en dat hij door de verdachte is gestoken, wat resulteerde in drie steekwonden en een klaplong. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel een aanzienlijk risico had genomen door onder invloed van alcohol en drugs te steken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de agressie- en alcoholproblematiek van de verdachte en heeft hem een contactverbod opgelegd met de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een hogere straf niet volledig gevolgd, maar heeft een lagere straf opgelegd, rekening houdend met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/652528-18 en 16/705654-17 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 december 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in PI Nieuwegein - HvB loc. Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 september 2018 en 19 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen door verdachte en mr. C. van Oort, advocaat te Amersfoort, alsmede wat door of namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/652528-18
primair
zich op 24 juni 2018 te Utrecht heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord, dan wel
een poging tot doodslag, door [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de rug en/of zij te steken;
subsidiair
zich op 24 juni 2018 te Utrecht heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware
mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad, door [slachtoffer 1] meermalen met een mes in
de rug en/of zij te steken;
meer subsidiair
zich op 24 juni 2018 te Utrecht heeft schuldig gemaakt aan mishandeling door [slachtoffer 1]
meermalen met een mes in de rug en/of zij te steken;
16/705654-17
feit 1
op 12 februari 2017 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 2
op 23 februari 2017 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder primair ten laste gelegde poging tot doodslag (16/652528-18) en de feiten 1 en 2 (16/705654-17) wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde (16/652528-18). Volgens de raadsvrouw kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat aangever [slachtoffer 1] door verdachte is gestoken (met een mes). Mocht de rechtbank daar wel van uitgaan dan is er onvoldoende bewijs voor voorbedachte raad en het opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer 1] . Ook van opzet op zwaar lichamelijk letsel is geen sprake, volgens de raadsvrouw. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot het parketnummer 16/705654-17 heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] op 12 februari 2017 één keer heeft geslagen. Voor meerdere (vuist)slagen is onvoldoende bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16/652528-18
Vrijspraak poging moord/poging doodslag (primair)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en zal hem daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot moord.
De rechtbank zal verdachte eveneens vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de (steek)verwondingen die bij [slachtoffer 1] zijn geconstateerd. Op basis van dat onderzoek wordt geconcludeerd (als antwoord op vraag 8) dat de kans dat het steken met een mes nabij het rechterschouderblad en nabij de bekkenkam fatale gevolgen heeft, niet in maat of getal is uit te drukken. Op grond van deze bevindingen kan niet worden bewezen dat er een aanmerkelijk kans was dat [slachtoffer 1] door de gedragingen van verdachte zou komen te overlijden.
Het bewijs voor poging tot zware mishandeling (subsidiair) [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen.
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 23 juni 2018 in het centrum van Utrecht was, samen met [verdachte] (hierna: verdachte) en [A] (hierna: [A] ). [slachtoffer 1] kreeg een klap of duw, waardoor hij op de grond viel, waarna verdachte of [A] direct op hem dook en hem sloeg en schopte. Op een gegeven moment voelde [slachtoffer 1] dat hij gestoken werd. In het ziekenhuis werd duidelijk dat [slachtoffer 1] in zijn rechterschouder, zijn rechterdijbeen en zijn linkerpink was gestoken. [slachtoffer 1] liep hierdoor een klaplong op en zijn dijbeen en pink moesten worden gehecht. [2]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft onderzoek gedaan naar de camerabeelden van het Smakkelaarsveld op 24 juni 2018, omstreeks 00:40 uur. Naar aanleiding van de opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en de opgemaakte ID-staten, en de daarin beschreven signalementen en foto’s, herkent hij op de beelden verdachte, [A] en [B] . [3] Door [verbalisant 1] is het volgende bevonden: [4]
00.40.31: Ik zag dat [A] op zijn rug op de grond terecht kwam. Ik zag dat het SO (slachtoffer -
de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1]) boven op [A] terecht komt. Ik zag dat [verdachte] (verdachte) een voorwerp in rechterhand heeft.
00.40.33: Ik zag dat [verdachte] drie stekende bewegingen maakt in de richting van de plek waar het SO en [A] liggen.
