ECLI:NL:RBMNE:2018:587

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
16/659967-17; 16/181968-16 (gev. ttz); 16/153745-17 (gev. ttz); 16/659019-18 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake poging tot doodslag en mishandeling met psychische problematiek

Op 19 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die wordt verdacht van meerdere geweldsdelicten, waaronder een poging tot doodslag. De verdachte staat terecht voor het steken van een slachtoffer in de hals op 26 augustus 2017, alsook voor mishandelingen van andere slachtoffers in 2016 en 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan psychotische waanideeën en is van mening dat hij ten tijde van de feiten niet volledig toerekeningsvatbaar was. De deskundigen adviseren tbs met dwangverpleging, maar recentere informatie wijst erop dat de verdachte zijn medicatie nu wel neemt. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen voor een aanvullende rapportage, om te bepalen of de eerdere adviezen nog steeds van toepassing zijn. De verdachte blijft in voorlopige hechtenis totdat de zaak verder kan worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/659967-17; 16/181968-16 (gev. ttz); 16/153745-17 (gev. ttz); 16/659019-18 (gev. ttz) (P)
Tussenvonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd te Justitieel Complex Zaanstad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit tussenvonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.E. Craenen en van hetgeen verdachte en raadsman mr. M.F. van Hulst, advocaat te Utrecht, alsmede raadsvrouw mr. C.A.M. Dilven, advocaat te Etten-Leur, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/659967-17
primairop 26 augustus 2017 in Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met een mes in de nek en/of hals van die [slachtoffer 1] te steken;
subsidiairop 26 augustus 2017 in Utrecht aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwonden in de nek en/of hals en/of een zenuwbeschadiging van de stemband(en) en/of een gedeeltelijke verlamming van het gelaat heeft toegebracht door met een mes in de nek en/of hals van die [slachtoffer 1] te steken;
meer subsidiairop 26 augustus 2017 in Utrecht heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel door met een mes in de nek en/of hals van die [slachtoffer 1] te steken;
16/181968-16op 4 september 2016 in Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te stompen en/of slaan;
16/153745-17op 10 augustus 2017 in Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan en/of te stompen;
16/659019-18op 4 augustus 2017 in Utrecht [slachtoffer 4] heeft beledigd door hem in het gezicht te spugen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 16/659967-17 primair, 16/181968-16, 16/153745-17 en 16/659019-18 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 16/181968-16 ten laste gelegde, omdat niet duidelijk is geworden wie met de vechtpartij was begonnen. Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
De raadsman heeft betoogd dat in het onderzoek in de zaak met parketnummer 16/659967-17 sprake is geweest van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), te weten:
1. Door de politie zijn naaktfoto’s van verdachte gemaakt. Gezien de kwetsbare geestestoestand van verdachte is het onbegrijpelijk dat de politie meer foto’s van verdachte heeft gemaakt dan strikt noodzakelijk was. Er was gelet op de verdenking geen enkele reden voor andere foto’s dan die van de handen van verdachte.
2. De eerste verhoren die hebben plaatsgevonden zijn niet tijdig uitgewerkt. Dit is ten koste gegaan van een zorgvuldige verslaglegging. Bovendien waren hierdoor de uitgewerkte studioverhoren tijdens de voorgeleiding bij de rechter-commissaris niet in het dossier aanwezig.
3. Tijdens de huiszoeking zijn drie messen in beslag genomen. In het dossier ontbreekt elk spoor van die messen. Minst genomen hadden foto’s van die messen in het dossier kunnen worden gevoegd, zodat kon worden vastgesteld of deze messen lang genoeg waren om de veronderstelde wonden mee te maken.
4. Van de verwondingen ontbreekt duidelijke verslaglegging. Tijdens de regiezitting van 15 november 2017 is door de verdediging verzocht om foto’s van de verwondingen van aangever te voegen in het dossier. In een aanvullend proces-verbaal van 16 november 2017 is gerelateerd dat deze niet aanwezig waren. Op de terechtzitting blijken deze foto’s er wel te zijn.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om te volstaan met de vaststelling dat in voornoemde gevallen sprake was van vormverzuimen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De gestelde vormverzuimen(359a Sv-verweren)
Ten aanzien van de hierboven weergegeven door de raadsman gestelde vormverzuimen overweegt de rechtbank als volgt.
