ECLI:NL:RBMNE:2018:5435

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
16/659596-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitkeringsfraude door verzwijging van werkzaamheden in hennepkwekerij

Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van zes maanden schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude. De verdachte heeft verzuimd om aan de sociale dienst te melden dat hij werkzaamheden verrichtte in een hennepkwekerij en dat hij hieruit inkomsten had. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de terechtzitting op 24 oktober 2018. De officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, heeft de verdachte beschuldigd van het opzettelijk niet verstrekken van noodzakelijke gegevens die van invloed zijn op zijn recht op bijstandsuitkering, zoals voorgeschreven in artikel 17 van de Participatiewet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2015 tot en met 1 februari 2016 in Zeist bijstandsfraude heeft gepleegd. De verdachte ontving een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand en was verplicht om wijzigingen in zijn situatie, zoals het hebben van een hennepkwekerij, te melden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken, waaronder verklaringen van de sociale recherche, gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten om deze informatie te verstrekken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 110 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat sociale voorzieningen alleen bestemd zijn voor degenen die er recht op hebben en dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659596-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en mr. G.J. de Hosson, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 april 2015 tot en met 1 februari 2016 in Zeist bijstandsfraude heeft
gepleegd door meermalen opzettelijk geen opgave te doen of te verzwijgen dat hij werkzaamheden verrichtte ten behoeve van een hennepkwekerij en/of inkomsten daarvan had.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft wat de pleegperiode betreft aansluiting gezocht bij het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2018, waarbij verdachte veroordeeld is voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 1 februari 2016.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsman voert aan dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het verstrekken van de benodigde gegevens ‘niet tijdig’ heeft gedaan. Verdachte was op het moment dat de hennepkwekerij in zijn woning werd aangetroffen, 1 februari 2016, nog in de gelegenheid (tijdig) te melden dat hij werkzaamheden verrichtte. Verdachte heeft bovendien nooit inkomsten gehad uit de hennepkwekerij.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB)
“Ik vraag op 15 september 2014 een uitkering aan op grond van de WWB.” [2]
Verdachte ontving per 9 september 2014 een bijstandsuitkering op grond van de WWB en later op grond van de Participatiewet (hierna: PW). In het besluit op de aanvraag van de bijstandsuitkering is opgemerkt dat verdachte een inlichtingenplicht heeft, zodat verdachte verplicht is om direct alles te melden wat van invloed kan zijn op zijn uitkering. [3] Voorts heeft verdachte hierover verklaard:
“Ik ontving in de periode dat ik een hennepkwekerij in mijn woning had een bijstandsuitkering Ik weet dat wijzigingen die het recht op uitkering of de hoogte daarvan kunnen beïnvloeden direct moeten worden gemeld. Ik heb daarvan een brief gehad van de sociale dienst.” [4]
De sociale recherche onderzoekt de statusformulieren van verdachte en concludeert:
“Aan verdachte werd periodiek een statusformulier toegezonden. Dat formulier is bestemd om het recht op voortzetting van de uitkering te kunnen vaststellen. Verdachte kan op dat formulier aangeven dat de bij de sociale dienst bekende gegevens niet juist zijn. Verdachte heeft in de periode 1 april 2015 tot en met 31 december 2016 geen statusformulier ingevuld en ondertekend ingeleverd. Verdachte heeft geen wijzigingsformulieren ingevuld met betrekking tot het hebben van inkomsten uit een hennepkwekerij. [5]
In de woning van verdachte is een hennepkwekerij aangetroffen
“Op 1 februari 2016 werd door verbalisanten binnengetreden op het adres [adres] te [woonplaats] . Verbalisanten troffen in die woning een in werking zijnde hennepkwekerij aan.” [6]
Verklaring verdachte
Ik heb een kwekerij in mijn woning gehad. Ik heb de plantjes water gegeven en de kwekerij beheerd. De kwekerij is opgebouwd in augustus 2015. [7]
Ik heb de hennepkwekerij in mijn woning niet gemeld omdat ik wist dat het strafbaar was. [8]
Het verweer
De rechtbank verwerpt het verweer dat het niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat verdachte zijn werkzaamheden voor, dan wel de inkomsten van, de hennepkwekerij nog (tijdig) kon melden en overweegt als volgt.
Vast staat dat verdachte gedurende de tijd dat hij een bijstandsuitkering ontving, nooit een wijziging in zijn situatie heeft doorgegeven aan de sociale dienst. Meer specifiek heeft hij dit ook niet gedaan toen de hennepkwekerij in zijn woning werd opgebouwd (in augustus 2015) en ook niet toen hij werkzaamheden voor de hennepkwekerij verrichtte. Het betoog van de verdediging miskent dat verdachte
directverplicht melding moet maken van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de vaststelling en hoogte van zijn bijstandsuitkering in de zin van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Het betoog van de verdediging wordt derhalve verworpen.
