Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van sociale zekerheidsfraude. De zaak betreft het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens over een gezamenlijke huishouding en verzwegen inkomsten uit klus- en schilderwerkzaamheden. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig in Naarden, heeft in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2017 geen melding gemaakt van zijn inkomsten, wat resulteerde in onterecht ontvangen bijstandsuitkeringen.
Tijdens de terechtzitting op 24 oktober 2018 heeft de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. N.R. Coffi. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op verschillende schriftelijke bescheiden en de bekennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat in strijd is met de Wet Werk en Bijstand en de Participatiewet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 230 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die de zorg heeft voor twee thuiswonende dochters. De rechtbank heeft benadrukt dat misbruik van sociale voorzieningen het beginsel van solidariteit ondermijnt en dat de verdachte zich bewust was van zijn handelen.