ECLI:NL:RBMNE:2018:5480

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
UTR 18/1192 en UTR 18/3255
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend op te treden tegen illegaal gebruik en bouw van een tuinhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden. Eiseres, samen met Free Heart B.V., heeft beroep ingesteld tegen de weigering van de gemeente om handhavend op te treden tegen de bouw en het gebruik van een tuinhuis op een perceel dat toebehoort aan een derde-partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij slechts een beperkt zicht heeft op het tuinhuis en de overlast die zij ervaart niet voortvloeit uit de activiteiten die verband houden met de bouw en het gebruik van het tuinhuis. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk zijn. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 18/1192 en UTR 18/3255
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 30 oktober 2018 in de zaken tussen

[eiser] en Free Heart B.V., te [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.H. Hartman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder

(gemachtigden: mr. S. de Rijke, F.E. Vorrink en D.W. Kasbergen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [plaats] , gemachtigde: mr. J. de Vet.

Procesverloop

1. Bij besluit van 11 oktober 2017 heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden tegen het oprichten van een bouwwerk op het perceel [adres] te [plaats] (het perceel).
Bij besluit van 12 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het bezwaar van Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. niet-ontvankelijk.
Eisers alsmede Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. hebben tegen het besluit van 12 februari 2018 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer UTR 18/1192. Ter zitting is het door Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. tegen dit besluit ingestelde beroep ingetrokken.
2. Bij besluit van 19 februari 2018 heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden tegen het beweerdelijk illegaal gebruik van het tuinhuis op het perceel.
Bij besluit van 17 juli 2018 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het bezwaar van Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. niet-ontvankelijk .
Eisers alsmede Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. hebben tegen het besluit van 17 juli 2018 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer UTR 18/3255. Ter zitting is het door Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. tegen dit besluit ingestelde beroep ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Eiser [eiser] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiser Free Heart B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart de beroepen gegrond,
- vernietigt de bestreden besluiten van 12 februari 2018 en 17 juli 2018,
- verklaart het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten van 11 oktober 2017 en 19 februari 2018 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten,
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 676,- (2 x € 338,-) vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.503,-.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding eerst te beoordelen of eisers als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt in de door hen ingestelde beroepen.
2. Eisers hebben aangevoerd dat zij belang hebben bij hun beroepen, omdat zij het opgerichte tuinhuis op het perceel, dat toebehoort aan derde-partij, vanaf de parkeergelegenheid bij hun perceel kunnen zien. Eisers hebben betoogd dat zij vanuit de beeldentuin licht kunnen zien branden in het tuinhuis en dat zij overlast ervaren van het feit dat er bij het tuinhuis wordt geleefd en gebarbecued. Op de zitting is naar voren gekomen dat de afstand vanuit het perceel van eisers tot het tuinhuis van derde-partij ongeveer 40 meter bedraagt, terwijl tussen het perceel van eisers en het tuinhuis nog een schuur is gesitueerd.
3. Op grond van artikel 1:2 Awb wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dat voor het zijn van belanghebbende aannemelijk moet zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. De ABRS hanteert daarbij het uitgangspunt, bijvoorbeeld in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat in beginsel belanghebbende is bij dat besluit, tenzij gevolgen van enige betekenis ontbreken. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien deze wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Uit deze rechtspraak volgt ook dat de kring van belanghebbenden kan verschillen naar gelang de aard van het besluit. Zo hoeft de kring van belanghebbenden bij een handhavingsbesluit niet altijd samen te vallen met de kring van belanghebbenden bij een besluit tot vergunningverlening.
5. De rechtbank stelt vast dat de verzoeken om handhaving zijn ingediend door eiser [eiser] en dat verweerder haar de besluiten omtrent de afwijzing daarvan heeft toegestuurd. Verweerder heeft beide eisers gedurende het verdere besluitvormingstraject aangemerkt als belanghebbende.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser [eiser] vanaf haar perceel slechts een zeer beperkt zicht heeft op het tuinhuis van derde-partij. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om op grond daarvan een eigen rechtstreeks betrokken belang te hebben. Ook de andere aspecten die zij heeft genoemd maken niet dat zij als belanghebbende kan worden aangemerkt. De overlast die zij stelt te ondervinden van het feit dat er bij het tuinhuis wordt geleefd en gebarbecued, is naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen aspect waarvan gezegd kan worden dat dit voortvloeit uit de activiteiten die zien op de bouw en het gebruik van het tuinhuis van derde-partij. Immers, ook zonder de aanwezigheid van het tuinhuis op het perceel van derde-partij kan ter plaatse worden geleefd en gebarbecued. De gestelde belangen bij handhaving zijn dan ook te algemeen van aard om op grond daarvan als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te kunnen worden aangemerkt. Ook het bij eiser [eiser] levende gevoel dat zij ongelijk wordt behandeld, is niet een omstandigheid die tot het oordeel moet leiden dat zij een eigen en persoonlijk belang heeft dat haar in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door de bestreden besluiten. Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat door eisers evenmin aannemelijk is gemaakt dat de rechtspersoon Free Heart B.V. als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
6. Nu eisers geen aantoonbaar eigen belang hebben bij verweerders besluiten tot weigering om handhavend op te treden, moet worden geoordeeld dat verweerder de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 11 oktober 2017 en 19 februari 2018 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De beroepen zijn dan ook gegrond. De bestreden besluiten van
12 februari 2018 en 17 juli 2018 worden vernietigd. De rechtbank zal doen wat verweerder had behoren te doen. De bezwaren worden met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb (alsnog) niet-ontvankelijk verklaard.
7. Omdat de rechtbank in beide zaken de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht (2 x € 338,-) vergoedt. Voorts veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (2 x 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 501,-).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van F.L. Westenend, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.
griffier voorzitter
(is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.