00.40.36: Ik zag dat het SO opstond. Ik zag dat [verdachte] iets in zijn rechterjaszak stopte. [5]
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut wordt opgemerkt dat uit het medisch dossier blijkt dat er op 24 juni 2018 drie huidperforaties zijn vastgesteld die door de behandelend arts werden gekwalificeerd als ‘steekwonden’. Aangenomen wordt dat er
sprake was van huidperforaties met scherpe wondranden. [6] De vraag of de verwondingen het gevolg zijn van het (meermalen) steken met een mes, wordt bevestigend beantwoord: “indien de verwondingen scherprandige huidperforaties betroffen, kunnen deze het gevolg zijn van meermalen steken met een mes of met een ander scherprandig/scherppuntig voorwerp.” [7]
Bewijsoverweging voor poging tot zware mishandeling (subsidiair)
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een mes of een (ander) scherp voorwerp drie keer op [slachtoffer 1] heeft ingestoken. Eén van deze steken is terecht gekomen in de rug van verdachte, waardoor zijn long is geraakt en waardoor een klaplong is veroorzaakt. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van (mes)steken in het bovenlichaam, waar zich diverse vitale organen bevinden, zwaar lichamelijk letsel oploopt, aanmerkelijk. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsvrouw dat niet duidelijk is met welke kracht is gestoken, nu in ieder geval door de kleding van [slachtoffer 1] heen is gestoken en door het steken een klaplong is veroorzaakt. Daaruit leidt de rechtbank af dat door verdachte ten minste met enige kracht is gestoken. Nu de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, kan het niet anders zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] door hem (meerdere keren) met een mes of (ander) scherp voorwerp te steken.
Partiële vrijspraak voorbedachte raad/medeplegen
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het bestanddeel “voorbedachte raad” nu dit op basis van het dossier niet kan worden bewezen. Ook van het ten laste gelegde medeplegen zal de rechtbank verdachte vrijspreken, nu uit het dossier niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer anderen.
Parketnummer 16/705654-17
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 februari 2017 en 23 februari 2017 [slachtoffer 2] heeft mishandeld . [8]
12 februari 2017
[slachtoffer 2] heeft op 15 februari 2017 verklaard dat hij op 12 februari 2017 in Utrecht was en een bekende jongen (dader 1) zag tegen wie hij eerder aangifte had gedaan. [9] Hij zag dat er nog vier jongens naast de jongen stonden. Hij hoorde dader 1 zeggen dat hij mee moest lopen, waarna ze naar de ingang van de Wolff bioscoop liepen. [10] In de lift zag en voelde [slachtoffer 2] dat dader 1 met zijn vuist twee keer op zijn linkerwang sloeg. [slachtoffer 2] voelde pijn. Buiten de lift gingen de jongens om hem heen staan en zag [slachtoffer 2] dat dader 1 met kracht, met zijn vuist, op zijn linkerwang sloeg. Hij voelde pijn en voelde dat er bloed over zijn gezicht stroomde. [11] De verbalisant ziet, op het moment dat [slachtoffer 2] aangifte doet, dat de huid onder het linkeroog van [slachtoffer 2] blauw gekleurd en gezwollen is. [12]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat sprake is van een schaafwond op/boven de oogkas (links) met een zwelling en een schaafwond onder het linkeroog. [13]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij [slachtoffer 2] is tegengekomen op 12 februari 2017 en dat hij hem heeft geslagen. [14]
23 februari 2017
Op 4 maart 2017 wordt door [slachtoffer 2] opnieuw aangifte gedaan. Hij verklaart dat hij zich op 23 februari 2017 bij de ingang van Hoog Catharijne bevond [15] en een groepje jongens tegen kwam, waaronder de jongen die hij in zijn aangifte van het incident op 12 februari 2017 “dader 1” had genoemd. Hij zag en voelde dat dader 1 hem met de vuist tweemaal tegen het rechteroog sloeg. [16] [slachtoffer 2] probeerde naar de lift te vluchten, maar zag dat de jongens in de lift om hem heen kwamen staan en zag dat dader 1 hem twee keer op zijn rechteroog sloeg. [slachtoffer 2] had hierdoor pijn en [slachtoffer 2]
liep een bloedneus op. [17]
[slachtoffer 2] is op 24 februari 2017 gezien door een huisarts. Deze constateert dat sprake is van een “kleine bloeduitstorting onder linker- en rechteroog” en een “zwelling bovenlip rechts”. [18]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de beelden bekeken van 23 februari 2017. [19] Daarop ziet hij het volgende.
23:37:08 Man met capuchon met bontkraag maakt een voorwaartse beweging vermoedelijk richting het slachtoffer [slachtoffer 2] . [20]
23:37:08 Man met capuchon met bontkraag maakt een voorwaartse beweging vermoedelijk richting het slachtoffer [slachtoffer 2] . [21]
23:37:09 Man met capuchon met bontkraag maakt met rechterarm een slaande beweging vermoedelijk richting het slachtoffer [slachtoffer 2] . [22]
Verbalisant [verbalisant 3] relateert in zijn proces-verbaal van bevindingen dat hij op de beelden van 23 februari 2017 [verdachte] herkent. Als (kleding)signalement omschrijft hij onder meer een jas met een capuchon met een bontkraag. [verbalisant 3] merkt verder op dat hij op 23 februari 2017 verdachte heeft staande gehouden, waarbij verdachte hetzelfde gekleed was als op de camerabeelden. [23]
Bewijsoverweging met betrekking tot 12 februari 2017
De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] slechts één keer met de vlakke hand heeft geslagen, acht de rechtbank niet aannemelijk. [slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte uitgebreid en gedetailleerd over het voorval en geeft aan meerdere vuistslagen te hebben gehad. Deze verklaring vindt steun in het letsel dat bij [slachtoffer 2] is geconstateerd, namelijk een zwelling (van het oog) en twee schaafwonden. Naar het oordeel van de rechtbank past dit letsel niet bij de verklaring van verdachte dat hij slechts één keer met de vlakke hand in het gezicht van [slachtoffer 2] heeft geslagen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Parketnummer 16/652528-18
subsidiair
op 24 juni 2018 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] , driemaal met een scherp en puntig voorwerp, in diens lichaam, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Parketnummer 16/705654-17
1.
op 12 februari 2017 in de gemeente Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] meermalen in/tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
op 23 februari 2017 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] meermalen in/tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 16/652528-18
subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
Parketnummer 16/705654-17
feit 1 en 2:
telkens: mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden (kort gezegd) een meldplicht bij de reclassering, een verplichte ambulante behandeling, een alcoholverbod, een locatieverbod (adres slachtoffer [slachtoffer 1] ) en een contactverbod met [slachtoffer 1] , zolang de reclassering dat nodig acht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel kunnen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Tijdens een onderlinge ruzie tussen vrienden heeft hij een mes of scherp voorwerp getrokken en [slachtoffer 1] daarmee meerdere keren gestoken. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] en uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat hij nog dagelijks geconfronteerd wordt met de gevolgen van dit voorval. [slachtoffer 1] heeft hieraan zowel psychische als lichamelijke klachten overgehouden. Bovendien is op dit moment nog onzeker of hij volledig zal herstellen van zijn verwondingen. Verdachte heeft een enorm risico genomen door, terwijl hij onder invloed was, lukraak meerdere keren op [slachtoffer 1] in te steken.
Daarnaast heeft verdachte zich twee keer schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft hem, samen met anderen, opgezocht, gevolgd en -zonder dat daarvoor enige reden aannemelijk is geworden- in elkaar geslagen. Dit vond telkens plaats op een afgelegen stuk op Hoog Catharijne. Vast staat dat verdachte in ieder geval ten tijde van de tweede mishandeling wist dat [slachtoffer 2] een kwetsbaar slachtoffer was. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij op deze laffe wijze dit kwetsbare slachtoffer heeft mishandeld.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 8 oktober 2018 waarop geen eerdere geweldsfeiten staan. De rechtbank zal hiermee bij het bepalen van de strafmaat niet in het voordeel of nadeel van verdachte rekening houden.
Uit het psychologisch rapport van 26 september 2018 dat is opgesteld voor de verdenking terzake het geweld tegen [slachtoffer 1] blijkt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol ten gevolge van onverwerkte gezinsproblematiek en bovendien is sprake van agressieregulatieproblematiek. De psycholoog concludeert dat dit een rol heeft gespeeld bij het ten laste gelegde feit en adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte voor de bewezenverklaarde mishandelingen van [slachtoffer 2] eveneens verminderd toerekeningsvatbaar is.
Ook in het reclasseringsadvies van 11 oktober 2018 wordt opgemerkt dat de agressieregulatieproblematiek een rol heeft gespeeld bij de ten laste gelegde feiten. Volgens de reclassering is het probleembesef van verdachte op dit punt beperkt. Wel lijkt verdachte de risico’s van zijn alcoholgebruik in te zien. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt aan verdachte als bijzondere voorwaarde op te leggen dat hij zal meewerken aan een behandeling gericht op zijn agressieregulatieproblematiek en alcoholgebruik. Daarnaast wordt geadviseerd aan verdachte een alcoholverbod op te leggen en een locatieverbod en contactverbod met betrekking tot [slachtoffer 1] .
De rechtbank volgt de reclassering in haar advies om, ter voorkoming van recidive, aan verdachte een behandelverplichting op te leggen gericht op zijn alcoholgebruik en agressieregulatieproblematiek. Ook het opleggen van een alcoholverbod acht de rechtbank wenselijk.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de ernst van de feiten, met geen andere straf kan worden volstaan dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft zich op verschillende momenten zeer gewelddadig gedragen, waarbij de gevolgen voor beide slachtoffers groot zijn. Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie is gerequireerd, komt zij wel tot een aanzienlijk lagere straf dan de strafeis. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank stelt de duur van de proeftijd vast op drie jaren.
Het contactverbod en locatiegebod met betrekking tot [slachtoffer 1] zal de rechtbank opleggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel. Artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een dergelijk locatie- en contactverbod opgelegd kan worden bij een veroordeling voor een strafbaar feit ter voorkoming van strafbare feiten. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat verdachte ook geen contact zal opnemen met [slachtoffer 2] . Om die reden zal ook een contactverbod met [slachtoffer 2] worden opgenomen in deze vrijheidsbeperkende maatregel.
De maatregel zal worden opgelegd voor de duur van 3 jaren, waarbij de vervangende hechtenis wordt bepaald op 7 dagen voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel houdt, met een maximum van 6 maanden.
Omdat er, gelet op de meerdere geweldsfeiten die door verdachte zijn gepleegd, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt, beveelt de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.

9.BENADEELDE PARTIJ

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 16.676,16. Dit bedrag bestaat uit € 1.676,16 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 16/652528-18 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 426,10. Dit bedrag bestaat uit € 26,10 materiële schade en € 400,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 16/705654-17 (feit 1 en 2) ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [slachtoffer 1] geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van [slachtoffer 2] kan, volgens de officier van justitie, worden toegewezen tot een bedrag van € 400,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft over de vordering van [slachtoffer 1] een aantal opmerkingen gemaakt. Zo is volgens de raadsvrouw sprake van eigen schuld van benadeelde en is onvoldoende onderbouwd dat bij benadeelde sprake is van blijvend letsel. Bovendien wordt de diagnose PTSS en een noodzakelijke behandeling voor PTSS betwist. Daarnaast wordt ten onrechte het eigen risico van 2019 opgevoerd. Niet blijkt dat alle kleding van de benadeelde beschadigd is en er zijn van die kleding geen bonnetjes overgelegd. Ten slotte zijn de uitspraken waarnaar verwezen wordt ten aanzien van de immateriële schade volgens de raadsvrouw niet vergelijkbaar met deze zaak.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de schade van de speaker niet kan worden toegewezen, nu niet blijkt dat verdachte deze heeft weggenomen. Verder heeft de raadsvrouw bepleit de immateriële schade te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten “reiskosten” (€ 45,80) en “eigen risico 2018” (€ 385,-) ter hoogte van in totaal € 430,80 komt voor vergoeding in aanmerking. Door de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd dat er ook sprake is van toekomstige schade, waarvoor het eigen risico in 2019 zal moeten worden gebruikt. Wat betreft de schadepost “kleding” zal de rechtbank, gelet op de beperkte onderbouwing en de betwisting door de raadsvrouw, gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en dit bedrag begroten op € 400,-.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de (deel)posten kleding (€ 411,21) en eigen risico 2019 (€ 385,-) en bepaalt dat de vordering voor dit deel slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Onvoldoende onderbouwd is gesteld en gebleken dat sprake is geweest van eigen schuld van de benadeelde partij. Dit standpunt van de verdediging wordt dus niet gevolgd en leidt niet tot afwijzing of matiging van dit deel van de vordering. Wel zal de rechtbank het bedrag aan immateriële schade sterk matigen, nu door de raadsvrouw is betwist dat er sprake is van blijvend letsel, de diagnose PTSS en het volgen van behandelingen voor PTSS en dit ook onvoldoende uit de stukken blijkt. De rechtbank zal aan immateriële schade een bedrag van € 2.500,- toewijzen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige, wat aan immateriële schade is gevorderd, niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 3.330,80, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 juni 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op een bedrag van € 48,15 (reiskosten naar advocaat en rechtbank). Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als hieronder bij de beslissing is omschreven.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.330,80, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 43 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade ter hoogte van in totaal € 400,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 400,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 februari 2017 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft de geluidsbox (€ 26,10) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en de onder 16/705654-17 bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 februari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 8 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/652528-18 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 16/652528-18 subsidiair en 16/705654-17 (feiten 1 en 2) ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich binnen één werkdag na zijn invrijheidstelling zal melden bij de reclassering (Vivaldiplantsoen 200, Utrecht) en zich vervolgens zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal laten behandelen voor zijn agressieproblematiek en alcoholgebruik door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren;
