Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 februari 2018,
- de producties 22 tot en met 26 van [eiseres] ,
- de comparitie van partijen op 7 juni 2018, waarvan aantekeningen zijn bijgehouden.
2.De feiten
Heeft [eiseres] schade geleden tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden bij [gedaagde] ?
3.Het geschil
€ 10.120,56
4.De beoordeling
In mijn differentiaal diagnostiek past naar mijn oordeel de conclusie ‘aggravatie’ het beste bij het geheel van mijn observaties en de hulponderzoeken.’en dat ook vermeld in zijn DSM-analyse. De kantonrechter acht deze vermelding echter onvoldoende voor de conclusie dat [eiseres] haar situatie daadwerkelijk bewust erger voordoet dan deze is. Dit geldt ook als de opmerkingen van [C] en ook [E] over de houding van [eiseres] bij de onderzoeken in aanmerking wordt genomen. Er zou sprake zijn van bevindingen die meer vragen dan antwoorden oproepen, waarbij sommige bevindingen te slecht zijn om waar te zijn, maar wat daarvan de oorzaak is, is niet duidelijk.
5.De beslissing
19 september 2018te 9.30 uur; op deze rolzitting hoeven partijen niet te verschijnen;
beide partijenen [C] voor of uiterlijk op de hiervoor vermelde rolzitting
schriftelijkaan de kantonrechter kunnen opgeven op welke dagen zij
in de vier maanden nadienverhinderd zijn; daarvoor gelden de volgende regels:
binnen drie wekenna de datum van dit vonnis een begroting van zijn kosten op te geven aan kantonrechter, gespecificeerd naar het aantal uren, het uurtarief en de overige kosten;
binnen twee wekendaarna bij de kantonrechter schriftelijk bezwaar maken tegen de begroting;
binnen twee wekennadat zij een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffie heeft ontvangen;