ECLI:NL:RBMNE:2018:553

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
6486857 ME VERZ 17-236
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag en loondoorbetaling in arbeidsovereenkomst tussen verzoekster en Splendid Care B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en Splendid Care B.V. [verzoekster] verzocht de kantonrechter om de opzegging van haar arbeidsovereenkomst te vernietigen en om Splendid Care te veroordelen tot loondoorbetaling. De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoekster] dat op 23 november 2017 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van Splendid Care op 13 december 2017. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 december 2017.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoekster] was sinds 9 juli 2010 in dienst bij Splendid Care, aanvankelijk als Thuishulp en later als Helpende en Verzorgende IG. In 2015 werd een BPV-overeenkomst gesloten, waarbij [verzoekster] de mogelijkheid kreeg om haar opleiding te volgen. In augustus 2017 heeft [verzoekster] haar opleiding stopgezet, wat leidde tot de beëindiging van de BPV-overeenkomst door Splendid Care. Splendid Care stelde dat de arbeidsovereenkomst niet meer van toepassing was, maar [verzoekster] betwistte dit en stelde dat de arbeidsovereenkomst voortduurde.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Splendid Care, ondanks de BPV-overeenkomst. De rechter vernietigde de opzegging van de arbeidsovereenkomst, omdat deze niet rechtsgeldig was. Splendid Care werd veroordeeld tot loondoorbetaling aan [verzoekster] vanaf 20 september 2017, inclusief een wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige loon. De rechter wees het verzoek van Splendid Care tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af, omdat er geen dringende reden was voor beëindiging. Splendid Care werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
Locatie Almere
Zaak- en rekestnummer: 6486857 ME VERZ 17-236
Datum beslissing: 15 februari 2018
Beschikking in de zaak van
[verzoekster] ,wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde mr. E.D. van Tellingen,
en
de besloten vennootschap
SPLENDID CARE B.V.,gevestigd en kantoorhoudende te Almere,
verweerster, hierna ook te noemen: Splendid Care,
gemachtigde mr. P. de Haan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met acht producties van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 23 november 2017, alsmede het verweerschrift met
drie producties van Splendid Care, tevens inhoudende een zelfstandig voorwaardelijk ontbindingsverzoek, ter griffie ingekomen op 13 december 2017.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2017 in Almere.
Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Verder zijn door mr. Van Tellingen pleitaantekeningen in het geding gebracht.
1.3.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft mr. Van Tellingen medegedeeld dat hij op 18 december 2017 om 17.45 uur nog drie aanvullende producties heeft gefaxt. In reactie daarop heeft mr. De Haan medegedeeld deze stukken niet te hebben ontvangen en bezwaar te maken tegen overlegging van deze stukken.
Nadat Splendid Care in de gelegenheid is gesteld om deze stukken te bekijken en zich hierover uit te laten, heeft de kantonrechter besloten om de producties negen en tien (een beroepspraktijkovereenkomst van 10 augustus 2011 en een diploma van 3 juni 2012) toe te laten en deze toe te voegen aan het dossier, maar om de productie elf (een jaaropgave) niet toe te laten en deze buiten beschouwing te laten.
1.4.
Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om te bezien of zij met elkaar tot een minnelijke regeling zouden kunnen komen. Bij fax van 25 januari 2018 heeft mr. Van Tellingen bericht dat partijen geen regeling hebben getroffen en dat zij verzoeken een beschikking te geven.
1.5.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 juli 2010 is [verzoekster] , geboren op [1960] , voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden in dienst getreden bij Splendid Care in de functie van Thuishulp voor minimaal 0 uren per week.
2.2.
Met ingang van 1 september 2013 heeft [verzoekster] voor bepaalde tijd tot 1 september 2014 werkzaamheden verricht bij Splendid Care in de functie van Helpende voor 24 uren gemiddeld per week.
2.3.
Met ingang van 2 september 2014 heeft [verzoekster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 augustus 2015 werkzaamheden verricht bij Splendid Care in de functie van Helpende voor 24 uur per week.
2.4.
Op 13 juli 2015 is tussen [verzoekster] , die in de overeenkomst de “leerling” wordt genoemd en Splendid Care, die in de overeenkomst de “praktijkopleider” wordt genoemd een “BPV-Overeenkomst Leerling-Stage/Praktijk Biedende Instelling” tot stand gekomen.
2.5.
In de overeenkomst is bepaald, voor zover relevant:
“[…]
Artikel 2:BPV
Splendid Care stelt mevrouw [verzoekster] in staat om haar Beroeps Praktijk Vorming te volgen als leerling verzorgende IG binnen de organisatie.
