Beslissing
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit van 21 december 2017,
- verklaart het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 26 juli 2017 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit,
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Overwegingen
1. De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding eerst te beoordelen of eisers als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt in de door hen ingestelde beroepen.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij de overkapping op het perceel van derde-partij niet kan zien vanuit zijn woning, maar dat die overkapping wel zichtbaar is vanaf de rand van zijn perceel, welk perceel een agrarische bestemming heeft. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij dagelijks langs het perceel van derde-partij rijdt of fietst en dan wordt geconfronteerd met de aanwezige overkapping. Eiser heeft betoogd dat door de op het perceel van derde-partij aanwezige bebouwing het doorzicht naar het open veenweidelandschap wordt verstoord.
3. Op grond van artikel 1:2 Awb wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dat voor het zijn van belanghebbende aannemelijk moet zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. De ABRS hanteert daarbij het uitgangspunt, bijvoorbeeld in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat in beginsel belanghebbende is bij dat besluit, tenzij gevolgen van enige betekenis ontbreken. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien deze wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Uit deze rechtspraak volgt ook dat de kring van belanghebbenden kan verschillen naar gelang de aard van het besluit. Zo hoeft de kring van belanghebbenden bij een handhavingsbesluit niet altijd samen te vallen met de kring van belanghebbenden bij een besluit tot vergunningverlening. 5. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om handhaving is ingediend door eiser en dat verweerder hem de besluiten omtrent de afwijzing daarvan heeft toegestuurd. Verweerder heeft eiser gedurende het verdere besluitvormingstraject aangemerkt als belanghebbende.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vanaf zijn perceel slechts een zeer beperkt zicht heeft op de overkapping op het perceel van derde-partij. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om op grond daarvan een eigen rechtstreeks betrokken belang te hebben, temeer nu het zicht op de overkapping vanuit de woning in het geheel ontbreekt. Eiser heeft daarnaast andere aspecten genoemd die naar zijn mening van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of hij als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiser heeft daarbij met name gewezen op het feit dat hij regelmatig langs het perceel van derde-partij rijdt en dan wordt geconfronteerd met de overkapping. Naar het oordeel van de rechtbank is dit evenwel niet een aspect op grond waarvan geoordeeld moet worden dat eiser een bijzonder, individueel belang heeft bij het besluit, dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers en bewoners om hem in zijn bezwaar tegen het besluit van 26 juli 2017 te kunnen ontvangen. De gevolgen van de aanwezige overkapping voor de woon- en leefsituatie van eiser zijn dermate gering dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. De door eisers gestelde belangen bij handhaving zijn dan ook te algemeen van aard om op grond daarvan als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te kunnen worden aangemerkt.
6. Nu eiser geen aantoonbaar eigen belang heeft bij verweerders besluit tot weigering om handhavend op te treden, moet worden geoordeeld dat verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 26 juli 2017 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit van 21 december 2017 wordt vernietigd. De rechtbank zal doen wat verweerder had behoren te doen. De bezwaren worden met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb (alsnog) niet-ontvankelijk verklaard.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voorts veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 501,-).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en mr. R.C. Moed en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van F.L. Westenend, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.
griffier voorzitter
(is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op: