ECLI:NL:RBMNE:2018:5442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
705207-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sociale zekerheidsfraude door opzettelijk nalaten van gegevens over gezamenlijke huishouding en verzwegen inkomsten

Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van sociale zekerheidsfraude. De zaak betreft het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens over een gezamenlijke huishouding en verzwegen inkomsten uit klus- en schilderwerkzaamheden. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig in Naarden, heeft in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2017 geen melding gemaakt van zijn inkomsten, wat resulteerde in onterecht ontvangen bijstandsuitkeringen.

Tijdens de terechtzitting op 24 oktober 2018 heeft de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. N.R. Coffi. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op verschillende schriftelijke bescheiden en de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat in strijd is met de Wet Werk en Bijstand en de Participatiewet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 230 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die de zorg heeft voor twee thuiswonende dochters. De rechtbank heeft benadrukt dat misbruik van sociale voorzieningen het beginsel van solidariteit ondermijnt en dat de verdachte zich bewust was van zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705207-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen mr. N.R. Coffi, advocaat te Driebergen-Rijsenburg, namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte bijstandsfraude heeft gepleegd in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2017 in Naarden door meermalen niet te melden dat hij inkomsten had uit klus- en /of schilderwerkzaamheden en een gezamenlijke huishouding voerde met [A] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niets opgemerkt ten aanzien van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen [1] :
  • de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd bij de sociale recherche op 22 augustus 2017, zie pagina’s 445 (alinea 8) en 447 (alinea 1) en op 23 augustus 2017, zie pagina’s 469 (alinea’s 8 en 11), 471 (alinea’s 5, 7 en 8) en 475 (alinea 6);
  • schriftelijke bescheiden, te weten periodieke verklaringen over het jaar 2014, zie pagina’s 99 t/m 124;
  • schriftelijke bescheiden, te weten wijzigingsformulieren over 2015 en 2017, zie pagina’s 125 t/m 130;
  • het proces-verbaal op pagina 43, onder 11.6 en 6e gedachtenstreepje waar staat dat uit onderzoek naar de bankrekening van verdachte met nummer [rekeningnummer] is gebleken dat in de periode van 23 januari 2014 tot en met 26 mei 2017 in totaal €87.305,81 werd bijgeschreven, waarvan €672,47 bekend was bij de dienst;
  • een schriftelijk bescheid op pagina 507, te weten de beschikking Participatiewet van de gemeente Gooise Meren van 20 december 2017, waarin een bedrag van in totaal €53.361,34 aan ten onrechte/teveel uitgekeerde bijstand wordt teruggevorderd van verdachte.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2014 tot en met 31 juli 2017 te Naarden, in de gemeente Gooise Meren, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand en van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij, verdachte, wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand en de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk geen opgave gedaan van en verzwegen dat hij, verdachte,
- werkzaamheden verrichtte (te weten, klus- en schilderwerkzaamheden)
en
- een gezamenlijke huishouding voerde met [A] en (aldus uit dien hoofde) inkomsten en/of tegoeden had.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 230 uren, waarvan een gedeelte van 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte beseft dat hij verkeerd heeft gehandeld. Verdachte heeft vanaf de aanvang van het onderzoek aangegeven bereid te zijn het geld terug te betalen en is hier ook al mee begonnen.
Verzocht wordt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan verdachte omdat hij de volledige zorg heeft voor zijn twee thuiswonende dochters. De door de officier van justitie gevorderde taakstraf is te hoog. Verdachte heeft een opdrachtgever gevonden die hem naar verwachting het komende anderhalf jaar werk kan bezorgen; een hoge taakstraf zou hem daarin belemmeren. Een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lagere taakstraf zou de voorkeur genieten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude gedurende een periode van 3 jaar door onjuiste inlichtingen te geven aan de verstrekker van de bijstandsuitkering. Verdachte heeft inkomsten verzwegen die hij vanaf januari 2014 had uit schilder- en kluswerkzaamheden. Verder heeft verdachte verzwegen dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met [A] . De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op twee verschillende punten onjuiste informatie heeft verschaft en zo misbruik gemaakt heeft van het sociale stelsel. Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat verdachte dit bewust en weloverwogen heeft gedaan; ondanks dat hij wist dat hij zijn uitkering moest stopzetten – gezien zijn inkomsten – heeft hij dit niet gedaan en ook zijn naasten hierover voorgelogen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel, welk stelsel zijn bestaansrecht ontleent aan het beginsel van solidariteit met degenen die dat in onze samenleving nodig hebben. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen zichzelf verrijkt maar ook dit beginsel van solidariteit geweld aan gedaan, hetgeen de rechtbank verdachte tevens zwaar aanrekent.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor fraude bij een benadelingsbedrag tussen de €10.000,- en €70.000,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden of een taakstraf. De rechtbank heeft in dit geval het opleggen van een taakstraf tot uitgangspunt genomen..
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 12 september 2018 (het uittreksel justitiële documentatie) waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder door een strafrechter is veroordeeld, maar niet voor een soortgelijk delict. Dit wordt niet in het voordeel, maar ook niet in het nadeel van verdachte meegewogen.
De rechtbank acht, rekening houdend met al het voorgaande, een taakstraf van 230 uren, en indien verdachte deze niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 115 dagen hechtenis, waarvan 50 uren (25 dagen vervangende hechtenis) voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht, passend en geboden. Deze straf is gelijk aan de straf die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet geen aanleiding mee te gaan in het verzoek van de verdediging de hoogte van de taakstraf te matigen met daarnaast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft weliswaar tijdens zijn verhoor door de sociale recherche spijt betuigd, maar hij deed dit pas na nadat hij door de sociale recherche was geconfronteerd met de (overweldigende) bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek, terwijl hij al drie jaar bewust informatie achterhield voor de instanties. Een fors onvoorwaardelijk deel van de taakstraf acht de rechtbank dan ook op zijn plaats, ter vergelding van het strafbare handelen van verdachte. Het voorwaardelijke deel dient verdachte ervan te weerhouden dergelijke (en andere) feiten in de toekomst opnieuw te plegen, zeker nu verdachte in een financieel moeilijke situatie zit omdat de uitkering en/of andere schulden moeten worden afbetaald. Financiële onzekerheid/krapte was, blijkens de verklaring van verdachte, immers het motief om het bewezen verklaarde feit te plegen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 230 (tweehonderddertig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 115 (honderdvijftien) dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van 50 (vijftig) uren, subsidiair 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. J. Ebbens en A. Blanke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-Baaziz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 31 juli 2017 te Naarden, in de gemeente Gooise Meren, althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand en/of de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand en/of de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk geen opgave gedaan van en/of verzwegen dat hij, verdachte,
- werkzaamheden verrichtte (te weten, klus- en/of schilderwerkzaamheden)
en/of
- een gezamenlijke huishouding voerde en/of heeft gevoerd met [A] en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten en/of tegoeden had.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 december 2017, opgemaakt door de Sociale Recherche Gooi en Vechtstreek, doorgenummerd 1 tot en met 524, een ongenummerde bijlage met digitale financiële gegevens en een ongenummerd aanvullend proces-verbaal van 22 augustus 2017. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.