ECLI:NL:RBMNE:2018:5806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
UTR 17/5071
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Wijna
  • mr. K. de Meulder
  • mr. G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van lasten onder dwangsom en niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, een B.V. gevestigd in Utrecht, had beroep ingesteld tegen besluiten van het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, waarbij lasten onder dwangsom waren opgelegd. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder erkend dat hij niet het bevoegd gezag was en heeft hij de lasten onder dwangsom ingetrokken. Hierdoor kwam de onrechtmatigheid van het primaire besluit en het bestreden besluit vast te staan. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres gestelde schade geen procesbelang opleverde, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft het procesverloop in detail beschreven, inclusief de heropening van het onderzoek en de intrekking van de besluiten door verweerder. Eiseres had gereageerd op het intrekkingsbesluit, maar geen van de partijen heeft gebruik gemaakt van het recht op een nadere zitting. De rechtbank concludeerde dat het intrekkingsbesluit van verweerder van 12 juni 2018 een intrekkingsbesluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht was, en dat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit.

De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht en de proceskosten, omdat verweerder pas tijdens de beroepsprocedure het intrekkingsbesluit had genomen. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 2.004,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/5071

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J.R. van Binsbergen),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. U.A.E. Arnhold).

Procesverloop

Voor het procesverloop tot en met de behandeling op de zitting verwijst de rechtbank naar de heropeningsbeslissing.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Met de beslissing van 17 mei 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken om te kunnen beoordelen welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om handhavend te kunnen optreden.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 12 juni 2018 het primaire besluit en het bestreden besluit ingetrokken.
Eiseres heeft schriftelijk gereageerd op het intrekkingsbesluit. Hierop heeft verweerder op verzoek van de rechtbank een schriftelijke reactie gegeven.
Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op hun recht op een nadere zitting te worden gehoord, binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn van vier weken, verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
Daarna heeft de rechtbank op 4 oktober 2018 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor de feiten en achtergronden verwijst de rechtbank naar de heropeningsbeslissing.
2. Omdat partijen van mening verschilden over de vraag of verweerder het bevoegd gezag is en dit op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet kon worden vastgesteld, heeft de rechtbank in de heropeningsbeslissing verweerder verzocht nadere inlichtingen te geven om deze vraag te kunnen beantwoorden. Deze nadere inlichtingen zagen op de vraag of in de inrichting gevaarlijke afvalstoffen, zoals bedoeld in de Kaderrichtlijn afvalstoffen, worden toegepast en in het verlengde daarvan onder welke categorie uit bijlage 1 bij het Besluit omgevingsrecht de inrichting valt. In reactie hierop heeft verweerder bij besluit van 12 juni 2018 het primaire besluit en het bestreden besluit ingetrokken.
3. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. De rechtbank stelt vast dat het besluit van verweerder van 12 juni 2018 een intrekkingsbesluit in de zin van dit artikel is.
4. Eiseres betoogt dat zij nog belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit, omdat zij in het kader van het handhavingstraject aanmerkelijke kosten heeft gemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder met het intrekkingsbesluit en de brief van 13 augustus 2018, waarin is toegelicht dat hij niet het bevoegd gezag is, heeft erkend dat de lasten onder dwangsom ten onrechte zijn opgelegd. Daarmee is de onrechtmatigheid van het primaire besluit en bestreden besluit komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank levert de door eiseres gestelde schade daarom geen belang op bij de beoordeling van het beroep. Door verweerders nieuwe besluit is eiseres niet meer afhankelijk van het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de lasten onder dwangsom. De rechtbank vindt hiervoor steun in bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1080. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verweerder pas tijdens de beroepsprocedure een intrekkingsbesluit heeft genomen, waardoor tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres, aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Om diezelfde reden veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzitter, en mr. K. de Meulder en mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.