Startdatum isjanuari 2015
Verwachtte einddatumjanuari 2018
[…]
Artikel 3:BPV duur
De BPV duur voor de leerling bedraagt 24 uur per week gedurende het leertraject.
[…]
Artikel 4:Vergoeding
De BPV vergoeding bedraagt1.284,55bruto per maand.
[…]
Artikel 12Tussentijdse opzegging
[…]
12.2
De leerling en onderwijsinstelling kan de BPV overeenkomst tussentijds opzeggen indien er sprake is van een uitschrijving en deze schriftelijk bevestigd is door de onderwijsinstelling.
[…]”
2.6.
[verzoekster] heeft, vanaf het moment dat zij is begonnen met haar opleiding, één dag (van acht uur) per week bij het ROC de opleiding voor verzorgende IG gevolgd.
2.7.
Op 14 juni 2017 is tussen [verzoekster] en Splendid Care een verlenging van de “BPV-Overeenkomst Leerling-Stage/Praktijk Biedende Instelling” tot stand gekomen.
2.8.
In deze overeenkomst is bepaald, voor zover relevant:
“[…]
Artikel 2BPV
Splendid Care stelt mevrouw [verzoekster] in staat om haar Beroeps Praktijk Vorming te volgen als leerling verzorgende IG binnen de organisatie.
Startdatum is januari 2015
Verwachtte einddatum januari 2018Deze periode zal, bij hoge uitzondering, verlengd worden met maximaal een jaar. Dit onder voorwaarden genoemd in artikel 9 van deze overeenkomst.
De verwachte einddatum is dan januari 2019.
[…]
De BPV duur voor de leerling bedraagt 24 uur per week gedurende het leertraject.
[…]
Artikel 4:Vergoeding
De BPV vergoeding bedraagt € 12,08 bruto per uur.
[…]
Artikel 9:Terugbetaling studiekosten tijdens studie
Bij hoge uitzondering is de BPV overeenkomst (van 13 juli 2015) eenmalig verlengd met
12 maanden met als einddatum januari 2019, met dien verstande dat de opleiding na deze 12 maanden ook daadwerkelijk succesvol afgerond dient te zijn.
[…]
Artikel 12:Opzegging/ tussentijdse opzegging
[…]
12.3
De leerling en onderwijsinstelling kan de BPV overeenkomst tussentijds opzeggen indien er sprake is van een uitschrijving en deze schriftelijk bevestigd is door de onderwijsinstelling.
2.9.
Bij e-mailbericht van 25 augustus 2017 heeft mevrouw [A] van Splendid Care aan [verzoekster] onder meer geschreven:
“[…]
Jij hebt aangegeven dat jij wil stoppen met de opleiding, de reden heb je mij ook verteld en ik heb je aangegeven dat ik dat goed begrijp.
Wat ik jou heb aangegeven is dat als je stopt met je opleiding je ook geen Helpende B plus bent en ik jou alleen nog kan inzetten bij ADL cliënten zonder medicatie toediening.
Daar hebben wij helaas te weinig cliënten van en wij hebben al 2 collega’s die alleen naar ADL cliënten kunnen en ik heb dan niet genoeg cliënten voor jou en dat zal betekenen dat je niet bij ons kan blijven werken.
[…]”
2.10.
Bij brief van 25 september 2017 heeft het ROC aan Splendid Care onder meer geschreven:
“[…]
Hierbij bevestigen wij de voortijdige beëindiging van de stageovereenkomst betreffende de hieronder genoemde student van onze onderwijsinstelling.
Naam student : [verzoekster]
[…]”
2.11.
Bij brief van 20 september 2017 heeft Splendid Care aan [verzoekster] onder meer geschreven:
“[…]
Op 25 september jl. ontvingen wij van het ROC een brief waarin wordt bevestigd dat u bent gestopt met de opleiding verzorgende IG.
[…]
Het uit eigen initiatief beëindigen van uw opleiding brengt met zich mee dat u, op grond van artikel 9 van uw BPV overeenkomst, de door Splendid Care gemaakte studiekosten dient terug te betalen.
Bij deze bevestigen wij dat wij uw BPV overeenkomst met ingang van 27 september 2017 beëindigen. U kunt van Splendid Care een afrekening van de studiekosten tegemoet zien.
[…]”
2.12.
Bij brief van 19 oktober 2017 heeft de gemachtigde van [verzoekster] aan Splendid Care geschreven dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen door Splendid Care niet rechtsgeldig is beëindigd, dat deze dient te worden voortgezet door Splendid Care en dat Splendid Care gehouden is het loon, vermeerderd met de gebruikelijke emolumenten, door te betalen aan [verzoekster] . Tevens is aangegeven dat [verzoekster] zich uitdrukkelijk beschikbaar houdt voor het verrichten van haar werkzaamheden (in de functie van Verzorgende IG dan wel in de functie van Helpende). Ten slotte verzoekt de gemachtigde Splendid Care te bevestigen dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet en dat het achterstallige loon over de maand september 2017 aan [verzoekster] zal worden voldaan.
