Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
Ik doe aangifte omdat [verdachte] geprobeerd heeft mij te vermoorden. (…) Op woensdag 1 augustus in de nacht lag ik op de bank in mijn huis [adres] in [woonplaats] . (…) Vannacht zag ik dat zowel [verdachte] als zijn vriendin weer voor de deur stonden. (…) Ik hoorde dat [verdachte] riep dat hij mij dood wilde maken met een pistool. (…) ik ben (…) naar buiten gerend (…) ik was op het trottoir aangekomen vlak voor het portiek van mijn woning. Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam rennen. (…) [verdachte] bleef vlak tegen over mij stil staan. (…) Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand achter zijn rug iets pakte. Ik zag plotseling een mes in zijn rechter hand. (…) Ik zag dat [verdachte] met het mes in mijn richting stak. (…) Ik heb de eerste steek kunnen afweren met de bezem (…) Ik zag dat hij voor de tweede keer stak. Ik voelde dat het mes in mijn linkerzijde ter hoogte van mijn borst kwam. (…) Heel snel kwam er nog een steek. Ik voelde de steek terecht komen op mijn linkerborst in de buurt van mijn hart. (…) De hele tijd tijdens het steken bleef [verdachte] schreeuwen dat hij mijn hele familie dood ging maken.” [2]
Ik heb alles gezien. (…) Ik was thuis (…) plotseling werd ik wakker omdat ik gebonk op het raam bij de deur hoorde. (…) Ik kende gelijk de man die erbij stond. (…) Hij heet [verdachte] . (…) Mijn moeder en ik zijn naar buiten gegaan. (…) Ik zag toen dat hij aan kwam rennen met dat mes in zijn handen. Ik zag dat hij 2 keer mijn moeder stak.” [4]
Ik hoorde dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) zei dat zij, [getuige 1] en zijn moeder, ervoor hadden gezorgd dat [getuige 2] in de problemen was gekomen. [getuige 1] en zijn moeder zouden met de legitimatie van [getuige 2] een auto op haar naam hebben gezet. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij hier boos over was. Ik hoorde dat [verdachte] een aantal malen zei dat hij het zelf zou regelen als [getuige 1] en zijn moeder niet door de politie zouden worden gepakt. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij het niet erg vond als hij daarvoor de gevangenis in zou moeten gaan”.
5.BEWEZENVERKLARING
6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF
9.BENADEELDE PARTIJ
10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
11.BESLISSING
gevangenisstrafvan
36 (zesendertig) maanden;
6(
zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
2(
twee) jarenvast;
algemene voorwaardendat verdachte:
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)