Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat als gevolg van de schorsing de aangewezen bromfietsen van het merk Stint niet langer zijn toegelaten op de openbare weg. Vast staat dat verzoekster eigenaar is van een Stint. Verzoekster is dan ook belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, omdat het belang van verzoekster als eigenaar van een Stint rechtstreeks is betrokken bij het besluit van verweerder.
3. Verder ziet de voorzieningenrechter in wat verzoekster heeft aangevoerd in combinatie met de aard van het besluit voldoende aanleiding voor het aannemen van spoedeisend belang bij een inhoudelijke behandeling van het verzoek. Verzoekster heeft naast een financieel belang aangevoerd dat alternatief vervoer problematisch is. Zij beschikt niet over een rijbewijs, waardoor zij moet lopen met de kinderen hetgeen veel tijd kost en onveilig is. Bovendien past zij ook op zeer jonge kinderen op die voorheen in de Stint in een autostoeltje konden zitten. Ook passen niet alle kinderen tegelijk in een taxi, terwijl zij verplicht is om bij alle kinderen te blijven. De voorzieningenrechter acht bij de beoordeling van deze omstandigheden relevant dat het onderzoek naar de veiligheid van de Stint nog loopt en onduidelijk is wanneer dit zal zijn afgerond. Onduidelijk is dus hoe lang verzoekster in onzekerheid zal zijn over de vraag of zij al dan niet gebruik mag maken van haar Stint, en daarmee over de door haar te treffen maatregelen. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom inhoudelijk behandelen.
4. De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten. Verzoekster en derde-partij hebben hiervoor toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
5. Verzoekster heeft allereerst aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was tot het nemen van het schorsingsbesluit, omdat in artikel 20b van de Wvw een intrekkingsbevoegdheid en/of schorsingsbevoegdheid ontbreekt.
6. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid om een besluit te nemen, ook de bevoegdheid impliceert om het besluit in te trekken, zolang dit niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De impliciete bevoegdheid om het aanwijzingsbesluit in te trekken, impliceert ook de bevoegdheid tot het nemen van een minder verstrekkend schorsingsbesluit. Uit het verkennend technisch onderzoek door de politie in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) is gebleken dat er potentiële risico’s kleven aan de veiligheid van de Stint. Nu de verkeersveiligheid in geding is, is verweerder bevoegd tot intrekking dan wel schorsing van het aanwijzingsbesluit.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 20b van de Wvw niet een intrekkings- en/of schorsingsbevoegdheid regelt. Het is echter vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan dat de bevoegdheid heeft een besluit te nemen, ook de bevoegdheid heeft dit besluit weer in te trekken, zolang dit niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De voorzieningenrechter overweegt verder dat dit op grond van het rechtsadagium ‘wie het meerdere mag, mag ook het mindere’ eveneens de bevoegdheid tot schorsing van het besluit impliceert, bijvoorbeeld in afwachting van (nader) onderzoek. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij met de schorsing heeft willen bereiken dat de Stint gedurende het onderzoek naar de veiligheid waarover op dit moment onzekerheid bestaat, niet langer op de openbare weg rijdt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, in afwachting van het nader onderzoek naar de vraag of er in verband met de verkeersveiligheid reden is om het aanwijzingsbesluit in te trekken, in beginsel bevoegd was dit besluit te schorsen.
Zorgvuldigheid onderzoek/motivering besluit
8. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat het onderzoek dat aan het besluit ten grondslag ligt, onzorgvuldig is geweest. Ook is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Volgens verzoekster is het besluit enkel genomen vanwege de grote publiciteit die is ontstaan na het ongeval met de Stint in Oss. Eerdere incidenten hebben niet geleid tot onderzoek naar het functioneren van de Stint. Uit het besluit volgt bovendien niet duidelijk waarom het enkele feit dat gebruik wordt gemaakt van een AC 1200 Watt elektromotor een zodanig groot gevaar oplevert dat de schorsing hierop kan worden gebaseerd. De problematiek van de 0-stroomkabel en de dikte van de bekabeling en de isolatie, lijkt volgens verzoekster meer op een ontwerpfout en moet dus al kenbaar zijn geweest ten tijde van de toelating.
9. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het schorsingsbesluit is gebaseerd op de eerste bevindingen van het verkennend onderzoek van de politie, het NFI en de ILT in samenhang met de meldingen van derden en gesprekken met de fabrikant. Er is twijfel ontstaan over de veiligheid van de Stint en verweerder zag zich gelet op het belang van de verkeersveiligheid, genoodzaakt tot schorsing van de aanwijzing over te gaan. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen wat de exacte oorzaak is van de geconstateerde problematiek.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder het besluit heeft gebaseerd op de eerste bevindingen van het verkennend onderzoek en op meerdere meldingen van incidenten, die betreffende de gemelde problematiek overeenkomen met de eerste bevindingen van het verkennend onderzoek. De meldingen, van zowel kinderdagverblijven als andere zakelijke gebruikers, en de bevindingen van het verkennend onderzoek laten eenzelfde beeld zien van problemen met de snelheid en de rem. Deze komen bovendien overeen met de bevindingen van de fabrikant met betrekking tot de onderbreking van het stroompad, zoals blijkt uit de verslaglegging van een gesprek met hem. Verweerder heeft al deze bevindingen bij de besluitvorming betrokken en ook als zodanig gemotiveerd in het besluit. De voorzieningenrechter volgt verzoekster dan ook niet in haar standpunt dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. De stelling van verzoekster dat het besluit in paniek en daags na het ongeval in Oss is genomen enkel in reactie op de publiciteit, wordt niet ondersteund door de stukken. Verweerder heeft in de brief van 21 september 2018, gepubliceerd in de Staatscourant, immers vermeld dat een onderzoek is gestart, verslag gedaan van de bevindingen tot dan toe, en verklaard dat er op dat moment geen informatie is die aanleiding geeft om de toelating van de Stint op de openbare weg te herzien. Pas na de eerste bevindingen van het verkennend onderzoek in samenhang met de meldingen van derden en gesprekken met de fabrikant, heeft verweerder aanleiding gezien het schorsingsbesluit te nemen. De stelling van verzoekster dat de status van het verkennend onderzoek onduidelijk is, onderschrijft de voorzieningenrechter niet. Uit de tekst van de onderzoeksverslagen blijkt ondubbelzinnig door wie, op welke wijze, en waarom het onderzoek is uitgevoerd en de verslagen zijn opgesteld. Ook blijkt ondubbelzinnig dat het eerste bevindingen betreffen en dat nader onderzoek is vereist. De voorzieningenrechter overweegt dat de meldingen die mede aan het besluit ten grondslag liggen, meldingen betreffen van incidenten die eerder hebben plaatsgevonden dan het incident in Oss. Deze incidenten zijn gemeld bij de politie en de fabrikant, en zijn na het ongeval in Oss door de politie overgedragen aan de ILT. Uit deze meldingen blijkt dat zich meerdere (ernstige) incidenten hebben voorgedaan die verband houden met problemen met de rem, en dat meerdere bestuurders de Stint alleen konden laten stoppen door de contactsleutel om te draaien, in enkele gevallen terwijl de Stint op de hoogste snelheid bleef rijden. Uit de stukken blijkt dat ten aanzien van één van deze meldingen een aanvullende verklaring is afgelegd, maar deze doet geen afbreuk aan de bevindingen over de gemelde problematiek. Uit het eerste verkennend onderzoek dat na het ongeval door de politie, NFI en ILT is uitgevoerd zijn de volgende bevindingen naar voren gekomen. Een enkele onderbreking/verstoring in een stroompad (doordat de 0-stroomkabel in het motorsysteem losraakt, breekt of anderszins het contact verliest) kan leiden tot versnellen van de Stint tot de hoogst ingestelde snelheid. In dat geval blijkt dat er dan geen mogelijkheid meer is voor de bestuurder om de snelheid te regelen met de gashendel. De aandrijving blijft dan in de hoogste versnelling