4.3Het oordeel van de rechtbank
De gestelde vormverzuimen(359a Sv-verweren)
Ten aanzien van de hierboven weergegeven door de raadsman gestelde vormverzuimen overweegt de rechtbank als volgt.
1. Uit niets is gebleken dat er naaktfoto’s van verdachte door de politie zijn gemaakt.
2. Door de politie is ervoor gekozen om studioverhoren af te leggen. De rechtbank acht begrijpelijk dat die verhoren nog niet uitgewerkt waren ten tijde van de voorgeleiding, dergelijke uitwerking dient immers zorgvuldig te gebeuren en is tijdrovend. Door de politie is daarom geen norm als bedoeld in artikel 359a Sv geschonden en ook overigens is niet gebleken dat dit ten koste van een zorgvuldige verslaglegging is gegaan. Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Mocht al sprake zijn van een vormverzuim, dan nog is het vormverzuim hersteld, aangezien de uitgewerkte studioverhoren in het dossier zijn gevoegd.
3. Door de politie zijn foto’s van de bestekbak met daarin de messen (p. 108) gemaakt.
4. Ten tijde van het opmaken van het aanvullend proces-verbaal naar aanleiding van de onderzoekswens van de verdediging was bij de politie niet bekend dat aangever beschikte over foto’s van het letsel. Door de politie is hiermee geen norm als bedoeld in artikel 359a Sv geschonden. Bovendien zijn de foto’s van het letsel van aangever thans in het dossier gevoegd en heeft de verdediging hiervan ter terechtzitting kennis van kunnen nemen en is zij in de gelegenheid gesteld hierover een standpunt in te nemen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van vormverzuimen. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de raadsman.
Bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in de dossiers en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem onder 16/659967-17 primair, 16/181968-16 en 16/153745-17 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
16/659967-17 primair
Aangever [slachtoffer 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 26 augustus 2017 ging ik naar een vriendin genaamd [A] . Deze vriendin woont in een studentenflat aan het [adres] te [woonplaats] . Ik dacht dat [A] op nummer [nummer] woonachtig was.Terwijl ik aan het telefoneren was voelde ik iets in mijn nek steken. Kort na de eerste steek voelde ik direct een tweede steek in mijn nek. Na de tweede steek in mijn nek draaide ik mij om. Ik zag dat er achter mij een man stond. Ik zag dat hij in zijn hand een mes vast had.
Getuige [getuige 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 26 augustus 2017 bevond ik mij in een appartementencomplex, gelegen aan het [adres] te [woonplaats] . Ik zag dat mijn vriend, genaamd [slachtoffer 1] stond te telefoneren. Op datzelfde moment zag ik dat een mij onbekende man de studio binnen kwam lopen. Ik zag dat de man een mes in zijn hand had. Ik zag dat de man direct en zonder twijfel met een zelfverzekerde pas richting [slachtoffer 1] liep. Ik zag dat de man direct met kracht op het bovenlichaam begon in te steken. Ik zag dat de man wel vijf keer met kracht op [slachtoffer 1] in stak. Ik zag op dat moment meteen al dat [slachtoffer 1] in zijn nek geraakt werd en begon te bloeden.
Getuige [getuige 2] heeft op 26 augustus 2017 -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik ben de bewoonster van [adres] [woonplaats] . Ik had vandaag een feestje. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer 1]
(de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1] )stond te bellen. Wat ik nog weet is, dat ik mij omdraaide en toen [slachtoffer 1] met zijn handen in zijn nek ging staan. Ik zag achter hem mijn overbuurman van nummer [nummer] .
Uit een brief van de Afdeling Spoedeisende Hulp van het UMC Utrecht aan de huisarts van [slachtoffer 1] blijkt -zakelijk weergegeven- dat [slachtoffer 1] op 27 augustus 2017 is gezien op de spoedeisende hulp, waarbij een steekverwonding rechts lateraal in de hals is geconstateerd en een oppervlakkige laceratie (snijwond/verscheuring van het weefsel) aan de achterzijde van de behaarde hoofdhuid. De conclusie luidt dat sprake is van een steekverwonding in de hals (level II) met als gevolg dysfonie en Horner’s syndroom, passend bij nervus vagus letsel.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 26 augustus 2017 hoorde ik dat het Operationeel Centrum ons verzocht te gaan naar de [adres] . Aldaar zou iemand in zijn nek zijn gestoken. De dader zou in de woning [adres] zijn. Wij hebben ons vervolgens om de deur van [adres] gepositioneerd. Ik zag dat de deur van appartement [nummer] open werd gedaan. Ik zag in de deuropening een man staan.Hierop ben ik, samen met [verbalisant 2] , naar de verdachte gestapt. Ik heb de verdachte vervolgens medegedeeld dat hij was aangehouden.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 26 augustus 2017 hielden wij op de locatie [adres] , [woonplaats] , als verdachte aan:
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [1989]
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Bewijsoverweging
De rechtbank is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden (waarbij de rechtbank in het bijzonder oog heeft gehad voor het feit dat verdachte met een mes meermalen in de hals van [slachtoffer 1] heeft gestoken) van oordeel dat de verdachte in zijn handelen opzet - op zijn minst in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Het steken met een mes in de hals het slachtoffer heeft immers ten minste de aanmerkelijke kans doen ontstaan op het overlijden van het slachtoffer. De aard van deze gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden brengen mee dat - bij gebreke van contra-indicaties - verdachte deze aanmerkelijke kans bewust moeten hebben aanvaard.
Een geestelijke stoornis kan slechts dan aan bewezenverklaring van opzet in de weg staan als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken (vgl. HR NJ 2006, 448) Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn en de rechtbank is niet gebleken van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden.
16/181968-16
Aangever [slachtoffer 2] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat bij mij werd uitgeoefend, veroorzaakte pijn en letsel. Ik ben werkzaam als fitness-instructeur bij sportcentrum [naam] , gelegen aan de [adres] te [adres] .
Op 4 september 2016 bevond ik mij in genoemd sportcentrum. Ik zat achter mijn desk in de sportschool. In mijn rechter ooghoek, zag ik iemand op mij af lopen, ik zag niet wie dit was. Ik voelde ineens, uit het niets, een enorme harde klap in mijn gezicht. Ik voelde dat dit een hele hard klap betrof, met gebalde vuist. Ik voelde pijn op mijn hoofd en ik viel direct van mijn stoel op de grond. Ik lag op mijn rug. Ik zag dat [verdachte] , boven mij hing en ik zag dat hij mij met veel kracht, met 2 gebalde vuisten, om en om op mijn gezicht en hoofd sloeg. Ik voelde veel pijn en ik zag en voelde dat hij mij meerdere malen met deze gebalde vuisten en met kracht bleef slaan. Ik voelde wel dat ik over mijn hele hoofd werd geslagen. Ik voelde direct pijn op mijn neus, op mijn wangen en voorhoofd. Toen de politie ter plaatse kwam en ik vertelde wat er was gebeurd, zag ik dat zij [verdachte] aanhielden.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Getuige [getuige 3] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Op 4 september 2016 ben ik getuige geweest van een mishandeling. Deze mishandeling heeft plaatsgevonden in de sportschool aan de [adres] te [adres] . De persoon die aangevallen is betreft een personal trainer. Mijn aandacht werd getrokken door geluid bij het bureau. Ik keek in de richting van de personal trainer die achter het bureau lag. Ik zag dat de jongen bovenop de personal trainer zat en hem meerdere klappen in het gezicht gaf met steeds afwisselend zijn linker- en rechtervuist. Ik zag dat hij dit met twee handen deed.Ik heb gezien dat de jongen die heeft geslagen ook is meegenomen door of de beveiliger of de politie.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 4 september 2016 de worstelpartij met [slachtoffer 2] was begonnen en dat hij hem in ieder geval op zijn lip had geslagen.
Bewijsoverweging
Het verweer van de raadsman vindt weerlegging in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en behoeft derhalve geen nadere bespreking. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
16/153745-17
Aangever [slachtoffer 3] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik doe aangifte van mishandeling. Door de handeling van de verdachte heb ik pijn en letsel opgelopen. Op 10 augustus 2017 was ik aan het werk. Ik ben werkzaam als schoonmaker in het UMC te Utrecht. In de kantine zaten mijn vrouw en ik en een vakantiekracht welke ik ken onder de naam [verdachte] . Tijdens de pauze ging ik naar het aanrecht om mijn handen te wassen. Toen ik terug draaide kreeg ik vanuit het niks een harde klap in het gezicht met een vlakke hand van [verdachte] . Door deze klap viel ik op de grond. Door de klap had ik direct pijn in mijn linkerwang.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Getuige [getuige 4] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik werk in het ziekenhuis UMC te Utrecht. Mijn man [slachtoffer 3] werkt daar ook.
Op 10 augustus 2017 liepen we samen naar de kantine. Een nieuwe medewerker genaamd [verdachte] zat al in de kantine toen wij naar binnen liepen. Wij liepen naar de kraan om onze handen te wassen. Toen mijn man [slachtoffer 3] zich na het handen wassen omdraaide en langs [verdachte] liep stond [verdachte] ineens op en sloeg [slachtoffer 3] in zijn gezicht met een vuistslag. [slachtoffer 3] viel daarna achterover op de grond en bleef liggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 3] op 10 augustus 2017 een ‘slap’ (de rechtbank begrijpt: klap in het Engels) op zijn wang had gegeven.
16/659019-18
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2018;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van
15 augustus 2017, genummerd PL0900-2017250002-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland.