ECLI:NL:RBMNE:2018:5605

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
C/16/469008 / JE RK 18-2033
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats bij voogdij en de belangen van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om toestemming te verlenen voor de wijziging van de verblijfplaats van een kind, hierna te noemen [kind], van pleegouders naar de grootmoeder van het kind, aangeduid als oma vz. De GI heeft aangevoerd dat de bloedband met oma vz. zwaarder weegt dan de huidige hechting van [kind] aan de pleegouders. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de GI niet voldoende heeft aangetoond dat de wijziging van verblijf noodzakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat [kind] sinds 22 juli 2017 bij de pleegouders verblijft en dat zij zich goed heeft ontwikkeld in hun zorg. De pleegouders zijn in staat om [kind] te verzorgen en op te voeden tot haar meerderjarigheid. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen sprake is van een sterke band tussen [kind] en oma vz., aangezien oma vz. een groot deel van [kind]’s leven niet in beeld is geweest.

De rechtbank heeft de belangen van [kind] vooropgesteld en geconcludeerd dat de voorkeur van de GI voor een plaatsing bij biologische familie onvoldoende is om de wijziging van verblijf te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het verzoek van de GI dan ook afgewezen, met de overweging dat de continuering van de plaatsing bij de pleegouders in het belang van [kind] is. De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter mr. I.L. Rijnbout, met R. van Eckeveld als griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
zaakgegevens : C/16/469008 / JE RK 18-2033
datum uitspraak: 13 november 2018

beschikking toestemming wijziging verblijfplaats

in de zaak van

de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Utrecht.
betreffende

[kind ] , geboren op [2014] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [kind ] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[oma vz] , hierna te noemen oma vz.,

wonende te [plaats 2] ,

Familie [pleegouders] , hierna te noemen de pleegouders,

wonende te [plaats 1] .
De rechtbank heeft [de vader] , hierna te noemen de vader, en De Rading als informant opgeroepen.
De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken op grond van artikel 810 Rv.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 16 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op
17 oktober 2018.
Op 6 november 2018 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- mw. [A] als vertegenwoordigster van de GI,
- de pleegouders,
- oma vz., bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl,
- mw. [B] als vertegenwoordigster van de Raad,
- de vader,
- mw. [C] van De Rading.
Opgeroepen en niet verschenen is [de moeder] , hierna te noemen de moeder. De rechtbank is van oordeel dat de moeder ten onrechte is opgeroepen omdat zij geen belanghebbende is en evenmin informant. Zij heeft geen gezag en heeft al langer dan een jaar geen enkel contact meer met [kind ] .

De feiten

Bij beschikking van 22 juli 2017 is [kind ] voorlopig onder toezicht gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Bij beschikking van 19 oktober 2017 is [kind ] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en is de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar verlengd.
Bij beschikking van 10 oktober 2018 is verklaard voor recht dat het gezag van de moeder over [kind ] is geschorst en is de GI benoemd tot voogd van [kind ] .
[kind ] verblijft sinds 22 juli 2017 bij de pleegouders.

Het verzoek

De GI heeft verzocht toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [kind ] , te weten van pleegouders naar oma vz. De GI heeft onderzoek laten uitvoeren door De Rading. Conclusie van dat onderzoek is dat oma vz. geschikt is als pleeggezin. Daarnaast is er een video-interactiebegeleiding geweest, waaruit geen zorgen naar voren komen over de interactie tussen oma vz. en [kind ] . De Rading adviseert [kind ] over te plaatsen naar oma vz. De GI en De Rading zijn van mening dat plaatsing bij biologische familie de voorkeur heeft boven de voortzetting van het verblijf bij de pleegouders met een andere culturele achtergrond.

Het standpunt van belanghebbenden

Oma vz. is het eens met het verzoek. Zij is van mening dat zij vanwege de bloedband beter voor [kind ] kan zorgen dan de pleegouders. Ook vader staat achter het verzoek. Pleegouders zijn het er niet mee eens. Zij wijzen er op dat er bij [kind ] sprake is van hechtingsproblematiek en zijn bang dat een overplaatsing voor haar te ingrijpend zal zijn.