1. Uit niets is gebleken dat er naaktfoto’s van verdachte door de politie zijn gemaakt.
2. Door de politie is ervoor gekozen om studioverhoren af te leggen. De rechtbank acht begrijpelijk dat die verhoren nog niet uitgewerkt waren ten tijde van de voorgeleiding, dergelijke uitwerking dient immers zorgvuldig te gebeuren en is tijdrovend. Door de politie is daarom geen norm als bedoeld in artikel 359a Sv geschonden en ook overigens is niet gebleken dat dit ten koste van een zorgvuldige verslaglegging is gegaan. Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Mocht al sprake zijn van een vormverzuim, dan nog is het vormverzuim hersteld, aangezien de uitgewerkte studioverhoren in het dossier zijn gevoegd.
3. Door de politie zijn foto’s van de bestekbak met daarin de messen (p. 108) gemaakt.
4. Ten tijde van het opmaken van het aanvullend proces-verbaal naar aanleiding van de onderzoekswens van de verdediging was bij de politie niet bekend dat aangever beschikte over foto’s van het letsel. Door de politie is hiermee geen norm als bedoeld in artikel 359a Sv geschonden. Bovendien zijn de foto’s van het letsel van aangever thans in het dossier gevoegd en heeft de verdediging hiervan ter terechtzitting kennis van kunnen nemen en is zij in de gelegenheid gesteld hierover een standpunt in te nemen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van vormverzuimen. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de raadsman.
Bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in de dossiers en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem onder 16/659967-17 primair, 16/181968-16 en 16/153745-17 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
16/659967-17 primair
Aangever [slachtoffer 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 26 augustus 2017 ging ik naar een vriendin genaamd [A] . Deze vriendin woont in een studentenflat aan het [adres] te [woonplaats] . Ik dacht dat [A] op nummer [nummer] woonachtig was. [2] Terwijl ik aan het telefoneren was voelde ik iets in mijn nek steken. Kort na de eerste steek voelde ik direct een tweede steek in mijn nek. Na de tweede steek in mijn nek draaide ik mij om. Ik zag dat er achter mij een man stond. Ik zag dat hij in zijn hand een mes vast had. [3]
Getuige [getuige 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 26 augustus 2017 bevond ik mij in een appartementencomplex, gelegen aan het [adres] te [woonplaats] . Ik zag dat mijn vriend, genaamd [slachtoffer 1] stond te telefoneren. Op datzelfde moment zag ik dat een mij onbekende man de studio binnen kwam lopen. Ik zag dat de man een mes in zijn hand had. Ik zag dat de man direct en zonder twijfel met een zelfverzekerde pas richting [slachtoffer 1] liep. Ik zag dat de man direct met kracht op het bovenlichaam begon in te steken. Ik zag dat de man wel vijf keer met kracht op [slachtoffer 1] in stak. Ik zag op dat moment meteen al dat [slachtoffer 1] in zijn nek geraakt werd en begon te bloeden. [4]
Getuige [getuige 2] heeft op 26 augustus 2017 -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik ben de bewoonster van [adres] [woonplaats] . Ik had vandaag een feestje. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer 1]
(de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1] )stond te bellen. Wat ik nog weet is, dat ik mij omdraaide en toen [slachtoffer 1] met zijn handen in zijn nek ging staan. Ik zag achter hem mijn overbuurman van nummer [nummer] . [5]
Uit een brief van de Afdeling Spoedeisende Hulp van het UMC Utrecht aan de huisarts van [slachtoffer 1] blijkt -zakelijk weergegeven- dat [slachtoffer 1] op 27 augustus 2017 is gezien op de spoedeisende hulp, waarbij een steekverwonding rechts lateraal in de hals is geconstateerd en een oppervlakkige laceratie (snijwond/verscheuring van het weefsel) aan de achterzijde van de behaarde hoofdhuid. De conclusie luidt dat sprake is van een steekverwonding in de hals (level II) met als gevolg dysfonie en Horner’s syndroom, passend bij nervus vagus letsel. [6]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 26 augustus 2017 hoorde ik dat het Operationeel Centrum ons verzocht te gaan naar de [adres] . Aldaar zou iemand in zijn nek zijn gestoken. De dader zou in de woning [adres] zijn. Wij hebben ons vervolgens om de deur van [adres] gepositioneerd. Ik zag dat de deur van appartement [nummer] open werd gedaan. Ik zag in de deuropening een man staan. [7] Hierop ben ik, samen met [verbalisant 2] , naar de verdachte gestapt. Ik heb de verdachte vervolgens medegedeeld dat hij was aangehouden. [8]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 26 augustus 2017 hielden wij op de locatie [adres] , [woonplaats] , als verdachte aan:
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [1989]
Geboorteplaats : [geboorteplaats] [9]
Bewijsoverweging
De rechtbank is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden (waarbij de rechtbank in het bijzonder oog heeft gehad voor het feit dat verdachte met een mes meermalen in de hals van [slachtoffer 1] heeft gestoken) van oordeel dat de verdachte in zijn handelen opzet - op zijn minst in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Het steken met een mes in de hals het slachtoffer heeft immers ten minste de aanmerkelijke kans doen ontstaan op het overlijden van het slachtoffer. De aard van deze gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden brengen mee dat - bij gebreke van contra-indicaties - verdachte deze aanmerkelijke kans bewust moeten hebben aanvaard.
Een geestelijke stoornis kan slechts dan aan bewezenverklaring van opzet in de weg staan als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken (vgl. HR NJ 2006, 448) Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn en de rechtbank is niet gebleken van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden.
16/181968-16 [10]
Aangever [slachtoffer 2] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat bij mij werd uitgeoefend, veroorzaakte pijn en letsel. Ik ben werkzaam als fitness-instructeur bij sportcentrum [naam] , gelegen aan de [adres] te [adres] . [11]
Op 4 september 2016 bevond ik mij in genoemd sportcentrum. Ik zat achter mijn desk in de sportschool. In mijn rechter ooghoek, zag ik iemand op mij af lopen, ik zag niet wie dit was. Ik voelde ineens, uit het niets, een enorme harde klap in mijn gezicht. Ik voelde dat dit een hele hard klap betrof, met gebalde vuist. Ik voelde pijn op mijn hoofd en ik viel direct van mijn stoel op de grond. Ik lag op mijn rug. Ik zag dat [verdachte] , boven mij hing en ik zag dat hij mij met veel kracht, met 2 gebalde vuisten, om en om op mijn gezicht en hoofd sloeg. Ik voelde veel pijn en ik zag en voelde dat hij mij meerdere malen met deze gebalde vuisten en met kracht bleef slaan. Ik voelde wel dat ik over mijn hele hoofd werd geslagen. Ik voelde direct pijn op mijn neus, op mijn wangen en voorhoofd. Toen de politie ter plaatse kwam en ik vertelde wat er was gebeurd, zag ik dat zij [verdachte] aanhielden. [12]
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [13]
Getuige [getuige 3] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 4 september 2016 ben ik getuige geweest van een mishandeling. Deze mishandeling heeft plaatsgevonden in de sportschool aan de [adres] te [adres] . De persoon die aangevallen is betreft een personal trainer. Mijn aandacht werd getrokken door geluid bij het bureau. Ik keek in de richting van de personal trainer die achter het bureau lag. Ik zag dat de jongen bovenop de personal trainer zat en hem meerdere klappen in het gezicht gaf met steeds afwisselend zijn linker- en rechtervuist. Ik zag dat hij dit met twee handen deed. [14] Ik heb gezien dat de jongen die heeft geslagen ook is meegenomen door of de beveiliger of de politie. [15]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 4 september 2016 de worstelpartij met [slachtoffer 2] was begonnen en dat hij hem in ieder geval op zijn lip had geslagen. [16]
Bewijsoverweging
Het verweer van de raadsman vindt weerlegging in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en behoeft derhalve geen nadere bespreking. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
16/153745-17 [17]
Aangever [slachtoffer 3] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik doe aangifte van mishandeling. Door de handeling van de verdachte heb ik pijn en letsel opgelopen. Op 10 augustus 2017 was ik aan het werk. Ik ben werkzaam als schoonmaker in het UMC te Utrecht. In de kantine zaten mijn vrouw en ik en een vakantiekracht welke ik ken onder de naam [verdachte] . Tijdens de pauze ging ik naar het aanrecht om mijn handen te wassen. Toen ik terug draaide kreeg ik vanuit het niks een harde klap in het gezicht met een vlakke hand van [verdachte] . Door deze klap viel ik op de grond. Door de klap had ik direct pijn in mijn linkerwang. [18]
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [19]
Getuige [getuige 4] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik werk in het ziekenhuis UMC te Utrecht. Mijn man [slachtoffer 3] werkt daar ook.