2.13.
Bij brief van 23 oktober 2017 heeft Splendid Care aan de gemachtigde van [verzoekster] onder meer geschreven dat Splendid Care de BPV overeenkomst niet heeft beëindigd, maar dat [verzoekster] zelf de stap heeft genomen om de opleiding te beëindigen. Splendid Care heeft correct gehandeld met betrekking tot het beëindigen van de BPV overeenkomst op grond van artikel 9 en met het terugvorderen van de door Splendid Care gemaakte kosten met betrekking tot de opleiding van [verzoekster] .
2.14.
Na 20 september 2017 is door Splendid Care geen loon meer aan [verzoekster] betaald.
2.15.
Bij brief van 9 november 2017 heeft Splendid Care aan de gemachtigde van
[verzoekster] (onder meer) een e-mailbericht van het ROC van 26 oktober 2017 toegestuurd. In dat e-mailbericht is door een medewerker van het ROC onder meer geschreven dat het de eigen beslissing was van [verzoekster] om te stoppen met de opleiding.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de opzegging van de arbeidsovereenkomst c.q. het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen;
II. Splendid Care te veroordelen tot toelating van [verzoekster] tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 per dag, althans een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag of gedeelte daarvan dat Splendid Care in gebreke blijft aan deze beschikking te voldoen;
III. Splendid Care te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Splendid Care, op straffe van een dwangsom van € 500,00, althans een ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag of gedeelte daarvan dat Splendid Care in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
IV. Splendid Care te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen het verschuldigde bedrag van € 1.126,90 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder de vakantietoeslag en de onregelmatigheidstoeslag, vanaf 20 september 2017 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig beëindigd zal zijn;
V. Splendid Care te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen de wettelijke verhoging ad 50% wegens vertraging over het aan [verzoekster] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
VI. Splendid Care te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel BIK;
VII. Splendid Care te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder IV t/m VI genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van deze bedragen tot de dag van de algehele voldoening;
VIII. Splendid Care te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van deze beschikking.
3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoekster] het navolgende ten grondslag.
[verzoekster] is sinds 9 juli 2010 in dienst bij Splendid Care, aanvankelijk in de functie van helpende en laatstelijk in de functie van Verzorgende IG.
In 2015 is haar door Splendid Care een leer-/werkovereenkomst aangeboden, zodat [verzoekster] door middel van de te volgen opleiding zou kunnen gaan voldoen aan de vereisten voor de functie van Verzorgende IG. Gedurende die overeenkomst heeft [verzoekster] gemiddeld 24 uur per week werkzaamheden verricht in de functie van Verzorgende IG en daarnaast is zij één dag per week naar school gegaan voor het volgen van de opleiding. Medio 2017 is [verzoekster] drie maanden ziek geweest en partijen hebben toen, bij hervatting van de werkzaamheden, gesproken over de mogelijkheid om de opleiding tijdelijk stop te zetten en deze na een bepaalde rustperiode weer te gaan hervatten. Dat heeft ertoe geleid dat op 14 juni 2017 een nieuwe
leer-/werkovereenkomst is gesloten, waarbij de verwachte einddatum van de opleiding werd verlengd tot januari 2019.
Er is tussen partijen sprake van een arbeidsovereenkomst. Dit blijkt uit de bedoeling van partijen. In dat verband wijst [verzoekster] op de arbeidsovereenkomsten uit 2010, 2013 en 2014, waarin ook duidelijk de bedoeling van partijen is aangegeven: een arbeidsovereenkomst, onder het gezag van Splendid Care en met loonbetaling door Splendid Care, voor de duur van 24 uur per week. In de rechtsverhouding tussen partijen overheerst het element “arbeid bij de werkgever” het element “leren of opleiding”.
Bij brief van 20 september 2017, die door [verzoekster] op 27 september 2017 is ontvangen, heeft Splendid Care de overeenkomst met ingang van 27 september 2017 beëindigd. Deze beëindiging van de arbeidsovereenkomst is niet rechtsgeldig.
Dat de opleiding – in overleg met Splendid Care – tijdelijk is stopgezet, doet de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet (automatisch) beëindigen.
Er was geen sprake van een dringende reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en [verzoekster] is niet akkoord gegaan met de beëindiging.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen dient daarom te worden voortgezet door
Splendid Care. Splendid Care is tevens gehouden het aan [verzoekster] verschuldigde salaris vanaf
27 september 2017 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd door te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW.

