1.4.Eiseres heeft aan de last voldaan. De huurcontracten tussen eiseres en Mitros en tussen eiseres en onderhuurders zijn beëindigd. Er zijn geen dwangsommen verbeurd.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het gebruik van de kamers van het pand door de arbeidsmigranten in strijd is met het toegestane gebruik volgens de verleende omgevingsvergunningen 2014 en 2015 en dat regels van de Woningwet en het Bouwbesluit zijn overtreden door overbewoning. Daarbij is verweerder uitgegaan van de inspectie door zijn toezichthouders op 8 september 2016, waaruit verweerder heeft afgeleid dat de migranten daar niet wonen maar slechts tijdelijk verblijven en hun hoofdverblijf elders hebben.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. De rechtbank overweegt naar aanleiding van wat op de zitting is besproken het volgende over het procesbelang van eiseres. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bestaat procesbelang als eiseres stelt schade te hebben geleden en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij dergelijke schade daadwerkelijk en als gevolg van het door haar bestreden besluit heeft geleden (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6525). De rechtbank acht de stelling van eiseres aannemelijk, dat zij schade heeft geleden doordat zij de opgelegde last onder dwangsom is nagekomen. Door het voortijdig beëindigen van de huurovereenkomsten met Mitros en haar onderhuurders is eiseres immers huurinkomsten misgelopen voor dit pand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij dan ook belang bij een inhoudelijk oordeel in deze procedure.
5. De rechtbank leidt uit de formulering van de lasten het volgende af. De last onder 1 ziet op het illegale gebruik van het pand, en daarmee op het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan. De last onder 2 ziet op overbewoning, en daarmee op de overtreding van artikel 7.18 van het Bouwbesluit 2012. Dit heeft tot gevolg dat de last onder 1 is gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de last onder 2 op artikel 1b van de Woningwet en artikel 7.18 van het Bouwbesluit. In het dictum van het primaire besluit wordt ook verwezen naar artikel 1a van de Woningwet, maar de last kan daar geen betrekking op hebben, gelet op de formulering die aansluit bij artikel 7.18 van het Bouwbesluit. Dit artikel heeft dan ook geen betekenis. De rechtbank zal zich beperken tot de beroepsgronden die zien op de grondslag waarop de last is gebaseerd.
6. Eiseres voert aan dat geen sprake is van een overtreding, dat niet zij maar de onderhuurder overtreder is, dan wel dat van handhaving had moeten worden afgezien omdat een vergunning van rechtswege is verleend.
7. De rechtbank zal eerst beoordelen of sprake is van een vergunning van rechtswege en zo ja, wat de gevolgen daarvan zijn. Eiseres wijst er in dat kader op dat zij in haar zienswijze tegen het voornemen tot handhaving om een omgevingsvergunning heeft verzocht, die niet tijdig is verleend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, zodat ook geen sprake kan zijn van een van rechtswege verleende vergunning.
Was sprake van een aanvraag?
8. In het voornemen van de last onder dwangsom heeft verweerder overwogen dat hij het niet wenselijk vindt om een logiesfunctie in het pand toe te staan. Verweerder heeft eiseres erop gewezen dat het indienen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan daarom weinig nut heeft, maar dat het haar desondanks vrij staat om een dergelijk verzoek te doen. Eiseres heeft in haar zienswijze het volgende geschreven:
“
Aangezien het gebruik volgens u echter niet zou zijn toegestaan, verzoekt cliënte u hierbij ter zake dan maar een vergunning voor het gebruik van het pand voor huisvesting van arbeidsmigranten te verlenen.”
9. De rechtbank is van oordeel dat de geciteerde zin van eiseres wel degelijk moet worden aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning ten behoeve van het afwijken van het bestemmingsplan voor het gebruik van het pand voor het verblijf van arbeidsmigranten. Het is namelijk een duidelijk verzoek aan het bevoegd gezag om een besluit te nemen het strijdige gebruik op te heffen. Gelet op het voornemen tot handhaving was de aard en omvang van dat strijdige gebruik voor verweerder duidelijk. Verweerder had bedacht moeten zijn op een aanvraag in de zienswijze, omdat hij eiseres er in het voornemen op gewezen heeft dat het haar vrij staat een vergunning aan te vragen. Dat verweerder in dezelfde alinea al kenbaar gemaakt heeft dat het weinig nut zal hebben een vergunning aan te vragen doet er niet aan af dat dit onderdeel van de zienswijze als aanvraag moet worden aangemerkt. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de ABRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1684). Vergunning van rechtswege
10. De rechtbank constateert dat de regeling voor het van rechtswege verlenen van een omgevingsvergunning van toepassing is op deze aanvraag. De aanvraag ziet namelijk op het gebruiken van bouwwerken binnen de bebouwde kom, waarvoor met toepassing van de ‘kruimellijst’ uit bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning kan worden verleend. Daarbij geldt de reguliere voorbereidingsprocedure uit de Wabo, waarop de regeling van een positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Verweerder heeft niet binnen de wettelijke beslistermijn van acht weken op de aanvraag beslist. Daarom is na afloop van deze termijn, op 8 februari 2016 de vergunning van rechtswege verleend.
11. Een overtreding wordt echter nog niet opgeheven met het verlenen van een vergunning voor gebruik waarop die overtreding betrekking heeft. Daarvoor is noodzakelijk dat de vergunning ook in werking treedt. De rechtbank constateert dat de omgevingsvergunning weliswaar is verleend, maar dat verweerder heeft nagelaten de vergunning bekend te maken en dat eiseres ook geen rechtsmiddelen heeft aangewend om de inwerkingtreding van de vergunning te bewerkstelligen. Dit heeft tot gevolg dat het toegestane gebruik nog steeds het gebruik voor kamerbewoning is conform de omgevingsvergunningen 2014 en 2015. De van rechtswege verleende vergunning kan er dan ook niet toe leiden dat op het moment van het primaire besluit geen sprake meer was van een overtreding, zoals eiseres betoogt. Haar beroepsgrond slaagt in zoverre niet en verweerder was bevoegd om handhavend op te treden.
Concreet zicht op legalisatie
12. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving zal, volgens vaste rechtspraak, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordien als concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
13. Bij het beoordelen van de rechtmatigheid van het primaire besluit diende verweerder na te gaan of de overtreding te legaliseren was. Eiseres heeft in dat kader ook in bezwaar al aangevoerd dat de vergunning van rechtswege is verleend. De rechtbank vult de rechtsgronden van het beroep van eiseres aan in die zin, dat zij zich er met de verwijzing naar de van rechtswege verleende vergunning op beroept dat verweerder van handhaving had moeten afzien wegens concreet zicht op legalisatie van de overtreding.
14. De rechtbank overweegt in dit kader dat verweerder in zijn beoordeling had moeten betrekken dat de door eiseres gevraagd omgevingsvergunning al vóór het primaire besluit van rechtswege was verleend. Dat eiseres de bekendmaking van de vergunning niet via de bestuursrechter heeft proberen af te dwingen kan haar in deze procedure niet worden tegengeworpen. Toen de vergunning van rechtswege werd verleend was de overtreding immers al beëindigd, zodat eiseres in zoverre geen belang meer had bij de vergunning. Het was echter wel verweerders wettelijke plicht om de omgevingsvergunning door bekendmaking in werking te laten treden, waardoor het bieden van onderdak aan arbeidsmigranten alsnog gelegaliseerd zou worden. Dit had in de bezwaarfase van deze handhavingsprocedure moeten leiden tot de conclusie dat al op het moment dat verweerder het primaire besluit nam sprake was van concreet zicht op legalisatie van de geconstateerde overtreding. Dit had ertoe moeten leiden dat verweerder had moeten afzien van het gebruiken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet onderkend dat dit tot het herroepen van het primaire besluit moest leiden. De beroepsgrond waarbij eiseres zich op het bestaan van de van rechtswege verleende vergunning beroept slaagt in zoverre.
15. Naar het oordeel van de rechtbank moet de last die is gebaseerd op overbewoning in de zin van het Bouwbesluit, gelet op het voorgaande, delen in het lot van de last die ziet op het illegale gebruik. Er is immers een omgevingsvergunning van rechtswege verleend die het toegestane gebruik voor wonen wijzigt in een gebruik dat verweerder aanmerkt als een logiesfunctie. In dat geval is de norm tegen overbewoning uit artikel 7.18 van het Bouwbesluit niet van toepassing. Dat er op het moment waarop het primaire besluit werd genomen nog een woonfunctie gold was enkel het gevolg van het nalaten van verweerder om de omgevingsvergunning bekend te maken. Dat nalaten maakt dat handhavend optreden naar het oordeel van de rechtbank zodanig onevenredig was dat verweerder daarvan had moeten afzien. De beroepsgrond slaagt daarom ook voor zover eiseres zich richt tegen de overtreding van het Bouwbesluit.
16. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb. Gelet hierop kan een oordeel over de vragen of van een overtreding daadwerkelijk sprake is en of eiseres als overtreder kan worden aangemerkt, in het midden blijven.
17. Het gebrek in het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank niet meer voor herstel vatbaar, zodat verweerder daarvoor ook geen gelegenheid krijgt via een bestuurlijke lus. Uit de voorgaande beoordeling volgt dat op de bezwaren van eiseres maar een beslissing rechtens juist is, zodat de rechtbank daarin zelf zal voorzien. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren en het primaire besluit herroepen.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).