ECLI:NL:RBMNE:2018:5526

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
C/16/424372 / HA ZA 16-751
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bouwwerkzaamheden en ontbonden overeenkomst met voorgenomen deskundigenbenoeming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen eiser en gedaagde over de uitvoering van werkzaamheden in het kader van een aanneemovereenkomst. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 20 december 2017 geoordeeld dat de overeenkomst op 7 februari 2014 is ontbonden, wat betekent dat de verrichte prestaties moeten worden teruggedraaid. De rechtbank heeft partijen een bewijsopdracht gegeven om vast te stellen welke werkzaamheden zijn overeengekomen en of deze zijn uitgevoerd. Eiser heeft niet kunnen bewijzen dat bepaalde werkzaamheden deel uitmaakten van de overeenkomst, terwijl gedaagde ook niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De rechtbank heeft vastgesteld welke werkzaamheden zijn overeengekomen en dat gedaagde niet alle afgesproken werkzaamheden heeft uitgevoerd. De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen om de waarde van het gedane werk vast te stellen en om te beoordelen in hoeverre gedaagde de werkzaamheden heeft verricht. Partijen krijgen de kans om te reageren op dit voornemen en een deskundige voor te stellen. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/424372 / HA ZA 16-751
Vonnis van 14 november 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F. Dijkslag te Amersfoort,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. “ [handelsnaam] ”,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.H.M. Karens te Ede Gld.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 december 2017
  • de akte van [gedaagde] van 31 januari 2018
  • de akte bewijslevering met usb stick van [eiser] van 31 januari 2018
  • de akte bewijslevering van [gedaagde] van 2 mei 2018
  • de antwoordakte van [eiser] van 30 mei 2018
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 13 juni 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De inleiding

2.1.
Partijen hebben een geschil over de door [gedaagde] voor [eiser] (al dan niet) verrichte werkzaamheden in de aanbouw aan de woning van [eiser] . In het tussenvonnis van 20 december 2017 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat de tussen partijen gesloten aanneemovereenkomst op 7 februari 2014 is ontbonden (zie 4.8). Dat betekent dat de over en weer verrichte prestaties moeten worden teruggedraaid. Daarom moet worden beoordeeld wat de waarde is van het tussen partijen overeengekomen en inmiddels door [gedaagde] verrichte werk.
2.2.
In 4.11 van het tussenvonnis is geoordeeld dat allereerst moet worden vastgesteld welke werkzaamheden partijen zijn overeengekomen. Om dat te kunnen doen heeft de rechtbank zowel [eiser] als [gedaagde] een bewijsopdracht gegeven. Nadat, via deze bewijsopdracht, is vastgesteld tot welke verplichtingen [gedaagde] zich heeft verbonden, moet worden vastgesteld of hij deze werkzaamheden heeft uitgevoerd en zo ja, in hoeverre deze werkzaamheden aan de overeenkomst beantwoorden.
2.3.
De rechtbank zal eerst beoordelen of/in hoeverre [eiser] en [gedaagde] in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. Daarna zal worden vastgesteld welke werkzaamheden partijen zijn overeengekomen. Vervolgens zal de rechtbank met inachtneming van de hierboven toegelichte overweging 4.11 van het tussenvonnis de vervolgstap in deze zaak bepalen.