staan. Ook de gasveer kan voor problemen zorgen. Deze kan afbreken en dan ontstaat eenzelfde situatie. De bestuurder kan ingrijpen door middel van de handrem, maar deze is niet krachtig genoeg gebleken om de Stint te laten stoppen. De bestuurder kan dan nog ingrijpen via het contactslot. Maar omdat dit aan de dezelfde kant zit als de handrem, is ingrijpen door middel van het omdraaien van de sleutel geen natuurlijke handeling. Ten slotte is uit het onderzoek gebleken dat de bekabeling voor problemen kan zorgen. De bekabeling is dik en er komt een grote stroom door de behuizing waarin de kabels zitten. Dit veroorzaakt hitte en dit kan leiden tot problemen, bijvoorbeeld het losraken van de 0-stroomkabel. Nu de eerste bevindingen van het onderzoek eenzelfde problematiek laten zien als de hiervoor weergegeven meldingen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat er twijfel is ontstaan over de veiligheid van de Stint en dat nader onderzoek nodig is. Gelet op het belang van de verkeersveiligheid is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in afwachting van de uitkomsten van het nader onderzoek een maatregel heeft mogen treffen om de Stint gedurende het onderzoek van de weg te halen. De stelling van verzoekster dat nog niet bekend is hoe groot de kans is dat zich wederom een incident voordoet, is juist en dient onderdeel uit te maken van het nader onderzoek. Ook de vraag of de problemen met een (kleine) aanpassing te verhelpen zijn, is een vraag voor nader onderzoek. De juistheid van de stelling van verzoekster dat de remproblematiek op een ontwerpfout lijkt te duiden die al kenbaar moet zijn geweest ten tijde van de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit, laat de voorzieningenrechter in het midden. Die stelling ziet op de vraag of verweerder het aanwijzingsbesluit destijds wel had mogen nemen en is dus niet relevant voor de beoordeling van het schorsingsbesluit dat nu voorligt.
11. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat door de fabrikant modificaties zijn doorgevoerd aan de Stint, waaronder een wijziging van de elektromotor van DC 800 watt naar AC 1200 watt, die niet alle zijn gemeld. Verweerder heeft toegelicht dat ook onderzocht moet worden of de doorgevoerde wijzigingen van invloed zijn op het remsysteem. Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat er, doordat de modificaties niet zijn gemeld, geen overzicht is van welke Stints welke wijzigingen hebben ondergaan. Met het oog op de verkeersveiligheid heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom mogen over gaan tot schorsing van het aanwijzingsbesluit van de Stint, zonder onderscheid te maken naar de zwaarte van de elektromotor. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat van de 3500 Stints die tot de datum van het schorsingsbesluit op de weg waren, 3300 Stints beschikken over een elektromotor AC 1200 watt en dat de eerste bevindingen zijn gebaseerd op onderzoek aan een zestal Stints met een elektromotor AC 1200 watt. De voorzieningenrechter merkt wel op dat het nader onderzoek zal moeten uitwijzen of de mogelijke problemen zich alleen voor kunnen doen bij de AC 1200 watt Stint of ook bij de DC 800 watt Stint. Het onderzoek zal ook moeten uitwijzen of de gemodificeerde Stints gelijk te stellen zijn met de originele DC 800 watt Stints waarop het aanwijzingsbesluit van 14 november 2011 betrekking heeft. De vraag rijst of de AC 1200 watt Stints onder het aanwijzingsbesluit vallen en of verweerder, bij een ontkennend antwoord, de juiste maatregel heeft getroffen om deze Stint van de weg te halen. Uit het primaire besluit ten slotte volgt nu onvoldoende welke consequenties verweerder verbindt aan het niet melden van de modificaties door de fabrikant. Verweerder heeft ter zitting echter toegelicht dat dit mede afhankelijk is van de uitkomsten van het (technisch) onderzoek.