De beoordeling

De rechtbank stelt allereerst vast dat [kind ] gedurende ten minste één jaar door de pleegouders wordt opgevoed en verzorgd en dat de GI is belast met de voogdij.
Op grond van artikel 1:336a, eerste lid, BW kan een voogd niet zonder toestemming van de pleegouders waar een kind langer dan een jaar met instemming van de voogd verblijft de verblijfplaats van dat kind wijzigen. Op grond van het tweede lid van artikel 1:336a BW kan de voogd vervangende toestemming aan de rechtbank vragen die
slechts wordt verleendals dit in het belang van het kind noodzakelijk is.
Voordat de GI tot voogd werd benoemd, was de GI belast met de ondertoezichtstelling. Op een wijziging in het verblijf tijdens de ondertoezichtstelling is artikel 1:265i BW van toepassing. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de toestemming
slechts wordt afgewezenindien dit in het belang van het kind noodzakelijk is.
Het feit dat er eerst sprake was van een ondertoezichtstelling en pas sinds 10 oktober 2018 van voogdij, roept de vraag op het toetsingskader van artikel 1:336a BW of dat van artikel 1:265i BW moet worden toegepast. Daarbij is van belang dat het verschil in het toetsingskader met name wordt verklaard doordat tijdens een ondertoezichtstelling een uithuisplaatsing er op gericht moet zijn dat het kind terugkeert naar de ouder met gezag, terwijl dit tijdens de voogdij niet het zo is. In dit geval was alleen de moeder met het gezag belast en is tijdens de ondertoezichtstelling al snel duidelijk geworden dat terugplaatsing naar de moeder niet mogelijk is. De vader heeft geen gezag en alle betrokkenen zijn het er over eens dat de vader niet belast moet worden met het gezag of met de verzorging en opvoeding van [kind ] . Omdat het dus feitelijk ook al tijdens de ondertoezichtstelling niet mogelijk was toe te werken aan een (terug)plaatsing bij een van de ouders, is de rechtbank van oordeel dat ondanks dat de voogdij pas kort voor het verzoek van de GI is uitgesproken, er geen reden is het verzoek niet te toetsen aan artikel 1:336a BW.
De rechtbank is van oordeel dat de GI niet heeft onderbouwd dat de wijziging van het verblijf van [kind ] naar oma vz. noodzakelijk is. Uit de Save-rapportage van 11 oktober 2018 blijkt dat [kind ] zich goed heeft ontwikkeld in het pleeggezin. De taalachterstand is ingelopen en ondanks haar hechtingsproblematiek is zij in staat troost te zoeken bij pleegouders. De pleegouders zijn in staat en bereid om [kind ] te verzorgen en op te voeden tot haar meerderjarigheid. Dat ook oma vz. in staat is [kind ] te verzorgen en op te voeden, maakt niet dat een overplaatsing noodzakelijk is. De voorkeur van GI voor een plaatsing bij biologische familie is daarvoor onvoldoende. Oma vz. is een groot deel van het van het leven van [kind ] niet in beeld geweest als gevolg van de problemen tussen de ouders van [kind ] . Er is dus geen sprake van family-life tussen oma vz. en [kind ] . De enkele bloedband weegt niet zwaarder dan het family-life dat bestaat tussen [kind ] en de pleegouders. De GI wijst er verder op dat bij een continuering van de plaatsing bij pleegouders een risico bestaat op het ontwikkelen van identiteitsproblemen. Overplaatsing naar oma vz. brengt andere risico’s met zich mee, met name de nieuwe verlieservaring voor [kind ] en de vraag of oma vz. blijvend bereid en in staat zal zijn de pleegouders een plaats in het leven van [kind ] te geven. Om [kind ] in staat te stellen het contact met zowel de pleegouders als oma vz. in stand te houden, is in beide situaties inzet van hulpverlening noodzakelijk.
Dit leidt ertoe dat het verzoek van de GI wordt afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L. Rijnbout, kinderrechter, en in tegenwoordigheid van R. van Eckeveld als griffier in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden