ECLI:NL:RBMNE:2018:5716

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
UTR 18/281
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de remplaçantenregeling en 18-maandenregeling voor politieambtenaren

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin een politieambtenaar, eiser, verzocht om toepassing van de remplaçantenregeling en/of de 18-maandenregeling. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de korpschef van politie, ten onrechte niet had onderzocht of er op de plaats van eiser een herplaatsingskandidaat kon worden geplaatst. Eiser had op 5 september 2016 zijn aanvraag ingediend, maar deze was afgewezen op basis van overbezetting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank oordeelde dat eiser procesbelang had, ondanks zijn prepensioen, omdat hij mogelijk schade had geleden door het niet toepassen van de 18-maandenregeling. De rechtbank stelde ook dat als eiser ten onrechte geen gebruik had kunnen maken van de regeling, verweerder moest onderzoeken hoe hij gecompenseerd kon worden. Eiser kreeg het door hem betaalde griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/281

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. P.W. Kuijper),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Mathura en mr. L.K. Wireckx).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om toepassing van de remplaҫantenregeling en/of de 18-maandenregeling (hierna: de 18-maandenregeling) op grond van artikel 55aa van het Besluit algemene rechtspositieregeling politie (hierna: Barp) afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de onderhavige zaak en de zaken geregistreerd onder de zaaknummers UTR 18/278 en UTR 18/252, heeft gevoegd plaatsgevonden op 31 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en het beroep ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Partijen hebben desgevraagd toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser was werkzaam bij verweerder in de functie van [functie van eiser] . Eiser heeft zich op 5 september 2016 aangemeld voor de 18-maandenregeling. Bij brief van 16 december 2016 heeft verweerder te kennen gegeven dat op dat moment geen toepassing werd gegeven aan de 18-maandenregeling. Eiser heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. In aanvulling op de brief van 16 december 2016 heeft verweerder bij brief van 3 maart 2017 nadere uitleg gegeven waarom geen toepassing wordt gegeven aan de 18-maandenregeling. Bij besluit van 12 juli 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en besloten om alsnog inhoudelijk op de aanvraag van eiser te beslissen. Verweerder heeft bij separaat besluit van 12 juli 2017 de aanvraag van eiser afgewezen, omdat sprake is van overbezetting van 0,11 fte.
2. Verweerder heeft het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat er een formatieplaats vrijkomt door het vertrek van de remplaçant. Daartoe wordt aangevoerd dat sprake is van een overbezetting van 0,16 fte, zodat geen formatieplaats ontstaat in de zin van artikel 55aa van het Barp voor de plaatsing van een herplaatsingskandidaat. In het verweerschrift stelt verweerder dat eiser met ingang van 1 april 2018 met prepensioen is en hem krachtens een daartoe strekkend besluit eervol ontslag is verleend per die datum. Verweerder is daarom van mening dat eiser geen procesbelang meer heeft.
3. Eiser heeft zich ter zitting – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat wel sprake is van procesbelang. Theoretisch gezien kan zijn ontslag worden teruggedraaid en de 18-maandenregeling alsnog worden toegepast. Eiser is verder van mening dat verweerder ten onrechte heeft besloten dat hij niet in aanmerking komt voor de 18-maandenregeling. Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of er een herplaatsingskandidaat op de vrijgekomen plaats van eiser kon worden geplaatst. Als vast komt te staan dat eiser wel in aanmerking zou zijn gekomen voor toepassing van de 18-maandenregeling dan is sprake van schade. Verweerder zou deze schade in dat geval aan eiser moeten vergoeden.
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft, nu hij met ingang van 1 april 2018 met pensioen is.
5. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van eiser, die op voorhand niet volstrekt onaannemelijk is, dat hij ten gevolge van het bestreden besluit schade heeft geleden die aan hem dient te worden vergoed, voldoende grond vormt om een procesbelang van eiser aanwezig te achten. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk is zodat de rechtbank het beroep inhoudelijk zal beoordelen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI2547).
6. Tussen partijen is niet in geschil dat op eisers verzoek op grond van het overgangsrecht artikel 55aa van het Barp, zoals dat luidde tot 1 juni 2016, van toepassing blijft, nu eiser zijn verzoek voor 1 januari 2018 heeft gedaan. Dit artikel luidde als volgt:
1. De ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat of pre-herplaatsingskandidaat is aangewezen, wordt door het bevoegd gezag op diens verzoek ontheven van werkzaamheden, met behoud van aanspraken tot het einde van zijn loopbaan indien
a. op de vrijkomende formatieplaats een pre-herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst of een herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst en
b. er op het moment van ontheffen een ontslagbesluit is genomen met een ingangsdatum
maximaal 18 maanden na het moment van ontheffen, dan wel
c. de ambtenaar binnen 18 maanden na het moment van ontheffen, gebruik maakt van de
levensloopregeling in de vorm van einde loopbaanverlof en daarbij is vastgelegd dat het
levensloopverlof wordt voortgezet tot aan het moment van ontslag.
(..)
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat eiser binnen de door verweerder gehanteerde bandbreedte van 0,9 tot 1,1 fte valt die verweerder hanteert voor de vraag of er voldoende formatieruimte aanwezig is die bij vertrek van de medewerker herplaatsing van 1 fte mogelijk maakt. Verweerder heeft verder erkend ten onrechte niet te hebben onderzocht of er op de plaats van eiser een herplaatsingskandidaat kon worden geplaatst.
8. Nu verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of er op vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat geplaatst kon worden is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet onderzoeken of op het moment van de aanvraag op 5 september 2016 de mogelijkheid bestond eisers aanvraag toe te wijzen. Verweerder dient te onderzoeken of er een herplaatsingskandidaat op de plek van eiser kon worden geplaatst. Verweerder dient inzichtelijk te maken hoeveel herplaatsingskandidaten er op dat moment waren en waarom zij wel of niet op de functie van eiser konden worden geplaatst. Indien het voor verweerder niet (meer) mogelijk is om te onderzoeken dan wel vast te stellen of eiser op het moment van zijn aanvraag aan de voorwaarden voldeed dan komen eventuele nadelige gevolgen die daaruit zijn voortgevloeid voor rekening en risico van verweerder. Eenvoudiger gezegd, dan zal ervan uitgegaan moeten worden dat hij voldeed aan de voorwaarden en toegelaten had moeten worden tot de regeling. Indien eisers aanvraag had moeten worden toegewezen dan is de rechtbank van oordeel dat eiser niet met terugwerkende kracht voor de 18-maandenregeling in aanmerking kan worden gebracht en dat er geen grondslag is om verweerder te verplichten eiser na 1 april 2018 in dienst te houden, zodat het verzoek om schadevergoeding niet in die zin kan worden toegewezen. Als blijkt dat eiser ten onrechte een periode geen gebruik heeft kunnen maken van de 18-maandenregeling, moet verweerder bezien op welke wijze eiser daarvoor gecompenseerd moet worden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 501,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzitter, en mr. C.M. Dijksterhuis en mr. E.E.M. van Abbe, leden, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.