3.De bewijswaardering

Bewijswaardering [eiser]
3.1.
moet bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de in 4.12 van het tussenvonnis genoemde werkzaamheden moest uitvoeren. Dat zijn de volgende werkzaamheden:
het waterdicht maken van de vijver inclusief het aanbrengen van de hemelwaterafvoeren (post 1 en 2);
het aanbrengen van ventilatie in de kelder en de uitbouw (post 3);
straatwerk en het aanvullen van het zandpakket, waterdicht maken van de aansluitingen (post 5);
leveren en monteren van een extra CV-ketel (post 6);
stucwerk kalkzandsteen muren (post 9);
leveren en aanbrengen valbescherming patio (post 18);
aanbrengen vrijstaande muur, houten vlonder en trap naar het terras (post 19);
leveren en aanbrengen van een dompelpomp en pompinstallatie toilet van een bepaald merk (post 21);
aanbrengen kanaalplaatvloer (post 24).
3.2.
Ten aanzien van de werkzaamheden die zijn vermeld onder a), b), d), g) en i) heeft [eiser] geen bewijsstukken overgelegd. [eiser] heeft in plaats daarvan verwezen naar stukken die al voordat de bewijsopdracht werd gegeven deel uitmaakten van het procesdossier. Die verwijzing is onvoldoende om in de bewijsopdracht te slagen. Als deze stukken voldoende waren om aan te nemen dat desbetreffende werkzaamheden zijn overeengekomen, had de rechtbank [eiser] immers geen bewijsopdracht gegeven. Ten aanzien van de werkzaamheden a), b), d), g) en i), is [eiser] er dus niet in geslaagd te bewijzen dat deze deel uitmaakten van de aan [gedaagde] gegeven opdracht.
3.3.
Om te bewijzen dat afgesproken was dat [gedaagde] de werkzaamheden zoals genoemd in 3.1 onder c) zou verrichten, heeft [eiser] (los van verwijzingen die hij heeft gedaan naar al eerder van het procesdossier deel uitmakende stukken) twee foto’s overgelegd waarop te zien is hoe de straat er voor en na het aanbrengen van de infiltratie uitzag. Het is niet duidelijk op welke manier daaruit moet blijken dat was afgesproken dat [gedaagde] de werkzaamheden als genoemd onder c) moest verrichten. [eiser] is op dit punt dus niet in zijn bewijsopdracht geslaagd.
3.4.
[eiser] heeft ook de opdracht gekregen te bewijzen dat was afgesproken dat [gedaagde] de geplaatste kalkzandsteenmuren zou afwerken met stucwerk (zie 3.1, onder e)). [eiser] heeft een uitdraai van een website overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat kalkzandsteen niet geschikt is als buitenmuur, maar daarmee is niet bewezen dat de muren moesten worden gestuct en daaruit blijkt ook niet, zoals [eiser] nu voor het eerst stelt, dat de muren van beton hadden moeten worden gemaakt in plaats van van kalkzandsteen. Verder heeft [eiser] opnieuw verwezen naar bouwtekeningen maar die maakten al deel uit van het dossier voordat de bewijsopdracht werd gegeven. Ook hier is [eiser] dus niet in zijn bewijsopdracht geslaagd.
3.5.
[eiser] moest bewijzen dat [gedaagde] valbescherming moest aanbrengen bij de patio (3.1 onder f)). Hij verwijst naar een bouwtekening, waarop volgens hem valbescherming is ingetekend en naar een foto van de volgens [eiser] levensgevaarlijke situatie. Zonder verdere uitleg heeft hij daarmee onvoldoende aangeleverd om zijn stelling te bewijzen.
3.6.
