In deze zaak vorderde Stichting Woongoed Zeist (WGZ) de ontbinding van de huurovereenkomst met [naam 1] en de ontruiming van de huurwoning. WGZ stelde dat [naam 1] tekortgeschoten was in haar verplichtingen als huurder, omdat zij geen hoofdverblijf in de woning hield en deze liet gebruiken voor criminele activiteiten. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst ontbonden kon worden op basis van de ernstige tekortkomingen van [naam 1]. De rechter verwees naar een strafvonnis waarin de jongste zoon van [naam 1] was veroordeeld voor het financieel uitbuiten van minderjarige meisjes, waarbij de woning een belangrijke rol speelde. De kantonrechter concludeerde dat WGZ niet kon tolereren dat de woning werd gebruikt voor dergelijke strafbare feiten en dat [naam 1] niet voldeed aan de verplichting om de woning zelf te bewonen. De rechter wees de vordering van WGZ toe en bepaalde dat de ontruiming binnen 14 dagen na betekening van het vonnis moest plaatsvinden. Tevens werd [naam 1] veroordeeld in de proceskosten.