4.Het verweer

4.1.
Splendid Care voert verweer.
4.2.
Splendid Care heeft aangevoerd dat tussen haar en [verzoekster] geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. In de tussen Splendid Care en [verzoekster] gesloten BPV-overeenkomst is in artikel 1 ook uitdrukkelijk overeengekomen dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
De BPV-overeenkomst dient te worden gezien als een overeenkomst in het kader van artikel 7.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zodat op grond van artikel 7:668a lid 10 BW de ketenregeling van artikel 7:668a BW niet van toepassing is.
De rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door de BPV-overeenkomst, zijnde een overeenkomst die gericht is op het volgen van een opleiding. Bij het volgen van een opleiding is het vanzelfsprekend dat werkzaamheden worden verricht. [verzoekster] heeft geen werkzaamheden verricht op basis van een arbeidsovereenkomst, maar op basis van de
leer-werkovereenkomst. Het moet [verzoekster] duidelijk zijn geweest dat bij beëindiging van de opleiding ook de leer-werkovereenkomst tussen partijen zou eindigen. Het was ook uitdrukkelijk de bedoeling van partijen dat sprake zou zijn van een leer-werkrelatie en niet van een arbeidsrelatie.
Splendid Care heeft op eigen initiatief en zonder overleg met en toestemming van Splendid Care, de opleiding beëindigd.
Splendid Care, als onderwijsinstelling, kan op grond van artikel 12 de BPV-overeenkomst tussentijds opzeggen indien sprake is van uitschrijving.
Splendid Care heeft de tussen partijen bestaande BPV-overeenkomst bij brief van
20 september 2017 opgezegd tegen 27 september 2017, zodat per laatstgenoemde datum de BPV-overeenkomst tussen partijen is geëindigd.

5.Het voorwaardelijke zelfstandig tegenverzoek

5.1.
Voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat tussen [verzoekster] en Splendid Care sprake is van een arbeidsovereenkomst, verzoekt Splendid Care bij wijze van (voorwaardelijk) tegenverzoek om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a juncto primair artikel 7:669 lid 3 sub g BW en subsidiair artikel
7:669 lid 3 sub h BW.
5.2.
Aan dit verzoek legt Splendid Care ten grondslag dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling was van partijen om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. [verzoekster] heeft zich in strijd met de gemaakte afspraken op het standpunt gesteld dat wel sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst, ondanks dat zij op haar initiatief de opleiding heeft beëindigd.
Dat maakt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is verstoord. Splendid Care heeft geen vertrouwen meer in [verzoekster] nu zij de gemakte afspraken niet nakomt.
Subsidiair verzoekt Splendid Care ontbinding op de h-grond. [verzoekster] was in dienst in de functie van Helpende en is niet gekwalificeerd voor de functie van Verzorgende IG. [verzoekster] zou aldus, als sprake is van een arbeidsovereenkomst, een functie bekleden die niet past bij haar opleiding. Splendid Care is ook niet gerechtigd om [verzoekster] werkzaamheden te laten uitvoeren als zelfstandige in de functie van Verzorgende IG.
5.3.
[verzoekster] heeft betwist dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Zij heeft verder aangevoerd dat indien de kantonrechter oordeelt dat sprake is van een arbeidsverhouding, zij weer aan het werk gaat en haar opleiding weer kan gaan volgen.
6. De beoordeling
Ten aanzien van het verzoek
6.1.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW door Splendid Care is van belang om vast te stellen of de rechtsverhouding die tussen partijen bestond kwalificeerde als een arbeidsovereenkomst (zoals door [verzoekster] wordt gesteld) of als een BPV-overeenkomst (zoals door Splendid Care wordt betoogd).
6.2.
[verzoekster] heeft werkzaamheden voor Splendid Care, als leerbedrijf, verricht in het kader van een opleiding in de vorm van een BBL als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB). Volgens Splendid Care kan reeds om die reden geen sprake zijn geweest van een arbeidsovereenkomst. Splendid Care gaat met dit betoog er echter ten onrechte aan voorbij dat in de memorie van toelichting op de WEB uitdrukkelijk de mogelijkheid is opengehouden dat, náást de praktijkovereenkomst, ook een arbeidsovereenkomst tussen de leerling en het leerbedrijf wordt gesloten (Kamerstukken II 1993/94, 23778, 3, p. 139-140). Aldus moet worden vastgesteld of sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Volgens artikel 7:610 BW is de arbeidsovereenkomst de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Algemeen wordt hieruit afgeleid dat de drie voornaamste voorwaarden voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst zijn dat arbeid wordt verricht, dat loon wordt betaald en dat sprake is van een gezagsverhouding.
