Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin een politieambtenaar, eiser, verzocht om toepassing van de remplaҫantenregeling en de 18-maandenregeling. De rechtbank oordeelde dat de korpschef van politie, verweerder, ten onrechte een peildatum voor de beoordeling van de herplaatsingskandidaten had gehanteerd. De rechtbank stelde vast dat verweerder had moeten uitgaan van de situatie op het moment van indienen van de aanvraag, die op 11 oktober 2016 was gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van verweerder, dat het verzoek van eiser om toepassing van de regeling had afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom hij 1 juni 2017 als peildatum had gekozen en dat dit niet in lijn was met de feiten. Eiser had zich op 11 oktober 2016 aangemeld voor de 18-maandenregeling, en de rechtbank vond dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag niet de recente personeelsbezetting, die nadelig voor eiser was, had mogen betrekken. De rechtbank droeg verweerder op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de situatie op de aanvraagdatum in acht moest worden genomen.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.002,- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat als het voor verweerder niet mogelijk was om de situatie op het moment van de aanvraag vast te stellen, dit voor rekening en risico van verweerder zou komen. Eiser zou dan geacht worden te voldoen aan de voorwaarden voor de regeling, en verweerder moest de aanvraag alsnog honoreren als bleek dat eiser ten onrechte geen gebruik had kunnen maken van de regeling.