Om te bewijzen dat [gedaagde] een dompelpomp moest leveren en een pompinstallatie toilet van het merk ‘Sanibroyeur’ (in plaats van een ander merk) (onderdeel h)), heeft [eiser] verwezen naar de offerte waarin ‘Sanibroyeur’ vermeld staat. De verwijzing naar de offerte had [eiser] in de dagvaarding al gedaan. [gedaagde] heeft deze stelling gemotiveerd betwist door aan te voeren dat de merknaam ‘Sanibroyeur’ in de praktijk als soortnaam wordt gebruikt om daarmee een fecaliënvermaler aan te duiden. Om die reden heeft de rechtbank [eiser] een bewijsopdracht gegeven. [eiser] kan dus niet met succes aan zijn bewijsopdracht voldoen door opnieuw te verwijzen naar de offerte.
3.7.
[eiser] verwijst verder naar een uittreksel uit het Europese merkenregister waaruit volgens hem blijkt dat andere fabrikanten niet de naam Sanibroyeur voor hun producten mogen gebruiken. Dat andere fabrikanten deze merknaam niet mogen gebruiken voor hun producten betekent echter niet dat de naam ‘Sanibroyeur’ in de praktijk (in de bouwwereld) niet wordt gebruikt om daarmee fecaliënvermalers in het algemeen te duiden. De rechtbank vindt daarom dat [eiser] niet heeft bewezen dat [gedaagde] producten van het merk Sanibroyeur moest leveren.
3.8.
De conclusie is dat [eiser] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Dat betekent dat niet is gebleken dat de onder 3.1 genoemde werkzaamheden deel uitmaakten van de door [eiser] aan [gedaagde] gegeven opdracht.
Bewijswaardering [gedaagde]
3.9.
[gedaagde] heeft de volgende werkzaamheden opgevoerd als meerwerk (zie productie 15 bij conclusie van antwoord en 4.14 van het tussenvonnis):
bitumen dakbedekking 24 m2
post sanitair
gipsplaten in halletje naar bestaande kelder
stukadoorswerk binnen halletje bestaande kelder
extra straatwerk bij achterburen
meerprijs realiseren doorgang tussen bestaande en nieuwe kelder
aftimmeren van bestaand balkon Trespa
3.10.
[gedaagde] heeft de opdracht gekregen zijn stelling dat deze werkzaamheden zijn overeengekomen als meerwerk te bewijzen. Om dit te doen heeft [gedaagde] twee schriftelijke verklaringen overgelegd.
3.11.
De eerste verklaring die [gedaagde] heeft overgelegd is van hemzelf. [gedaagde] is niet als getuige gehoord. Zelfs als hij wel als getuige zou zijn gehoord, zou zijn verklaring bovendien alleen maar onvolledig bewijs kunnen aanvullen en geen bewijs in zijn voordeel kunnen opleveren (artikel 164 lid 2 BW). Deze verklaring is dus niet voldoende om het bewijs te leveren.
3.12.
De tweede verklaring die [gedaagde] heeft overgelegd is opgesteld door de heer [A] , die in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft uitgevoerd voor de verbouwing van de woning van [eiser] . Ook [A] is niet gehoord als getuige, hetgeen afdoet aan de bewijskracht van deze verklaring. De verklaring bevat bovendien voornamelijk meningen in plaats van door [A] waargenomen feiten, zodat hieruit onvoldoende volgt dat [gedaagde] [eiser] heeft gewezen op de noodzaak van meerwerk en de daaruit voortvloeiende prijsverhoging of dat [eiser] die noodzaak zelf had moeten begrijpen (zie 4.13 van het tussenvonnis).
3.13.
[gedaagde] heeft verder geen bewijsstukken overgelegd en is daarmee dus niet in zijn bewijsopdracht geslaagd.

