ECLI:NL:RBMNE:2018:5597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
470011 / HA RK 18-316
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 13 november 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. P.W.G. de Beer. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere beslissing van de rechter op 26 oktober 2018, waarbij een nieuwe voorwaardelijke machtiging werd verleend in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Het wrakingsverzoek werd op 29 oktober 2018 ingediend, na de eindbeslissing van de rechter, waardoor de behandeling van de zaak was geëindigd.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een partij een rechter kan wraken indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Echter, in dit geval was de rechter niet meer betrokken bij de zaak op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend, aangezien de eindbeslissing al was genomen. Hierdoor kon het doel van het wrakingsverzoek niet meer worden bereikt.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Zaaknummer/rekestnummer: 470011 / HA RK 18-316
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
13 november 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot wraking van mr. P.W.G. de Beer (verder: de rechter). De rechter heeft op 26 oktober 2018 een beslissing genomen op het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14c, tweede lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, geregistreerd onder zaaknummer C/16/467922/ FA RK 18-5504. Het wrakingsverzoek is gedateerd op 26 oktober 2018 en is op 29 oktober 2018 ingekomen bij de rechtbank.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op het volgende, afgezien van een mondelinge behandeling.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2.
Het middel van wraking is toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die tegenover een partij een vooringenomenheid koestert, althans aan een partij die daarover vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Dat doel kan niet meer worden bereikt als de rechter een einduitspraak heeft gedaan omdat de behandeling van de zaak daarmee is geëindigd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van de zaak is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak, wraking te verzoeken van de rechters die deze uitspraak hebben gedaan.
2.3.
De rechter heeft bij mondelinge beslissing van 26 oktober 2018 met betrekking tot verzoeker een nieuwe voorwaardelijke machtiging voor de duur van twaalf maanden verleend. Die beslissing is een eindbeslissing waarmee de behandeling van het verzoek is geëindigd. Het wrakingsverzoek is na het wijzen van deze beslissing op 26 oktober 2018 ingediend. Hieruit volgt dat de rechter de zaak niet meer behandelde op het moment dat het wrakingsverzoek werd gedaan.
2.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het onderhavige wrakingsverzoek.
2.5.
Op grond van deze kennelijke niet-ontvankelijkheid kan, overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 9.1, gelezen in samenhang met paragraaf 4 van het wrakingsprotocol van deze rechtbank, een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek achterwege blijven.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter;
3.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en
M.J. Slootweg als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.