Op 10 augustus 2017 liepen we samen naar de kantine. Een nieuwe medewerker genaamd [verdachte] zat al in de kantine toen wij naar binnen liepen. Wij liepen naar de kraan om onze handen te wassen. Toen mijn man [slachtoffer 3] zich na het handen wassen omdraaide en langs [verdachte] liep stond [verdachte] ineens op en sloeg [slachtoffer 3] in zijn gezicht met een vuistslag. [slachtoffer 3] viel daarna achterover op de grond en bleef liggen. [20]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 3] op 10 augustus 2017 een ‘slap’ (de rechtbank begrijpt: klap in het Engels) op zijn wang had gegeven. [21]
16/659019-18
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van
15 augustus 2017, genummerd PL0900-2017250002-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/659967-17 primair
op 26 augustus 2017 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, meermalen, in de nek en hals van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
16/181968-16
op 4 september 2016 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan;
16/153745-17
op 10 augustus 2017 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] in het gezicht te slaan;
16/659019-18
op 4 augustus 2017 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer 4] , in het openbaar en in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in het gezicht van die [slachtoffer 4] te spugen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/659967-17 primair:
poging tot doodslag;
16/181968-16 en 16/153745-17:
telkens, mishandeling;
16/659019-18:
belediging.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d.
11 oktober 2017 ten aanzien van parketnummer 16/659967-17 van drs. M.M. Sprock, psychiater. In dit rapport wordt - onder meer - geconstateerd dat verdachte de realiteit op een verwrongen eigen manier ervaart: iedereen is hem kwaadgezind, overal hoort en ervaart hij pesterijen, hij wordt continu belaagd. Hij is zich overdreven bewust van zijn omgeving, maar dan op een verwrongen manier en interpreteert deze vanuit zijn eigen gedachtegang. Hij reageert op het slachtoffer op een impulsieve agressieve manier vanuit die paranoïde gedachten. Er kan gesproken worden van ernstige oordeels- en kritiekstoornissen, in die mate dat verdachte geen controle meer had over zijn wil en volledig handelde vanuit de stoornis. Verdachte reageerde op de in zijn beleving provocaties en pesterijen waarbij geen ruimte meer was voor gedragsalternatieven. Er wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d.
11 oktober 2017 ten aanzien van parketnummer 16/659967-17 van drs. M.L. de Groot, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt - onder meer - geconstateerd dat verdachte bij het plegen van het ten laste gelegde volledig werd gedreven door psychotische waanideeën, achterdocht en hallucinaties. Er is sprake van een chronisch psychotische stoornis in de vorm van schizofrenie. Hij hoort vrijwel voortdurend stemmen om zich heen, die over hem roddelen en hem bedreigen. Zijn waarneming van sociale situaties is veelal paranoïde vervormd, waardoor hij zich vaak geprovoceerd en bedreigd voelt. In zijn beleving staat hij er inmiddels helemaal alleen voor, is niemand om hem heen te vertrouwen. Hij voelt zich bij tijd en wijlen dusdanig bedreigd, dat hij zich genoodzaakt voelt om zichzelf te verdedigen. Verdachte twijfelt op geen enkele manier aan zijn perceptie van gebeurtenissen en er is geenszins sprake van ziektebesef. De hiervoor genoemde wanen en hallucinaties (stemmen), de paranoïde vervorming van gebeurtenissen evenals het zich bedreigd en genoodzaakt voelen om zichzelf te verdedigen, hebben vermoedelijk allen een rol gespeeld in het plegen van het ten laste gelegde. Verdachte werd in zijn gedragingen volledig gedreven door paranoïde waanideeën en hallucinaties en er zal vanuit de ernst van de stoornis beschouwd niet of nauwelijks ruimte zijn geweest voor gezonde overwegingen of gedragsalternatieven. Er wordt geadviseerd om het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het onder 16/659967-17 primair bewezen verklaarde aan verdachte niet kan worden toegerekend.
Uit de rapportages ontstaat een beeld dat de psychotische waanideeën, achterdocht en hallucinaties al langere tijd bij verdachte aanwezig waren en een chronisch karakter hadden. Het onder 16/659967-17 primair bewezen verklaarde in onderling verband en samenhang bezien met het onder 16/181968-16, 16/153745-17 en 16/659019-18 bewezen verklaarde brengt de rechtbank tot de conclusie dat voornoemde stoornis ook aanwezig was en de gedragskeuzes van verdachte beïnvloedde ten tijde van het onder 16/181968-16, 16/153745-17 en 16/659019-18 bewezen verklaarde. De aanleiding van die feiten was er namelijk ook in gelegen dat verdachte in de veronderstelling was dat er door de aangevers over hem werd geroddeld, dan wel dat hij door de aangevers werd gepest.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, verdachte derhalve niet strafbaar ten aanzien van het bewezen verklaarde en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem onder 16/659967-17 primair bewezen geachte te veroordelen tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat terbeschikkingstelling met voorwaarden de meest geëigende maatregel is. Verdachte heeft inmiddels al ruim vijf maanden in detentie doorgebracht en heeft in die periode de weg naar boven gevonden. Hij neemt de medicatieadviezen van zijn psychiater ter harte en neemt ook deel aan therapieën.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat terbeschikkingstelling met voorwaarden onvoldoende zekerheid biedt, dan is een verplichte opname in een psychiatrisch ziekenhuis de aangewezen maatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beraadslaging is de rechtbank gebleken dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest, de rechtbank acht zich onvoldoende voorgelicht over de persoon van de verdachte en de aanbevolen afdoening van de zaak. De rechtbank zal het onderzoek daartoe heropenen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
In voormelde Pro Justitia rapportages uitgebracht in oktober 2018 is geadviseerd om terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege op te leggen. Voor dit advies is – zo begrijpt de rechtbank – mede redengevend dat verdachte ten tijde van het uitbrengen daarvan negatief stond ten opzichte van medicatiegebruik, waarbij bovendien enig ziektebesef ontbrak.
Uit de aanvullende rapportage ten behoeve van de rechtszitting van het Leger des Heils d.d. 26 januari 2018, opgemaakt door I. Jenniskens en het verhandelde ter zitting d.d. 5 februari 2018 is evenwel gebleken dat verdachte inmiddels ruim drie maanden een antipsychoticum (aripiprazol) gebruikt en heeft verdachte ervan blijk gegeven dat hij baat heeft bij de medicatie en dat bij hem een pril begin van ziektebesef aanwezig is.
Deze omstandigheden waren ten tijde van het opmaken van de Pro Justitia rapportages (nog) niet aan de orde. De deskundigen hebben deze dan ook niet meegewogen bij de totstandkoming van hun advies. Mogelijk zouden de recente ontwikkelingen aanleiding kunnen geven om hun advies over de op te leggen maatregel te heroverwegen. De rechtbank vraagt zich af of in het licht van de recente ontwikkelingen mogelijk wel zou kunnen worden volstaan met een TBS met voorwaarden zoals door de verdediging primair is bepleit, dan wel met een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, of dat de deskundigen hun advies onverkort handhaven.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt daarom heropend, geschorst en vervolgens hervat op een nog nader te bepalen terechtzitting, om de deskundigen in de gelegenheid te stellen een aanvullende rapportage op te stellen.
