ECLI:NL:RBMNE:2018:5859

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
UTR - 17 _ 4459
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang bij onrechtmatige invoer van kaviaar uit China zonder invoervergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. die kaviaar invoerde uit China, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De Douane had bestuursdwang toegepast door de kaviaar in bewaring te nemen, omdat eiseres deze zonder de vereiste invoervergunning had ingevoerd. Eiseres had eerder een aanvraag voor een invoervergunning ingediend, maar deze was onvolledig en de Douane had geen zicht op legalisatie van de situatie. De rechtbank oordeelde dat de Douane bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit optreden onterecht maakten. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat de gevolgen van de handhaving disproportioneel waren en concludeerde dat de handhaving in overeenstemming was met de doelstellingen van de Basisverordening (Verordening (EG) nr. 338/97) ter bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving in het kader van de bescherming van de natuur en de naleving van wetgeving omtrent de invoer van beschermde diersoorten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4459

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.F. Barthel),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (voorheen: de staatssecretaris van Economische Zaken), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Op 22 juni 2017 heeft de Douane namens verweerder eiseres bestuursdwang aangezegd vanwege het onrechtmatig vanuit China invoeren van kaviaar en heeft de Douane de kaviaar in bewaring genomen.
Bij besluit van 7 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder schriftelijk besloten tot het met spoed zonder voorafgaande last toepassen van bestuursdwang vanwege het onrechtmatig vanuit China invoeren van kaviaar.
Bij besluit van 25 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met de behandeling van de beroepszaak met zaaknummer UTR 17/3975, plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en de heer [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van het volgende. Op 5 mei 2017 heeft eiseres een aanvraag ingediend bij de CITES Management Autoriteit (CITES) voor een invoervergunning voor de invoer van kaviaar vanuit China. Omdat de aanvraag onvolledig was heeft CITES eiseres verzocht de aanvraag aan te vullen. Hier heeft eiseres op 16 juni 2017 gehoor aan gegeven. Vervolgens is de aanvraag op 20 juni 2017 voor advies doorgestuurd naar de Wetenschappelijke Autoriteit van CITES in Nederland. Op 21 juni 2017 heeft eiseres bij CITES gemeld dat een zending kaviaar van eiseres al op 20 juni 2017 was ingevoerd en op Schiphol aanwezig was, zonder dat de daarvoor vereiste invoervergunning aanwezig was. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. De aanvraag van eiseres is omgezet in een aanvraag voor een retrospectieve invoervergunning. Deze aanvraag heeft verweerder op 30 juni 2017 afgewezen.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd een retrospectieve invoervergunning te verlenen voor kaviaar die voldoet aan alle vereisten. Verder is eiseres van mening dat verweerder ten onrechte tot handhaving is overgegaan, aangezien de gevolgen ervan disproportioneel en contraproductief zijn. De vernietiging van een partij kaviaar dient volgens eiseres op geen enkele wijze het belang dat de regelgeving beoogt te beschermen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de stelling van eiseres over de retrospectieve invoervergunning buiten de omvang van het geding valt, aangezien deze procedure alleen gaat over de toepassing van bestuursdwang. Verweerder vindt dat hij in dit geval bevoegd was die bestuursdwang toe te passen en dat dat ook evenredig was. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 maart 2009. [1] Handhaving was in dit geval in overeenstemming met de doelstelling van de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (de Basisverordening). Het onrechtmatig binnenbrengen van kaviaar beperkt verweerder immers in zijn controlemogelijkheden, of maken die zelfs illusoir. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 20 september 2017. [2] Tot slot merkt verweerder op dat het bestreden besluit niet de vernietiging van de in bewaring genomen kaviaar inhoudt.
4. De rechtbank stelt voorop dat deze procedure gaat over het bestreden besluit, waarmee het bezwaar van eiseres tegen de toepassing van bestuursdwang ongegrond is verklaard. Anders dan eiseres lijkt te veronderstellen gaat het bestreden besluit niet over de beoordeling van haar bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag om een retrospectieve invoervergunning. De grond die eiseres over de invoervergunning heeft aangevoerd laat de rechtbank daarom buiten beschouwing. De rechtbank verwijst ten overvloede naar de uitspraak van vandaag in de beroepszaak tussen partijen met zaaknummer UTR 17/3975.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in overtreding was, omdat er ten tijde van het binnenbrengen van de kaviaar geen invoervergunning aanwezig was. Verweerder was gelet hierop bevoegd om bestuursdwang toe te passen. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op de vaste jurisprudentie van de ABRvS die inhoudt dat hij, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift gehouden is van deze bevoegdheid gebruik te maken.
6. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of in dit geval vanwege bijzondere omstandigheden van verweerder gevergd kon worden om niet van zijn bevoegdheid tot handhaving gebruik te maken. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Onder verwijzing naar de uitspraak van vandaag in de beroepszaak met zaaknummer UR 17/3975 concludeert de rechtbank dat er geen zicht op legalisatie bestond, aangezien eiseres niet in aanmerking kwam voor een retrospectieve invoervergunning. Er is ook geen sprake van een situatie waarin handhavend optreden zodanig onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze concrete situatie had moeten worden afgezien. Verweerder heeft een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang dat de Basisverordening beoogt te beschermen door sanctionering van de inbreuken die op bepalingen van de Basisverordening worden gemaakt. Over de vernietiging van de kaviaar die inmiddels heeft plaatsgevonden merkt de rechtbank het volgende op. Het bestreden besluit gaat alleen over de toepassing van bestuursdwang door het in bewaring nemen van de kaviaar. De rechtbank kan dus geen oordeel geven over de vernietiging van de kaviaar. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ten overvloede merkt de rechtbank tot slot het volgende op. De rechtbank heeft begrip voor het standpunt van eiseres dat verweerder er geen blijk van heeft gegeven dat hij heeft nagedacht over andere opties dan vernietiging van de kaviaar. De Basisverordening biedt in artikel 16, tweede lid en derde lid, aanhef en onder a, ruimte aan de lidstaten om een in bewaring genomen specimen van de hand te doen op een manier die zij geschikt en verenigbaar acht met de doelstellingen en bepalingen van de Basisverordening. Dat zou dus vernietiging van de in bewaring genomen specimens kunnen zijn, maar andere opties lijken niet per definitie uitgesloten.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, mr. P.J.M. Mol en mr. O. Veldman, leden, in aanwezigheid van mr. J.P.A. ter Schure, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2009:BH6315, te raadplegen via www.rechtspraak.nl.
2.ECLI:NL:RVS:2017:2527, te raadplegen via www.rechtspraak.nl.