6.3.
Bij de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Voorts is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden, in hun onderling verband worden bezien. (HR 9 oktober 2015, NJ 2016, 276). Niet beslissend is derhalve welke juridische kwalificatie partijen zelf aan hun verhouding hebben gegeven of hebben willen geven, maar of de (feitelijk) afgesproken rechten en verplichtingen, mede gelet op de feitelijke uitvoering daarvan, al dan niet voldoen aan de in artikel 7:610 BW vermelde kenmerken van een arbeidsovereenkomst. Het enkele gegeven dat in de tussen
[verzoekster] en Splendid Care gesloten overeenkomst is vermeld dat de overeenkomst geen arbeidsovereenkomst is, staat derhalve, anders dan door Splendid Care is betoogd, niet per definitie in de weg aan het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.
6.4.
Een stageovereenkomst vertoont dikwijls kenmerken van een arbeidsovereenkomst. Er wordt ‘gewerkt’ (arbeid verricht) onder begeleiding van een stagebegeleider (gezagsverhouding) en er wordt een stagevergoeding betaald (loon betaald), hetgeen ook in de relatie tussen [verzoekster] en Splendid Care het geval was en ook niet ter discussie staat. Daarmee lijkt aan de elementen van artikel 7:610 BW te zijn voldaan (arbeid, loon, gezag en gedurende zekere tijd).
Het is evenwel vaste rechtspraak dat in geval van stageovereenkomsten het element ‘arbeid’ bij de hiervoor onder 6.3. bedoelde toetsing niet zonder meer kan worden aangenomen. Als maatstaf heeft te gelden of de werkzaamheden die worden verricht naar de bedoeling van partijen zozeer gericht zijn op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring, zulks mede met het oog op voltooiing van de opleiding, dat van een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt voor de andere arbeid te verrichten niet kan worden gesproken
(HR 29 oktober 1982, NJ 1983,20). Daaruit volgt dat het erop aankomt of het verrichten van de werkzaamheden in overwegende mate in het belang is van de opleiding die wordt gevolgd. Zodra het primaire doel van de arbeidsprestatie verschuift naar een (actieve) bijdrage aan de verwezenlijking van het primaire doel van de onderneming, dan kan men niet langer volhouden dat sprake is van een stage- of leerovereenkomst(HR 14 april 2006, NJ 2007/447).
6.5.
In het licht van het voorgaande dient de vraag dus te worden beantwoord of sprake was van arbeid in de zin van artikel 7:610 BW.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] verklaard dat zij van meet af aan veel werkzaamheden zelfstandig uitvoerde. Zij heeft verder verklaard dat zij, voordat zij met de opleiding begon, wel eens samenwerkte met andere collega’s en zij die collega’s bepaalde werkzaamheden zag uitvoeren. Vervolgens kon zij deze werkzaamheden dan zelfstandig uitvoeren. [verzoekster] heeft verder verklaard geen begeleiding te hebben gekregen bij het uitvoeren van haar werkzaamheden. Ten slotte heeft zij verklaard dat zij op de normale wijze werd ingeroosterd, zodat zij door een andere collega zou moeten worden vervangen wanneer zij niet zou kunnen werken.
De heer [werknemer] van Splendid Care heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling weliswaar betwist dat door [verzoekster] bepaalde verpleegkundige handelingen werden uitgevoerd. Hij heeft echter tevens verklaard dat al naar gelang de opleiding vordert, het takenpakket van een leerling wordt uitgebreid en hij heeft in dat verband erkend dat [verzoekster] op een gegeven moment bepaalde handelingen waarvoor zij gekwalificeerd was zelfstandig mocht uitvoeren en dat zij het laatste jaar zelfstandig meedraaide in het rooster. Daarbij is het volgens de heer [werknemer] wel zo dat leerlingen worden ingeroosterd bij cliënten waar zij handelingen mogen verrichten waar zij voor zijn gecertificeerd en dat daar bij het maken van de looplijsten ook rekening mee wordt gehouden.
