Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Lelystad
VI-zaaknummer: 99-000864-43
Datum: 31 augustus 2018
Beslissing op de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstellingBij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van
18 september 2017 onder parketnummer 21-002149-16 is
[veroordeelde] ,geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,ingeschreven op het adres van de [verblijfplaats] in [woonplaats] ,
verblijfplaats thans onbekend,
hierna: veroordeelde,
veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht. De tenuitvoerlegging van de straf is met ingang van 16 maart 2015 gestart.
Veroordeelde zal, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht en behoudens nadere beslissing, op 15 maart 2019 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
De vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 6 juni 2018 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) voor de duur van 120 dagen zal uitstellen.
De behandeling ter terechtzittingTijdens het onderzoek ter openbare terechtzitting op 17 augustus 2018 zijn officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en de raadsman van veroordeelde mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht, op de vordering gehoord.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen, maar niet verschenen. De raadsman heeft aangegeven te zijn gemachtigd namens zijn cliënt het woord ter verdediging te voeren.
Het oordeel van de rechtbank
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering op 6 juni 2018 door de griffie van de rechtbank is ontvangen en de grond bevat waarop zij berust.
Standpunt inrichting
In het v.i.-advies van 29 mei 2018 van [A] , plaatsvervangend vestigingsdirecteur, wordt vermeld dat veroordeelde van 11 mei 2018 tot en met 12 mei 2018 met verlof mocht en hij vervolgens niet is teruggekeerd naar de [verblijfplaats] (hierna: [verblijfplaats] ). In de avond van 11 mei 2018 heeft veroordeelde zijn enkelband gesaboteerd, waardoor hij voor de reclassering niet meer te traceren is. Van de reclassering is vernomen dat er forse problemen op vrijwel alle leefgebieden zijn zonder beschermende factoren. Veroordeelde heeft nooit geleerd hoe hij een prosociaal leven vorm kan geven. In het gesprek met de reclassering geeft veroordeelde als zijn voornemen aan dat hij zijn leven zelfstandig wil gaan leiden en geeft hij aan geen hulp te willen. Hij wil zich niet door anderen laten begeleiden en wil na de detentie zijn eigen weg gaan. De reclassering is echter van mening dat een behandeling en hulp met praktische zaken nodig is om recidive te voorkomen. Zonder deze behandeling en begeleiding zal veroordeelde snel terugvallen in crimineel gedrag en zal hij opnieuw gedetineerd raken. Hij zal zich moeten committeren aan behandeling en uitstroom via begeleid wonen. Als veroordeelde niet instemt met de voorwaarden om verdere fasering mogelijk te maken ziet de reclassering geen mogelijkheden hem verder te begeleiden. De kans op recidive blijft dan hoog. Nu veroordeelde na zijn verlof niet is teruggekomen naar de [verblijfplaats] , wordt geadviseerd de v.i. uit te stellen/af te stellen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij de vordering tot uitstel van de v.i. met 120 dagen, omdat veroordeelde na zijn verlof niet is teruggegaan naar de [verblijfplaats] en hij zich tot op heden heeft onttrokken aan zijn detentie.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het zich onttrekken aan verdere tenuitvoerlegging van detentie een omstandigheid oplevert die op zich kan leiden tot mogelijke toewijzing van de vordering. Dat in deze zaak de v.i. voor de duur van 120 dagen zou moeten worden uitgesteld is door de officier van justitie niet gemotiveerd. Zonder nadere motivering is een dergelijke periode niet proportioneel. De raadsman heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, 2016:9627, verzocht als de rechtbank tot een toewijzing van de vordering komt, de v.i. uit te stellen voor de duur van dertig dagen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens de in artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht genoemde gronden kan de v.i. worden uitgesteld. In artikel 15d, eerste lid, onder c, is als grond ontvluchting en ongeoorloofde afwezigheid opgenomen. Als veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan onttrekt kan de v.i. worden uitgesteld.
Veroordeelde heeft zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ongeoorloofd onttrokken aan zijn detentie. Hij is niet teruggekeerd van zijn verlof dat hem van 11 mei 2018 tot en met 12 mei 2018 was toegekend. Dit is aan te merken als de zelfstandige grond voor uitstel van de v.i. als bedoeld in artikel 15d, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank ziet daarom aanleiding de datum van de v.i. van veroordeelde te verlengen.
Veroordeelde is sinds 12 mei 2018 voortvluchtig en voor justitie en reclasseringsinstanties niet te traceren. Hij heeft in een gesprek met de reclassering kenbaar gemaakt dat hij niet zal meewerken aan een behandeling, noch aan begeleiding door de reclassering. Veroordeelde wil zijn eigen weg gaan. Behandeling en begeleiding zijn volgens de reclassering noodzakelijk om de hoge kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten in de toekomst te kunnen verminderen. Op welke termijn meer duidelijkheid zal komen over de verblijfplaats van veroordeelde is thans niet bekend. Als hij op enig moment in het kader van de voortgezette tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde straf terugkeert naar de [verblijfplaats] , is de verwachting gerechtvaardigd dat het opstellen van voorwaarden die aan de invrijheidstelling verbonden moeten worden om het recidiverisico in te kunnen perken en waaraan veroordeelde wél mee zal willen werken, geruime tijd in beslag zal nemen. De rechtbank ziet daarom anders dan de raadsman geen aanleiding uitstel van de v.i. te verlenen voor een kortere duur dan de gevorderde 120 dagen.
Toepasselijke wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 15, 15d en 15f van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Bepaalt de duur waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld op een periode van 120 dagen, te rekenen vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, en mrs. R. Veldhuisen en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2018.