In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om toestemming te verlenen voor de wijziging van de verblijfplaats van een kind, hierna te noemen [kind], van pleegouders naar de grootmoeder van het kind, aangeduid als oma vz. De GI heeft aangevoerd dat de bloedband met oma vz. zwaarder weegt dan de huidige hechting van [kind] aan de pleegouders. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de GI niet voldoende heeft aangetoond dat de wijziging van verblijf noodzakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat [kind] sinds 22 juli 2017 bij de pleegouders verblijft en dat zij zich goed heeft ontwikkeld in hun zorg. De pleegouders zijn in staat om [kind] te verzorgen en op te voeden tot haar meerderjarigheid. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen sprake is van een sterke band tussen [kind] en oma vz., aangezien oma vz. een groot deel van [kind]’s leven niet in beeld is geweest.
De rechtbank heeft de belangen van [kind] vooropgesteld en geconcludeerd dat de voorkeur van de GI voor een plaatsing bij biologische familie onvoldoende is om de wijziging van verblijf te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het verzoek van de GI dan ook afgewezen, met de overweging dat de continuering van de plaatsing bij de pleegouders in het belang van [kind] is. De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter mr. I.L. Rijnbout, met R. van Eckeveld als griffier.