Bewijsoverweging
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 1 februari 2016 in de gemeente Zeist opzettelijk heeft nagelaten om gegevens te verstrekken die van belang waren voor de vaststelling van zijn bijstandsuitkering dan wel voor de hoogte of de duur daarvan. De verdachte was in deze periode samen met anderen verantwoordelijk voor de exploitatie van een hennepkwekerij.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken ten aanzien van de periode 1 april 2015 tot 31 juli 2015, nu geen bewijs voorhanden is dat de hennepkwekerij in die periode al in zijn woning aanwezig was.
Ten aanzien van de verdenking dat verdachte tevens inkomsten uit de exploitatie van de hennepkwekerij heeft verzwegen, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij afspraken had gemaakt over zijn aandeel in de exploitatie van de hennepkwekerij en de vergoeding hiervoor. Verdachte zou € 2.000,00 krijgen en verder zouden de schulden van verdachte in zijn geheel worden afgelost. Verdachte heeft verklaard dat hij deze vergoeding nooit heeft ontvangen. Deze verklaring acht de rechtbank, mede gezien het ontnemingsvonnis en de overwegingen in dat vonnis waardoor verdachte de verplichting is opgelegd voornoemd bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen aan de staat, onaannemelijk.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte inkomsten heeft gehad uit de opbrengst van de hennepkwekerij.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 1 februari 2016 in de gemeente Zeist in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een
verstrekking te weten een uitkering krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking immers heeft hij, verdachte, opzettelijk geen opgave gedaan
van en/of verzwegen dat hij werkzaamheden verrichtte (in en/of ten behoeve van een hennepkwekerij) en inkomsten had (uit de opbrengsten van die hennepkwekerij).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 110 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 55 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf zou moeten worden opgelegd. Verdachte heeft al meerdere consequenties van zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij ondervonden. Hij is veroordeeld ter zake de Opiumwet, hij heeft een betalingsregeling moeten treffen met het CJIB in verband met de toegewezen ontnemingsvordering, hij is zijn woning uitgezet en de elektriciteitsmaatschappij heeft een forse claim bij hem neergelegd. Verder wordt een bedrag van ruim € 11.000 aan te veel ontvangen uitkering teruggevorderd. Er ligt in dat kader ook beslag op zijn inkomen. Hiermee ondervindt verdachte al zoveel gevolgen van zijn strafbare handelen dat dit zou moeten leiden tot een geheel voorwaardelijke straf voor het onderhavige misdrijf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude gedurende een periode van 6 maanden door voor de sociale dienst te verzwijgen dat hij werkzaamheden verrichtte in een hennepkwekerij en hiervan inkomsten had. Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties er op kunnen vertrouwen dat aan hen de juiste gegevens, waaronder wijzigingen in inkomsten, worden aangeleverd. De verdachte heeft door het verzwijgen van zijn inkomsten misbruik van het stelsel van sociale zekerheid gemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij bij arrest van het gerechtshof van 27 februari 2018 onherroepelijk is veroordeeld ter zake een misdrijf op grond van de Opiumwet. Deze veroordeling ziet op het aanwezig hebben van de hennepkwekerij in zijn woning, waarop in het verlengde daarvan ook de onderhavige uitkeringsfraude ziet. Dit betekent dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is, aangezien het onderhavige feit tegelijk met de feiten van de Opiumwet hadden kunnen worden berecht. De rechtbank ziet in dit gegeven aanleiding om een deel van straf in voorwaardelijke zin op te leggen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS die zien op fraudezaken. De omstandigheid dat verdachte reeds op allerlei manieren is getroffen door de gevolgen van zijn handelen, zoals door de verdediging aangevoerd, onderscheidt hem niet van andere verdachten in dit soort zaken en is dan ook geen reden om af te wijken van oriëntatiepunten.
De oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank niet wenselijk. De eis van de officier van justitie doet recht aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. De rechtbank zal daarom een taakstraf voor de duur van 110 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk aan verdachte opleggen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
110 (honderdtien) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van
30 (dertig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Blanke, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2018.
Mr. Van de Lustgraaf is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te onderteken.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april
2015 tot en met 01 februari 2016 in de gemeente Zeist, althans in Nederland,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde
verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft
nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon
strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte,
wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang
waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een
verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de
Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of
tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk geen opgave gedaan
van en/of verzwegen dat hij, verdachte werkzaamheden verrichtte (in en/of ten
behoeve van een hennepkwekerij) en/of inkomsten en/of tegoeden had (uit de
opbrengsten van die hennepkwekerij);
art 227b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 mei 2017, opgemaakt door de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug, doorgenummerd 1 tot en met 65. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Voornoemd proces-verbaal, pagina 11.
3.Idem, pagina 18 – 19.
4.Proces-verbaal terechtzitting, verklaring verdachte ter zitting 24 oktober 2018 (nader op te maken bij appel).
5.Onder voetnoot 1 genoemd proces-verbaal, pagina 4.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 24 en 25 van onder voetnoot 1 genoemd proces-verbaal.
7.Los proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 juli 2017, PL0900-2016034418-16, blad 3 en 4.
8.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 oktober 2018 [