ECLI:NL:RBMNE:2018:5291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
C/16/467525 / FA RK 18-5351
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen toedienen van dwangmedicatie in verband met intern gevaar

In deze zaak heeft verzoeker op 24 september 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) tegen de toediening van dwangmedicatie. De rechtbank heeft op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan. Verzoeker, die in een psychiatrische inrichting verblijft, had eerder een klacht ingediend bij de klachtencommissie over de toepassing van dwangmedicatie, welke klacht op 20 september 2018 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de instelling gerechtigd was om dwangmedicatie toe te dienen, omdat er sprake was van een noodsituatie door intern gevaar op de afdeling. Verzoeker had een manisch-psychotisch toestandsbeeld en weigerde vrijwillig medicatie, wat leidde tot de beslissing om dwangmedicatie toe te passen. De rechtbank concludeerde dat de instelling voldoende had geprobeerd om verzoeker te bewegen tot vrijwillige medicatie en dat de toediening van dwangmedicatie proportioneel en noodzakelijk was. De klacht van verzoeker werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/467525 / FA RK 18-5351
Beschikking van 30 oktober 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende te [naam verblijfplaats] , locatie [naam locatie] te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. A.E.M.C. Koudijs,
tegen
[verweerder] ,
gevestigd te [ vestigingsplaats] ,
verweerder.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 24 september 2018 een verzoekschrift als bedoeld in artikel 41a lid 5 van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) ingediend. Op 28 september 2018 is binnengekomen bij de rechtbank het e-mailbericht van de zijde van verzoeker, met aanvullend verzoek en bijlagen.
1.2.
Verweerder heeft op 15 oktober 2018 een verweerschrift, met bijlagen, ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van de meervoudige kamer met gesloten deuren van 16 oktober 2018. Hierbij zijn verschenen:
  • verzoeker met zijn advocaat;
  • de heer [A] , geneesheer-directeur en de heer [B] , psychiater, namens verweerder, in aanwezigheid van mevrouw [C] , een medewerker in opleiding.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 september 2018 is ten aanzien van verzoeker een voorlopige machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling in de inrichting van verweerder of een ander psychiatrisch ziekenhuis tot en met 18 maart 2019.
2.2.
Verzoeker is op 6 september 2018, middels een artikel 40a-formulier dwangbehandeling in de vorm van medicatie aangezegd.
2.3.
Verzoeker heeft op 10 september 2018 een klacht ingediend bij de Klachtencommissie patiënten en naasten [naam verblijfplaats] (hierna: de klachtencommissie) ter verkrijging van een beslissing over de klacht ter zake van de toepassing van de dwangbehandeling in de vorm van medicatie.
2.4.
Bij beslissing van 20 september 2018 heeft de klachtencommissie de klacht van verzoeker ongegrond verklaard.