Het betoog van de heer [werknemer] is door [verzoekster] gemotiveerd betwist en door Splendid Care niet nader onderbouwd, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Zo had zij bijvoorbeeld de betreffende looplijsten kunnen overleggen waaruit zou kunnen blijken dat [verzoekster] niet (al bij aanvang van de overeenkomst) bij alle cliënten kon worden ingezet. Gelet op het voorgaande dient het er voor te worden gehouden dat [verzoekster] van meet af aan een aantal werkzaamheden zelfstandig mocht uitvoeren en dat zij (in ieder geval gedurende het laatste jaar) geheel zelfstandig en op normale wijze meedraaide in het rooster. Verder is niet gebleken dat voorafgaand aan de opleiding leerdoelen zijn geformuleerd en dat van een structurele vorm van begeleiding van [verzoekster] door Splendid Care sprake is geweest. Derhalve kunnen de activiteiten van [verzoekster] bij Splendid Care niet worden aangemerkt als activiteiten die waren op het uitbreiden van de eigen kennis en ervaring, zulks mede met het oog op de voltooiing van de opleiding. De arbeid die de [verzoekster] voor Splendid Care heeft verricht kwalificeert dan ook als reële arbeid en haar productiviteit is voor Splendid Care niet van ondergeschikt belang geweest. Splendid Care heeft in die zin profijt gehad van de arbeid van [verzoekster] . Dat [verzoekster] nog niet gekwalificeerd was om alle handelingen die door een Verzorgende IG worden verricht, te mogen verrichten, maakt dat niet anders. Derhalve is sprake van arbeid in de zin van artikel 7:610 BW. Dat sprake was van arbeid in de zin van artikel 7:610 BW vindt voorts steun in het gegeven dat het doel voor het gaan volgen van de opleiding door [verzoekster] was dat zij werk kon (blijven) verrichten bij Splendid Care. Weliswaar is tussen partijen in discussie op wiens initiatief [verzoekster] de opleiding is gaan volgen, maar het doel was dat [verzoekster] (uiteindelijk) in de functie van Verzorgende IG bij Splendid Care werkzaam zou zijn. In die zin kan gezegd worden dat het de bedoeling was dat door [verzoekster] een actieve bijdrage zou worden geleverd aan de verwezenlijking van de primaire doelstelling van Splendid Care.
6.6.
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de functie van Verzorgende IG in opleiding tussen [verzoekster] en Splendid Care.
Ontbindende voorwaarde
6.7.
Splendid Care heeft betoogd dat zij de overeenkomst tussen haar en [verzoekster] , nadat [verzoekster] zich had uitgeschreven bij het ROC en het ROC dit schriftelijk had bevestigd bij brief van 25 september 2017, mocht beëindigen op grond van artikel 12.3 van de overeenkomst (weergegeven onder 2.7.). Op grond van de taalkundige uitleg van artikel 12.3 kunnen echter slechts de leerling en de onderwijsinstelling de overeenkomst tussentijds opzeggen, indien sprake is van een uitschrijving en deze schriftelijk is bevestigd door de onderwijsinstelling. Vast staat dat Splendid Care niet de onderwijsinstelling is, maar - blijkens de aanhef in de overeenkomst - de praktijkopleider. Volgens vaste rechtspraak is het echter niet genoeg is om enkel naar de taalkundige betekenis, en dus naar de tekst van de overeenkomst te kijken. Ook gekeken moet worden naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst (in dit geval artikel 12.3) mochten toekennen en naar hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met de gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst. Splendid Care heeft – in aansluiting op het voornoemde - bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd dat het de bedoeling van partijen was dat (ook) de praktijkopleider (Splendid Care dus) de overeenkomst in een dergelijke situatie zou kunnen beëindigen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft Splendid Care gewezen op de e-mail van [A] van 25 augustus 2017 (weergegeven onder 2.8.), waaruit volgens haar blijkt dat het voor [verzoekster] duidelijk was dat het beëindigen van de opleiding consequenties zou hebben in de zin van dat [verzoekster] dan niet meer voor Splendid Care zou kunnen werken. Hoewel dit wellicht uit de e-mail blijkt, volgt uit deze e-mail niet dat partijen op 14 juni 2017 overeengekomen zijn (of bedoeld hebben) dat ook Splendid Care de arbeidsovereenkomst op grond artikel 12.3 zou kunnen beëindigen. Nu dit door [verzoekster] ook gemotiveerd betwist is en er door Splendid Care geen andere feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit de door haar gestelde partijbedoeling zou blijken faalt het beroep van Splendid Care op artikel 12.3. De eventuele onvolkomenheden van artikel 12.3 komen dan ook voor risico van Splendid Care als werkgever. Zij kan zich dus niet kan beroepen op de ontbindende voorwaarde in de overeenkomst.
6.8.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat geen sprake was van een dringende reden om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en [verzoekster] heeft ook niet ingestemd met de opzegging door Splendid Care.
Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet op rechtsgeldige wijze is beëindigd. Het verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden toegewezen.
6.9.
De vernietiging van de opzegging heeft tot gevolg dat tussen [verzoekster] en
Splendid Care thans nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat. De vordering van [verzoekster] om Splendid Care te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen, zal dan ook om die reden worden afgewezen.
Wedertewerkstelling
6.10.
[verzoekster] heeft verder gevorderd Splendid Care te veroordelen haar toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten.
Voor zover [verzoekster] daarmee heeft bedoeld toegelaten te worden om de gebruikelijke werkzaamheden in de functie van Verzorgende IG te verrichten, is deze vordering niet toewijsbaar. [verzoekster] had geen arbeidsovereenkomst voor de functie van Verzorgende IG en kan deze functie ook overigens (thans) niet uitvoeren. Vast staat immers dat [verzoekster] , nu zij de opleiding nog niet heeft afgerond, niet gekwalificeerd is om alle handelingen te verrichten die door een Verzorgende IG moeten kunnen worden uitgevoerd.
Voor zover [verzoekster] heeft bedoeld toegelaten te worden om de gebruikelijke werkzaamheden in de functie van Verzorgende IG in opleiding te verrichten, is de vordering - in ieder geval op dit moment - evenmin toewijsbaar. Daartoe wordt overwogen dat
[verzoekster] thans niet ingeschreven staat bij de opleiding. Op het moment dat [verzoekster] zich weer zou inschrijven bij het ROC en zij ook weer zou worden toegelaten tot de opleiding, dan zou zij naar het oordeel van de kantonrechter de werkzaamheden in de functie van Verzorgende IG in opleiding weer kunnen verrichten. De heer [werknemer] heeft dit bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ook bevestigd door te verklaren dat op dat moment bepaalde handelingen weer zijn gedekt en [verzoekster] weer werkzaamheden kan verrichten. Dat is echter thans (nog niet) aan de orde.
Ten slotte wordt overwogen dat voor zover [verzoekster] heeft bedoeld te vorderen toegelaten te worden om de gebruikelijke werkzaamheden in de functie van Helpende te verrichten, ook deze vordering niet toewijsbaar is, omdat [verzoekster] niet langer werkzaam was in de functie van Helpende.
Loondoorbetaling
6.11.
Nu tussen partijen nog sprake is van een arbeidsovereenkomst, en Splendid Care geen andere verweren heeft aangevoerd waarom zij het loon niet zou hoeven betalen, is de vordering strekkende tot loondoorbetaling toewijsbaar.
Wettelijke verhoging
6.12.
Nu vaststaat dat Splendid Care het aan [verzoekster] toekomende achterstallige loon tot
1 februari 2018 niet tijdig heeft betaald, is zij de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW verschuldigd vanaf de vierde dag na die waarop de voldoening had moeten geschieden.
De wettelijke verhoging bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag vijf procent per dag en voor elke volgende werkdag een procent, met dien verstande dat de verhoging in geen geval de helft van het verschuldigde te boven zal gaan. Dit maximum van 50% is drieëndertig werkdagen na de dag waarop het loon verschuldigd is, bereikt.
Nu in het onderhavige geval die termijn van drieëndertig dagen is overschreden, is de gevorderde wettelijke verhoging van 50% toewijsbaar.
De wettelijke verhoging over de toekomstige loontermijnen (vanaf 1 februari 2018) is niet toewijsbaar, nu het toekomstige vorderingen betreft, waarvan (nog) niet vast staat dat
Splendid Care met de betaling daarvan in verzuim zal zijn.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.13.
[verzoekster] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zodat de gevorderde vergoeding zal worden afgewezen. De daarover door [verzoekster] gevorderde wettelijke rente zal reeds daarom eveneens worden afgewezen.
Wettelijke rente
6.14.
De gevorderde wettelijke rente over het achterstallige loon alsmede over de wettelijke verhoging is, nu deze niet is betwist en op de wet is gegrond, toewijsbaar, met dien verstande dat deze toewijsbaar is vanaf het moment dat Splendid Care met de betaling daarvan in verzuim is. De wettelijke rente over de toekomstige loontermijnen is niet toewijsbaar, omdat het toekomstige vorderingen betreffen, waarvan (nog) niet vast staat dat Splendid Care met de betaling daarvan in verzuim zal zijn.
Ten aanzien van het voorwaardelijke tegenverzoek
6.15.
Nu hiervoor is geoordeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen
[verzoekster] en Splendid Care, wordt toegekomen aan het tegenverzoek van Splendid Care strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
6.16.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van Splendid Care is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden als sprake is van een redelijke grond als genoemd in artikel 7:669 lid 3 BW en herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Splendid Care voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding gelegen is in een verstoorde arbeidsverhouding en in een andere grond, zoals bedoeld in artikel
7:669 lid 3 sub g en h BW. Deze gronden worden ieder afzonderlijk beoordeeld. Daarbij wordt vooropgesteld dat verschillende gronden die elk op zichzelf onvoldoende zijn voor ontbinding niet bij elkaar kunnen worden ‘opgeteld’ om een ontbinding te kunnen dragen. Van de door Splendid Care aangevoerde gronden moet er derhalve ten minste één op zichzelf voldragen zijn.