4.De verdere beoordeling

De overeengekomen werkzaamheden
4.1.
Naar aanleiding van de bovenstaande bewijswaardering, kan worden vastgesteld van welke werkzaamheden partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] die zou verrichten (zie 4.11 van het tussenvonnis). Dat zijn de werkzaamheden uit de offerte van 30 januari 2012, met inbegrip van de volgende door [eiser] in de dagvaarding genoemde posten, waarvan [gedaagde] niet heeft betwist dat ze zijn overeengekomen (zie 4.12 van het tussenvonnis):
- het plaatsen van de kozijnen van de ruimte grenzend aan de patio (post 7),
- het afschot van het platte dak (post 8),
- het sanitair (post 10),
- de doorbraak van de kelder (post 11),
- het aankopen en monteren van gipsplaten in de kelder, garage, gang en eetkamer (post 12),
- het aanbrengen van dakpannen op een oppervlakte van 80 m2 (post 13),
- het leveren en aanbrengen van hardsteen vensterbanken (post 14),
- het leveren van acht binnendeuren (post 15),
- het leveren en monteren van een vurenhouten trap (post 16),
- het leveren en monteren van 110 meter vloerplinten (post 17),
- het leveren en plaatsen van wand- en vloertegels (post 20),
- het gebruik van metaal (post 22),
- het plaatsen van een steiger (post 23).
4.2.
Daarbij moet worden opgemerkt dat partijen ten aanzien van post 23 discussie hebben gevoerd over wat wordt verstaan onder het plaatsen van de steiger. Volgens [eiser] betekent dit dat [gedaagde] een steiger moest leveren. Volgens [gedaagde] wordt met deze post echter bedoeld dat hij een (voor het verrichten van de bouwwerkzaamheden nodige) steiger zou plaatsen en na gebruik weer zou verwijderen. Dat heeft [eiser] daarna niet meer weersproken en hij heeft ook niet meer onderbouwd aangevoerd dat [gedaagde] wél een steiger moest leveren. De rechtbank stelt daarom vast dat de afspraak wat betreft post 23 was dat [gedaagde] een voor de bouwwerkzaamheden nodige steiger zou plaatsen en na gebruik weer zou verwijderen.
4.3.
Uit de bewijswaardering van de bewijsopdracht aan [eiser] is vast komen te staan dat de in 3.1 van dit vonnis genoemde posten niet tot de overeenkomst behoren.
4.4.
Wat betreft de door [eiser] opgevoerde post 4, het herstel van de tuinmuur, is uit het dossier niet duidelijk geworden wat partijen precies hebben afgesproken. Vast staat dat [gedaagde] de tuinmuur heeft verwijderd met toestemming van [eiser] en dat hij deze daarna niet meer heeft hersteld. Volgens [eiser] was afgesproken dat [gedaagde] de tuinmuur na verwijdering weer zou herstellen. Deze stelling heeft [gedaagde] betwist en heeft [eiser] daarna onvoldoende onderbouwd, zodat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] de tuinmuur moest herstellen.
4.5.
[gedaagde] heeft op zijn beurt aangevoerd dat het afbreken van de tuinmuur als meerwerk was overeengekomen, zodat [eiser] daarvoor nog een bedrag voor moet betalen. Ook deze stelling is onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft namelijk niet onderbouwd dat hij [eiser] tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of dat [eiser] die noodzaak zelf had moeten begrijpen (zie 4.13 van het tussenvonnis). Vast staat dus dat het afbreken van de tuinmuur niet als meerwerk is overeengekomen.
4.6.
Met de bewijsopdracht aan [gedaagde] is verder vast komen te staan dat partijen de in 3.10 van dit vonnis genoemde werkzaamheden niet (als meerwerk) zijn overeengekomen. De rechtbank stelt daarmee vast dat partijen behalve de extra werkzaamheden aan de vloerverwarming, eiken treden, leuning trap en wasmachineaansluiting afvoer en kraan (zie 4.14 van het tussenvonnis) voor een bedrag van € 525,00, geen meerwerk zijn overeengekomen.
De vervolgstap
4.7.
Zoals in 4.11 is geoordeeld, moet vervolgens worden vastgesteld of [gedaagde] de overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd en zo ja, in hoeverre deze beantwoorden aan de overeenkomst. Het staat vast dat [gedaagde] niet alle afgesproken werkzaamheden (volledig) heeft verricht. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] de volgende werkzaamheden niet heeft verricht en dat daarvoor, in het kader van de ontbinding, een bedrag in mindering moet worden gebracht op de aanneemsom (de ‘minderprijs’):
- post 10: sanitair, minderprijs: € 95,00 exclusief btw,
- post 14: het leveren en aanbrengen van hardsteen vensterbanken, minderprijs: € 525,00 exclusief btw.
4.8.
Ten aanzien van de overige in 4.1 genoemde posten zijn partijen het oneens over in hoeverre deze posten (correct) zijn verricht, en/of of daarvoor (in het kader van de te voor het werk te betalen waardevergoeding) een bedrag in mindering op de oorspronkelijk overeengekomen aanneemsom moet komen, en zo ja, welk bedrag.
4.9.
De rechtbank kan niet zelfstandig beoordelen in hoeverre [gedaagde] deze werkzaamheden heeft verricht en wat het gedane werk waard is. Zoals in 4.11 van het tussenvonnis al is aangekondigd, is daarvoor deskundigenonderzoek nodig. De rechtbank is dus van plan een deskundige te benoemen en deze kort gezegd te vragen:
of/in hoeverre [gedaagde] de werkzaamheden zoals genoemd in 4.1 van dit vonnis heeft verricht,
wat de waarde is van het gedane werk en/of welke bedrag in mindering moet komen op de aanneemsom voor het niet of niet volledig gedane werk,
of er nog andere punten zijn die de deskundige naar voren wil brengen en waarvan de rechter volgens de deskundige kennis moet nemen bij de verdere beoordeling van de zaak.
4.10.
[eiser] en [gedaagde] krijgen (gelijktijdig) de kans om op dit voornemen reageren. Daarbij mogen zij zich uitlaten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, het specialisme van de te benoemen deskundige en over de aan de deskundige voor te leggen vragen. [eiser] en [gedaagde] mogen daarbij een (bij voorkeur eenstemmig) voorstel doen voor een te benoemen deskundige. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eiser] moeten worden betaald.
4.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4.13.
De rechtbank geeft partijen tot slot - opnieuw - in overweging dat een deskundigenonderzoek tijd in beslag neemt en veel geld kost. [eiser] en [gedaagde] kunnen er ook in deze fase van de procedure nog voor kiezen om niet verder te procederen en de zaak in plaats daarvan onderling te regelen.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
28 november 2018, waarop [eiser] en [gedaagde] gelijktijdig een akte moeten nemen zoals bedoeld in 4.9 van dit vonnis,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op 14 novermber 2018. [1]

Voetnoten

1.type: RV (4877)