Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat de goederen die onder hem zijn aangetroffen door [slachtoffer 1] zijn afgegeven als een vorm van onderpand en dat dit op initiatief van [slachtoffer 1] is gebeurd.
Op het filmpje is geen enkele geweldshandeling van de zijde van verdachte te zien. Er is geen sprake van een dreiging of van een sfeer die past bij de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Ook is het vermeende vuurwapen nooit aangetroffen.
Door het NFI is het filmpje bekeken en daarop wordt ook geen letsel waargenomen.
De verklaring die [slachtoffer 1] bij de politie heeft afgelegd, wordt door hem op onderdelen herroepen bij de rechter-commissaris. Het gaat daarbij om cruciale elementen die niet blijken te kloppen en juist het vermeende strafwaardige handelen van verdachte betreffen. De raadsman heeft dan ook gesteld dat de verklaring van [slachtoffer 1] moet worden uitgesloten van het bewijs.
De verklaring van [slachtoffer 2] wordt door [slachtoffer 1] weersproken. Volgens [slachtoffer 1] , zoals hij heeft verklaard bij de rechter-commissaris, hebben ze maar heel even op hun knieën gezeten en toen werd er niet gefilmd. Het filmen vond pas plaats toen zij allebei stonden. [slachtoffer 1] zegt dat hij éénmaal is geslagen en dat [slachtoffer 2] tweemaal is geslagen. [slachtoffer 2] heeft uiteindelijk bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bij de politie heeft gelogen en dat maakt dat ook die verklaring dient te worden uitgesloten van het bewijs.
De raadsman heeft gemeend dat op grond van de inconsistenties, de stellige ontkenning van verdachte, het herroepen van potentieel belastende politieverklaringen door verschillende betrokkenen, de objectieve vaststelling van het NFI en de eigen waarneming van het filmpje, er niet gesteld kan worden dat er sprake is van wettig en overtuigend bewijs en dat verdachte dus dient te worden vrijgesproken.