- beveelt dat verdachte:
* zich niet ophoudt aan de [adres] in [woonplaats] ;
* zich onthoudt van contact met [slachtoffer 1] (geboren op [1995] ) en [slachtoffer 2] (geboren op [1997] );
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 7 dagen hechtenis, met een maximum van zes maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (16/652528-18)
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 3.330,80;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 48,15, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.330,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 43 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij (16/705654-17, feiten 1 en 2)
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 400,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2017 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 2] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 8 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzitter, mrs. Y.N.M. Rijlaarsdam en
J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 december 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16/652528-18
primair
hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Utrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer
ander(en), althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
[slachtoffer 1] , geboren op [1995] , van het leven te beroven, met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] , driemaal, althans
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans met een scherp
en puntig voorwerp, in diens (boven)rug en/of zij, althans in diens
bovenlichaam, in elk geval diens lichaam, heeft gestoken, zijnde de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Utrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer
ander(en), althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
[slachtoffer 1] , geboren op [1995] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die
[slachtoffer 1] , driemaal, althans meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een
mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, in diens (boven)rug en/of
zij, althans in diens bovenlichaam, in elk geval diens lichaam, heeft
gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
artikel 303 lid 1 jo 45 Wetboek van Strafrecht.
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer 1] heeft
mishandeld door driemaal, althans meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met
een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, in diens (boven)rug en/of
zij, althans in diens bovenlichaam, in elk geval diens lichaam, te steken,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer 16/705654-17
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2017 in de gemeente Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] een of
meermalen in/tegen het gezicht heeft gestompt/geslagen, waardoor voornoemde
[slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] een of meermalen
in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt/geslagen,
waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2018179797, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 151. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 1] , van 26 juni 2018, pagina 1.
3.Een geschrift, te weten een proces-verbaal, pagina 38 (pagina 43, met daarop vermoedelijk de handtekening van de verbalisant, ontbreekt).
4.Een geschrift, te weten een proces-verbaal, pagina 39.
5.Een geschrift, te weten een proces-verbaal, pagina 41.
6.Een deskundigenrapport, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 oktober 2018, pagina 3.
7.Een deskundigenrapport, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 oktober 2018, pagina 6.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 juli 2017, genummerd 2017198573, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 151. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
9.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 2] , van 24 februari 2017, pagina 8.
10.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 2] , van 24 februari 2017, pagina 9.
11.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 2] , van 24 februari 2017, pagina 10.
12.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 2] , van 24 februari 2017, pagina 11.
13.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 13 maart 2017, pagina 20.
14.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 november 2018.
15.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 2] , van 4 maart 2017, pagina 21.
16.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 2] , van 4 maart 2017, pagina 22.
17.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 2] , van 4 maart 2017, pagina 23.
18.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 13 maart 2017, pagina 33.
19.Het proces-verbaal van bevindingen (beelden 23 febr.) van 30 maart 2017, pagina 34.
20.Het proces-verbaal van bevindingen (beelden 23 febr.) van 30 maart 2017, pagina 47.
21.Het proces-verbaal van bevindingen (beelden 23 febr.) van 30 maart 2017, pagina 49.
22.Het proces-verbaal van bevindingen (beelden 23 febr.) van 30 maart 2017, pagina 49.
23.Het proces-verbaal van bevindingen van 30 april 2017, pagina 85.