ECLI:NL:RBMNE:2018:5430

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
435849/FO RK 17-545
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek tot ontkenning vaderschap op basis van Marokkaans recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. El Assrouti, verzocht de rechtbank om zijn vaderschap te ontkennen naar Marokkaans recht. De moeder, met onbekende woon- of verblijfplaats, was de tegenpartij, en mr. A.M.L. van As fungeerde als bijzondere curator voor de minderjarige. De rechtbank had eerder op 20 december 2017 een beschikking gegeven en heeft in deze procedure kennisgenomen van verschillende rapporten en brieven, waaronder een rapport van Verilabs en diverse F9-formulieren van de betrokken partijen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2018, waarbij de man en zijn advocaat aanwezig waren, werd het DNA-onderzoek besproken. Dit onderzoek had uitgewezen dat de man niet de biologische vader was van de minderjarige. De rechtbank moest nu beoordelen of de man zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap tijdig had ingediend. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk een termijn geldt voor het indienen van een dergelijk verzoek, en dat de man deze termijn had overschreden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Mudawwana en relevante jurisprudentie.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek en compenseerde de proceskosten tussen partijen. De moeder werd veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten voor het DNA-onderzoek aan de man. Deze beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. van den Breemer.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
zittinghoudende te Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: 16/435849/ FO RK 17-545
ontkenning vaderschap
Beschikking van 18 oktober 2018
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
nader te noemen de man,
advocaat mr. E. El Assrouti,
tegen
[de moeder],
met onbekende woon- of verblijfplaats,
nader te noemen de moeder,
waarbij als belanghebbende wordt aangemerkt:
mr. A.M.L. VAN AS,
kantoorhoudende te Nieuwegein,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator
over de minderjarige
[naam minderjarige](hierna: [voornaam van minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
waarbij als informanten worden aangemerkt:
[A] ,
voogdes van [voornaam van minderjarige] ,
en
[B],
beiden wonende te [woonplaats] ,
nader te noemen de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, dan wel gezamenlijk de pleegouders,
advocaat mr. J.G.M. ter Avest.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 20 december 2017 een eerdere beschikking gegeven in deze zaak. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt verwezen naar die beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft nadien kennisgenomen van:
- het rapport van Verilabs d.d. 4 mei 2018;
- de brief d.d. 8 mei 2018 van de bijzondere curator;
- het F9-formulier d.d. 18 mei 2018 van de zijde van de man;
- het F9-formulier d.d. 7 september 2018 met bijlagen van de bijzondere curator;
- het F9-formulier d.d. 18 september 2018 met bijlagen van de zijde van de man;
- het faxbericht d.d. 19 september 2018 van de zijde van de zijde van de pleegouders.
1.3.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 20 september 2018, in aanwezigheid van de man met mr. S. Maachi, die mr. El Assrouti vervangt, de pleegmoeder met haar advocaat, de bijzondere curator en de heer [C] , namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie [vestigingsplaats] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de op 20 december 2017 gegeven beschikking.

3.Beoordeling van het verzochte

3.1.
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 20 december 2017. De behandeling van de zaak is daarbij aangehouden in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek. De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van het bericht van Verilabs en de reacties van de bijzondere curator, de advocaat van de man en de advocaat van de pleegouders daarop. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de ingediende aanvullende stukken van de zijde van de bijzondere curator en van de zijde van de man met betrekking tot de ontvankelijkheid van de man en de mogelijkheden met betrekking tot het verblijf van [voornaam van minderjarige] in Nederland.
3.2.
Uit het DNA-onderzoek is gebleken dat het uitgesloten is dat de man de biologische vader is van [voornaam van minderjarige] .
3.3.
Aan de orde is nu nog de vraag of de man zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap naar Marokkaans recht tijdig heeft ingediend.
Zoals bij beschikking van 20 december 2017 reeds is overwogen is in de Mudawwana geen termijn opgenomen waarbinnen een verzoek door de man dient te worden ingediend. Wel zijn er verschillende Nederlandse uitspraken (zoals rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 27 februari 2013, gerechtshof Amsterdam d.d. 20 februari 2018 en rechtbank Noord-Holland d.d. 18 juli 2018) waarin wordt overwogen dat uit de jurisprudentie volgt dat een man terstond na het ontstaan van twijfels over zijn verwekkerschap een ontkenningsprocedure dient te starten. Het is partijen en de rechtbank niet duidelijk geworden op welke jurisprudentie gedoeld wordt. De bijzondere curator en de pleegouders zijn van mening dat de man de termijn waarbinnen hij zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap had moeten indienen, heeft overschreden.
Volgens de man is het daarentegen niet logisch dat er -zeker in het geval van overspel- naar Marokkaans recht een termijn gesteld zou worden waarbinnen een verzoek tot gegrondverklaring ontkenning vaderschap dient te worden ingediend, nu het vanuit religieuze overwegingen niet is toegestaan om de geslachtsnaam van een man door te geven aan een niet-biologisch kind. Volgens de man moet de mogelijkheid om het vaderschap te ontkennen daarom altijd bestaan.
De rechtbank is met de bijzondere curator en de pleegouders van oordeel dat er wel degelijk een termijn geldt waarbinnen een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap dient te worden ingediend en dat de man deze termijn heeft overschreden. De rechtbank baseert dit oordeel op de noot van mr. drs. M.S. Berger bij artikel 153 van de Mudawwana zoals opgenomen in de Ars Aequi Wetseditie 2004. Uit voornoemd artikel volgt dat het vaderschap van een kind ontkent kan worden door vervloeking of middels deskundigheid die de onomstotelijkheid (van het ontbreken van afstamming) aantoont.
Uit de noot bij het artikel volgt dat de vervloeking niet geldt als het kind uitdrukkelijk of stilzwijgend door de echtgenoot geaccepteerd is, hetgeen betekent dat vervloeking moet plaatsvinden zodra de echtgenoot van de zwangerschap op de hoogte is of onmiddellijk na de geboorte van het kind. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat ook de ontkenning middels deskundigheid onmiddellijk na de geboorte van het kind dient plaats te vinden. Hoewel de bijzondere curator en de pleegouders van mening zijn dat de man al langere tijd van het bestaan van [voornaam van minderjarige] op de hoogte is of in ieder geval had kunnen zijn, heeft de man gesteld dat hij niet eerder dan op 24 mei 2016 van de geboorte van [voornaam van minderjarige] op de hoogte was. De rechtbank overweegt dat de man ook dan zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap niet onmiddellijk, maar eerst tien maanden daarna heeft ingediend. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek.
3.4.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Aangezien de man het voorschot van het DNA onderzoek van € 530,00 heeft betaald, zal de rechtbank de moeder veroordelen tot betaling van de helft van deze kosten, te weten een bedrag van € 265,00, aan de man.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap;
4.2.
veroordeelt de moeder tot betaling van de helft van de reeds door de man betaalde kosten voor het DNA-onderzoek, te weten € 265,00, te voldoen aan de man;
4.3.
verklaart deze beschikking ten aanzien van 4.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. van den Breemer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018.