6.17.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is allereerst onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
Verstoorde arbeidsverhouding
6.18.
Primair stelt Splendid Care dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW.
Dit artikel bepaalt dat onder een redelijke grond wordt verstaan, een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
6.19.
Volgens Splendid Care heeft [verzoekster] zich in strijd met de gemaakte afspraken op het standpunt gesteld dat sprake zou zijn van een arbeidsrelatie ondanks dat zij op haar initiatief de opleiding heeft beëindigd. Dat maakt dat de arbeidsrelatie tussen partijen is verstoord, aldus Splendid Care.
De vraag of al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen betreft een juridische discussie. Splendid Care kan daarbij niet worden gevolgd in haar stelling dat
[verzoekster] zich in strijd met de gemaakte afspraken op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dat partijen hebben afgesproken dat geen sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst is immers niet komen vast te staan.
Splendid Care kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat ten gevolge hiervan een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan.
Bovendien geldt dat [verzoekster] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij haar werkzaamheden bij Splendid Care gewoon weer kan hervatten.
Weliswaar heeft Splendid Care bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat [verzoekster] bij collega’s in de wijk waar zij werkzaam was een situatie heeft gecreëerd die wellicht onherstelbaar is, maar dat betekent niet dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen [verzoekster] en Splendid Care, zodanig dat van Splendid Care in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter overweegt in dat kader dat van Splendid Care als werkgever verwacht mag worden dat zij een reële poging onderneemt om de onderlinge verhoudingen (ook die tussen [verzoekster] en haar collega’s) te verbeteren en de geschilpunten weg te nemen, door onder meer met [verzoekster] gesprekken te laten plaatsvinden met schriftelijke verslaglegging daarvan en door eventueel mediation te beproeven. Tot op heden is dat niet gebeurd. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat, als al zou kunnen worden gesproken van een verstoring van de arbeidsverhouding, deze dermate ernstig en duurzaam is dat herstel van de arbeidsrelatie niet meer mogelijk is. Ook op de g-grond kan het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst daarom niet worden toegewezen.
Andere grond
6.20.
Subsidiair heeft Splendid Care gesteld dat, nu [verzoekster] niet gekwalificeerd is voor de functie van Verzorgende IG, [verzoekster] een functie zou moeten bekleden die niet past bij haar opleiding en Splendid Care bovendien ook niet gerechtigd is om [verzoekster] die werkzaamheden zelfstandig te laten uitvoeren. Ten aanzien hiervan wordt het volgende overwogen.
6.21.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat [verzoekster] ongeveer
9 maanden vertraging heeft opgelopen in haar opleiding. De BPV-overeenkomst eindigt, na de verlenging per 14 juni 2017, op 1 januari 2019. Dat zou betekenen dat [verzoekster] , veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat zij de opleiding op korte termijn kan hervatten, tot
1 januari 2019 nog ruimschoots de gelegenheid heeft om de opleiding af te ronden en zich zodoende te kwalificeren voor de functie van Verzorgende IG. Gesteld noch anderszins is gebleken dat [verzoekster] de opleiding niet op korte termijn zou kunnen hervatten. Splendid Care heeft desgevraagd bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat [verzoekster] , op het moment dat zij de opleiding zou hervatten, weer werkzaamheden zou kunnen gaan verrichten, omdat dan bepaalde handelingen weer gedekt zijn.
Gelet op het voorgaande geldt dat de arbeidsovereenkomst niet op de h-grond kan worden ontbonden, nu thans niet is uitgesloten dat [verzoekster] de opleiding kan vervolgen en zo haar functie weer volledig kan uitvoeren.
Proceskosten
6.22.
Splendid Care zal, nu zij overwegend in het ongelijk wordt gesteld, worden veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna in het dictum is vermeld.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst;
7.2.
veroordeelt Splendid Care om aan [verzoekster] te voldoen het aan haar toekomende loon van € 1.126,08 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder de vakantietoeslag en de onregelmatigheidstoeslag, vanaf 20 september 2017 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
7.3.
veroordeelt Splendid Care om aan [verzoekster] te betalen de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over het aan [verzoekster] toekomende achterstallige loon;
7.4.
veroordeelt Splendid Care tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente over de hiervoor onder 7.2. en 7.3. vermelde bedragen, berekend vanaf het moment dat
Splendid Care met de betaling daarvan in verzuim is;
7.5.
wijst af het meer of anders door [verzoekster] verzochte;
7.6.
wijst het verzoek van Splendid Care af;
7.7.
veroordeelt Splendid Care in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op € 600,00 voor salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.