ECLI:NL:RBMNE:2018:5453

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1675
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve inschrijving op adres en belanghebbendheid in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten. De eiser, die op hetzelfde adres staat ingeschreven als mevrouw [A], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om mevrouw [A] ambtshalve in te schrijven op dat adres op grond van artikel 2.4 van de Wet Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). Eiser werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar omdat hij volgens verweerder geen belanghebbende is, aangezien de inschrijving enkel betrekking heeft op de persoonslijst van [A].

De rechtbank overweegt dat eiser geen rechtstreeks belang heeft bij de inschrijving van [A], omdat zijn belang afgeleid is en niet rechtstreeks voortvloeit uit de wijziging van de persoonslijst van [A]. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie, waaronder een uitspraak van de ABRvS, om te onderbouwen dat alleen de persoon wiens persoonslijst is gewijzigd, in dit geval [A], als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiser kan derhalve niet als betrokkene in de zin van artikel 2.58 van de Wet BRP worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1675
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: R. Scholten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder

(gemachtigde: E. Heidenrijk).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder mevrouw [A] op grond van artikel 2.4 Wet Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) ambtshalve ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] .
Bij besluit van 15 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft mevrouw [A] (hierna: [A] ) op grond van artikel 2.4 Wet BRP ambtshalve ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] . Het besluit om haar ambtshalve in te schrijven is aan haar op 8 november 2017 bekend gemaakt. Eiser is bij brief van 14 november 2017 over deze inschrijving geïnformeerd omdat hij op hetzelfde adres staat ingeschreven.
3. Eiser heeft op eigen naam bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 november 2017 en is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar omdat hij geen belanghebbende is. De inschrijving heeft volgens verweerder geen betrekking op zijn persoonslijst maar alleen op die van [A] .
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder artikel 2.58 van de Wet BRP niet juist toepast. Zijn belang bij een juiste registratie van [A] is er in gelegen dat hij geconfronteerd wordt met belastende gevolgen van de inschrijving van [A] op hetzelfde adres, zoals het bezoek door schuldeisers.
5. Deze beroepsgrond treft geen doel. Belanghebbende bij de inschrijving is uitsluitend [A] omdat enkel haar persoonslijst wordt gewijzigd door de ambtshalve inschrijving door verweerder. Zij heeft geen bezwaar gemaakt tegen de inschrijving.
6. In artikel 2.58 van de Wet BRP (tekst tot 25 mei 2018) is geregeld dat een betrokkene verweerder kan verzoeken hem betreffende gegevens in de basisregistratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen. Betrokkene in de zin van deze bepaling is de ingeschrevene (of ingezetene) als bedoeld in artikel 1.1 onder e (en f) van de Wet BRP. De ingeschrevene is degene ten aanzien van wie een persoonslijst in de basisregistratie is opgenomen. Dat blijkt uit de memorie van toelichting bij dat artikel, waar het volgende staat:
Het in de Wbp opgenomen begrip «betrokkene» is in het wetsvoorstel niet overgenomen. De Wbp verstaat onder «betrokkene» degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft. In plaats van «betrokkene» worden in dit wetsvoorstel de in de Wet GBA voorkomende termen «ingeschrevene» en «ingezetene» gehandhaafd. (33218 nr.3).
7. Eiser kan om die reden niet als betrokkene in de zin van artikel 2.58 van de Wet BRP worden aangemerkt omdat het gaat om de persoonslijst van [A] en niet die van hem. Het is niet van belang dat [A] op hetzelfde adres is ingeschreven. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de ABRvS van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:62.
8. In deze zaak gaat het echter niet zozeer om de toepassing van artikel 2.58 van de Wet BRP, maar op de toepassing van artikel 2.4 van de Wet BRP voor [A] . Zij heeft daarover een besluit van verweerder ontvangen. Het gaat dan om de vraag of eiser belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Hij is belanghebbende als zijn belang rechtstreeks bij het besluit betrokken is. Bij de vraag of eiser belanghebbende is die bezwaar kan maken tegen dat besluit, is de uitleg van het begrip betrokkene uit artikel 2.58 van de Wet BRP van belang. Dat begrip begrenst immers de groep mensen die om wijziging van gegevens in de BRP kan verzoeken tot degene van wie een persoonslijst in de basisregistratie is opgenomen. Alleen die persoon is belanghebbend bij wat er in een persoonslijst is geregistreerd. Dat betekent ook dat alleen zijn belang rechtstreeks bij de registratie betrokken is. Eiser is dan ook geen belanghebbende. Het belang dat hij heeft gesteld is weliswaar reëel, maar in het licht van de BRP is het een afgeleid belang. Verweerder heeft zijn bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.