4.3Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft, mede namens de rechtspersoon [winkelbedrijf] , aangifte gedaan van brandstichting, gepleegd op 13 april 2018 in [vestigingsplaats] . Aangever heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Ik zag een persoon met een witte damesfiets mijn winkel voorbij lopen. Tien seconden later zag ik dezelfde persoon in de deuropening van mijn winkel staan. De deur van mijn winkel stond open. Ik zag die persoon een fles naar binnen gooien. Ik denk een wijnfles. Ik zag dat de gegooide fles de vloer van mijn winkel raakte en zag dat er direct een vuurzee ontstond. Deze vuurzee nam direct in omvang toe en kwam ook in mijn richting. Ik voelde direct de hitte van de brand. Ik zag dat de vuurzee groter werd en dat het zwart werd in de winkel.
In een proces-verbaal van bevindingen is door verbalisanten, dan wel één van hen, onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
‘Aangever had een filmpje gekregen van omstanders. Aangever herkende op dit filmpje de man van het gooien van de fles in zijn winkel. Verbalisant [verbalisant 1] zag op dit filmpje dat er een man stilstond met een witte fiets. Deze man had grijs/blond haar en een blauwe rugtas. Verbalisant [verbalisant 2] herkende de man op het filmpje direct en voor 100 % als verdachte. Zij had verdachte de dag ervoor gehoord en herkende hem aan zijn gezicht, postuur en stem’
In een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het bekijken van camerabeelden van de winkel is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
‘Ik zag een man met een blauwe tas op zijn rug en een witte dan wel lichtkleurige fiets. Ik zag dat de man met zijn fiets uit beeld was om 19.51:58. Ik zag vervolgens om 19.52:04 een persoon vanuit de linkerzijde in beeld komen lopen richting de in/uitgang van de winkel. Ik zag dat de man in een versnelde pas richting de in/uitgang liep en ik zag dat hij een voorwerp in zijn linkerhand vasthield en zijn arm naar achteren bracht langs zijn linker oor. Ik zag vervolgens dat de persoon een man betrof en dat hij met zijn linkerhand een voorwerp de winkel in gooide. Ik zag dat dit kennelijk met kracht gebeurde doordat hij zijn gehele lichaam naar voren en naar achteren bracht om kracht te zetten tijdens het gooien. Ik zag dat het voorwerp door de man de winkel ingegooid werd. Ik zag direct nadat het voorwerp de winkel ingegooid werd dat er een steekvlam ontstond. Dit was zichtbaar in de weerspiegeling van de winkelruit en het beeld werd compleet opgelicht. Ik zag dat de man vervolgens wegrende in de richting van waar hij vandaag kwam. Op het moment dat de man uit beeld is, is er een vlammenzee in de winkel zichtbaar en ontstaat er rookontwikkeling in de winkel. De eigenaar van de winkel rent hierna de winkel uit.’
Uit onderzoek door de politie is gebleken dat de winkel van aangever ongeveer 4 meter breed en 8 meter lang is.
In het ‘Proces-verbaal Brandoorzaakonderzoek’ is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
‘Ik zag in de winkel aan de linkerzijde voor de balie een inbranding en roetvorming aan de houten en glazen vitrinekast. De inbranding verliep van laag naar hoog, dus vanaf vloerniveau naar het plafond. Dit is kenmerkend voor een vloeistofbrand, een poelbrand, vanaf de vloer. De brand had zich ontwikkeld waardoor een deel van het systeemplafond en de houten balkconstructie was aangebrand. Op de vloer voor de balie lagen glasdelen van een groene glazen fles. De hals van de fles was voorzien van een aangebrande lont, waarschijnlijk textiel, en deze was middels de dop gefixeerd. Door mij werd in de naad van het laminaat voor de inbranding in de vitrinekast een naar wasbenzine riekend brandmonster veiliggesteld. De conclusie is dat door de dader een glazen fles, gevuld met wasbenzine (mogelijk circa 700 milliliter) en voorzien van een brandende lont in de winkel is gegooid met het oogmerk brand te stichten. Door deze door de dader gepleegde handelingen, brak de fles, vloeide de ontbrandbare wasbenzine over de vloer en ontstond er brand met gemeen gevaar voor goederen, de winkel en de aaneengesloten bebouwing en bovengelegen woningen en gemeen gevaar voor personen, de aangever en de bovengelegen bewoners.’
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
Verdachte heeft de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten ontkend. Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank echter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een fles met wasbenzine, met daaraan bevestigd een brandende lont, de betreffende winkel in heeft gegooid. Het opzettelijk gooien van een dergelijke molotovcocktail in een relatief kleine ruimte levert naar het oordeel van de rechtbank levensgevaar op voor personen die zich daarin bevinden. Zeker als – zoals in het onderhavige geval – de enige manier om te vluchten door/langs het vuur is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte met het opzettelijk gooien van de molotovcocktail opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. De rechtbank ziet daarbij aanwijzingen in het dossier dat sprake is geweest van een voorafgaande planning van dit feit, maar het dossier bevat ook diverse contra-indicaties. Er lijkt immers sprake te zijn van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering. Ook is niet uit te sluiten dat de besluitvorming en de uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden. Gelet op de aanwezigheid van deze contra-indicaties acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde met voorbedachten rade heeft begaan, zodat verdachte van dat deel van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De feiten en omstandigheden die volgen uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen brengen met zich dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en aan brandstichting, zoals hierna onder 5 omschreven.