12. Verzoekster heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder bij het nemen van het schorsingsbesluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de gebruikers van de Stint en de gevolgen voor hun bedrijfsvoering. Evenmin heeft verweerder de nadelige gevolgen voor de veiligheid van de kinderen bij het gebruik van andere vervoersmiddelen in zijn afweging betrokken. Wandelen of vervoer in een bakfiets kan ook gevaarlijk zijn.
13. Verweerder heeft hierover aangevoerd dat hoewel deelname aan het verkeer risico’s met zich brengt, verzoekster met haar stellingen de ernst van de bevindingen van het verkennend technisch onderzoek miskent. De normale risico’s van deelname aan het verkeer zijn niet te vergelijken met de potentiële risico’s die de eerste bevindingen aan de Stint naar voren hebben gebracht.
14. De voorzieningenrechter overweegt dat hoewel uit het primaire besluit geen duidelijke belangenafweging blijkt, verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht dat het besluit is genomen met het oog op de verkeersveiligheid en dat dit belang alle andere belangen aan de kant zet. De voorzieningenrechter acht dit standpunt van verweerder niet onredelijk. De voorzieningenrechter ziet de nadelige gevolgen voor verzoekster als gebruiker van de Stint, maar verweerder mocht naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van de verkeersveiligheid zwaarder laten wegen. Het beroep van verzoekster op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden slaagt gelet daarop niet, er nog van af gezien dat de Wvw een wettelijke grondslag biedt voor een inbreuk op het eigendomsrecht.
15. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder op basis van de eerste bevindingen van het onderzoek tot schorsing van het aanwijzingsbesluit mogen overgaan. Verweerder heeft met de ter zitting gegeven toelichting voldoende gemotiveerd dat het belang van verzoekster als gebruiker van de Stint moet wijken voor het belang van de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter acht verweerders standpunt hieromtrent niet onredelijk. Eventuele onduidelijkheden en/of gebreken in de motivering van het primaire besluit kan verweerder herstellen in het besluit op bezwaar, zodat thans geen aanleiding bestaat het besluit van 1 oktober 2018 bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat op dit moment nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de veiligheid van de Stint en dat nader onderzoek is vereist. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de resultaten van de onderzoeken rond de jaarwisseling worden verwacht. De stelling van verzoekster dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel, bijvoorbeeld een voorwaardelijke schorsing met een beperking in tijd, volgt de voorzieningenrechter niet, nu niet met zekerheid kan worden gezegd wanneer het onderzoek zal zijn afgerond. De voorzieningenrechter hecht er aan op te merken dat verweerder voortvarend te werk zal moeten gaan zodat betrokkenen niet onnodig lang in onzekerheid verkeren.
16. Bij afweging van alle betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter daarom geen reden het verzoek toe te wijzen.
17. Bij fax van 31 oktober 2018 heeft verzoekster verzocht om heropening van het onderzoek. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen omdat geen grond bestaat voor het oordeel dat het onderzoek ten tijde van de sluiting ervan op 18 oktober 2018 onvolledig is geweest. Het verzoek om heropening heeft in de kern betrekking op het al dan niet bestaan van een meldplicht met betrekking tot aangebrachte wijzigingen aan de Stint en de communicatie door verweerder hierover. Zoals uit rechtsoverweging 10 volgt heeft verweerder het niet naleven van die eventuele meldplicht niet aan het schorsingsbesluit ten grondslag gelegd. Hetgeen in het verzoek om heropening hieromtrent naar voren is gebracht is daarom niet relevant voor de beoordeling van het schorsingsbesluit. Het betoog van verzoekster dat verweerder ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat schending van de meldplicht ten grondslag is gelegd aan het besluit, is onjuist en berust op een verkeerde lezing van de ter zitting ingenomen stellingen. Verweerder heeft gesteld dat nader onderzoek moet uitwijzen of de aangebrachte wijzingen hadden moeten worden gemeld. De voorzieningenrechter verwijst naar rechtsoverweging 11. Hetgeen in het verzoek om heropening is betoogd over toezicht op de Stint, is evenmin relevant voor de beoordeling van het schorsingsbesluit dat nu voorligt.
18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.