De stukken worden in handen gesteld van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, om een aanvullende rapportage door drs. M.M. Sprock, psychiater, en drs. M.L. de Groot, GZ-psycholoog, op te laten maken, waarin zij zich uitlaten over de vraag of de omstandigheden dat verdachte inmiddels ruim drie maanden een antipsychoticum gebruikt en blijk heeft gegeven van enig ziektebesef, aanleiding geeft om hun advies ten aanzien van de op te leggen maatregel te heroverwegen.
Indien en voor zover de aanvullende rapportage daartoe aanleiding geeft, zal de rechtbank de officier van justitie met het oog op de voortgang van de zaak reeds nu voorwaardelijk opdragen zo spoedig mogelijk een maatregelenrapport door de reclassering op te laten maken.

9.BESLISSING

De rechtbank:
- heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting;
- stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde een onderzoek als hiervoor bedoeld onder 8.3. te doen verrichten;
- draagt de officier van justitie voorwaardelijk, dat wil zeggen slechts indien het aanvullend advies van de deskundigen als hiervoor bedoeld hiertoe aanleiding geeft, op zo spoedig mogelijk een maatregelenrapport op te laten maken door de Reclassering Nederland;
- beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen terechtzitting, een periode langer dan een maand, maar niet langer dan drie maanden wegens de klemmende reden dat een aanvullende rapportage als hiervoor bedoeld niet binnen een maand gereed zal zijn;
- beveelt de oproeping van verdachte tegen een nader te bepalen tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte;
- beveelt dat de benadeelde partijen de dag en het tijdstip van de volgende zitting schriftelijk wordt meegedeeld;
- bepaalt dat voor de behandeling van de zaak op de volgende zitting 60 (zestig) minuten dient te worden gereserveerd.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter,
mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en G.V.M. Veldhoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Twillert, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 februari 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/659967-17
Primair
hij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Utrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig
voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de nek en/of hals, althans in het
lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te
weten een of meer steekwonden in de nek en/of hals en/of een zenuwbeschadiging
van de stemband(en) en/of een gedeeltelijke verlamming van het gelaat) heeft
toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de nek en/of hals,
althans in het lichaam, te steken;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans
met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de nek
en/of hals, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
16/181968-16
hij op of omstreeks 4 september 2016 te Utrecht
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem een of meermalen in zijn gezicht
te stompen en/of slaan;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
16/153745-17
hij op of omstreeks 10 augustus 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] in het gezicht te slaan en/of
te stompen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
16/659019-18
hij op of omstreeks 04 augustus 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer 4] , in het openbaar en/of in zijn
tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in het gezicht, in
elk geval op het lichaam van die [slachtoffer 4] te spugen.
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 oktober 2017, genummerd 2017262545, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 166. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 27 augustus 2017, p. 14.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 27 augustus 2017, p. 15.
4.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 26 augustus 2017, p. 31.
5.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 26 augustus 2017, p. 25.
6.Een geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring over [slachtoffer 1] d.d. 27 augustus 2018 opgemaakt door drs. S. Karhof, ANIOS Chirurgie, namens dr. R.M. Houwert, traumatoloog, p. 23.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 26 augustus 2017, p. 52.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 26 augustus 2017, p. 53.
9.Een proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] d.d. 26 augustus 2017, p. 111.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 september 2016, genummerd 2016274171, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 39. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
11.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 4 september 2016, p. 14.
12.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 4 september 2016, p. 15.
13.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 4 september 2016, p. 16.
14.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 4 september 2016, p. 12.
15.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 4 september 2016, p. 13.
16.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 februari 2018.
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 augustus 2017, genummerd 2017247338, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 45. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
18.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 10 augustus 2017, p. 4.
19.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 10 augustus 2017, p. 5.
20.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 10 augustus 2017, p. 10.
21.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 februari 2018.