3.Verzoek en standpunten

3.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank - samengevat -:
- zijn klacht tegen de dwangmedicatie alsnog gegrond te verklaren en hem een
vergoeding ten laste van verweerder toe te kennen voor zijn proceskosten;
- schadevergoeding ten laste van verweerder toe te kennen wegens het
toepassen van dwangmedicatie (depot) terwijl de rechtsgang tegen de ongegrond verklaarde klacht werd ingezet.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker - samengevat - het volgende gesteld. Verweerder heeft verzoeker niet juist gediagnosticeerd. Het is juist dat verzoeker energiek is en een onrustig karakter heeft. Hij heeft wellicht een slaapritmestoornis en ADHD. Verzoeker is niet tegen medicatie. Echter hij wil meer informatie over de diagnose en hij vindt dat met hem overlegd moet worden over de medicatie. Hij heeft geen behandelplan van verweerder ontvangen. Hij is nu akkoord met orale medicatie, omdat hij geen depot wil. Het voorgeschreven middel Haldol heeft ernstige bijwerkingen. Hij wordt er rusteloos van, krijgt plotselinge spierspasmen in zijn nek, mond of hele gezicht en spierstijfheid. Verder krijgt hij hoofdpijn en gaat hij wazig zien. Hij is bang om permanente tardieve dyskinesie te ontwikkelen. Verzoeker is van mening dat structuur, veel sporten en goede voeding kunnen helpen. Hij gelooft in natuurlijke medicatie. Alternatieve medicatie is bespreekbaar voor hem.
Verweerder heeft op 22 september 2018 aan verzoeker dwangmedicatie in depotvorm gegeven terwijl de rechtsgang tegen de ongegrond verklaarde klacht werd ingezet en heeft daarmee onrechtmatig jegens verzoeker gehandeld. Verweerder had kunnen en moeten volstaan met toediening van noodmedicatie voor een korte periode en had de behandeling van zijn klacht bij de rechtbank moeten afwachten.
3.3.
Verweerder voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek. Hiertoe heeft verweerder het volgende aangevoerd. Verzoeker is op 10 augustus 2018 opgenomen wegens een manisch beeld met agressie naar zijn vriendin en anderen en verward gedrag op straat. Hij was op 10 juli 2018 ook opgenomen vanwege een vergelijkbaar beeld. Ondanks ambulante behandeling was sprake van een terugval in een manie. Er is dus extern gevaar. Er is ook intern gevaar. Verzoeker is onrustig, schreeuwt, scheldt en dreigt richting behandelaren en medepatiënten. Op 22 september 2018 was sprake van een incident op de afdeling. Het gevaar was dermate ernstig dat er moest worden ingegrepen met medicatie. Verzoeker was niet bereid om vrijwillig medicatie te nemen. Er was geen sprake van ziekte-inzicht. Daarom moest een gedwongen maatregel worden toegepast. Er was een reële verwachting dat verzoeker goed zou reageren op de dwangmedicatie die vervolgens ook is toegepast. Omdat de medicatie die is voorgeschreven in het behandelingsplan voorziet in bestrijding van de symptomen was er geen noodzaak tot toediening van noodmedicatie. Laatstelijk heeft er een gesprek plaatsgevonden met verzoeker en zijn zus. Verzoeker is na eenmalig depot de medicatie oraal gaan innemen. Inmiddels is de situatie van verzoeker behoorlijk verbeterd en heeft hij onbegeleide vrijheden. Bij doorgaande verbetering komt er een voorwaardelijk ontslag.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Dwangmedicatie
4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien zijn verzoekschrift binnen de in artikel 41a Wet Bopz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
4.2.
Ingevolge artikel 38c lid 1 van de Wet Bopz kan, indien betrokkene zich tegen behandeling verzet, niettemin behandeling plaatsvinden voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen of voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden.
4.3.
Nu de dwangbehandeling reeds plaatsvindt en verzoeker daar blijvend bezwaar tegen heeft, dient de rechtbank te beoordelen of de gegeven dwangmedicatie voldoet aan de eisen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid, in die zin dat volstaan wordt met de minst ingrijpende vorm van dwangbehandeling, die niet langer dan nodig wordt toegepast en die effectief is in de gegeven omstandigheden.
4.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat bij verzoeker sprake was van een manisch-psychotisch toestandsbeeld bij een bipolaire stoornis en alcoholgebruik. Hij is twee maal in korte tijd manisch-psychotisch ontregeld. Zijn eerste opname was op 10 juli 2018 en tweede op 10 augustus 2018. Door zijn toestandsbeeld is bij verzoeker, zo blijkt uit de stukken, buiten de inrichting gevaar voor maatschappelijke teloorgang, schade voor anderen en schade voor zichzelf. Verzoeker heeft zijn vriendin fysiek mishandeld en de man van zijn ex-vrouw bedreigd. Hij heeft bij vele buren aangebeld en mensen op straat aangesproken met verwarde verhalen. Verzoeker wilde autorijden met alcohol op. Hij sliep en at slecht. Vrienden trokken zich terug uit het contact met verzoeker. Verzoeker had als gevolg van zijn ontregeling geen inkomsten als zelfstandige en geen uitkering. Ook binnen de inrichting is sprake van dreigen richting behandelaren en medepatiënten. Verzoeker slaapt nauwelijks. Hij heeft een theepot vanaf het dakterras naar beneden gegooid. Verzoeker was in het bezit van meerdere flessen alcohol en is onder invloed ervan aangetroffen op het dakterras. Voornoemde gevaren kunnen bij verzoeker weggenomen worden door het gebruik van medicatie. Zonder het gebruik van medicatie is er geen zicht op ontslag uit opname, zoals dat na het eerste ontslag is gebleken.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verder voldoende gebleken dat verzoeker niet bereid is om vrijwillig de vereiste medicatie te nemen, waarmee voornoemde gevaren weggenomen zouden kunnen worden. Verzoeker vindt dat er bij hem geen sprake is van een stoornis, maar van ADHD. Verder vindt hij dat hij zonder medicatie, met gezond leven, zijn problemen kan oplossen. Bij verzoeker is onvoldoende ziekte-inzicht om een adequate afweging te maken over het gebruik van medicatie. Hierdoor onderkent hij de noodzaak ervan niet. Zonder medicatie is er geen zicht op ontslag van verzoeker uit de instelling, terwijl de verwachting is dat het gebruik van de medicatie goed effect zal hebben. Gelet hierop kon verweerder uit het oogpunt van doelmatigheid besluiten tot het toedienen van dwangmedicatie.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht genomen bij de beslissing om over te gaan tot dwangmedicatie. Uit de stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht, blijkt voldoende dat verweerder zich heeft ingespannen om verzoeker te bewegen tot het vrijwillig innemen van zijn medicatie. Verweerder heeft geprobeerd met verzoeker in gesprek te komen, maar verzoeker was hiertoe niet bereid. Verzoeker blijft de voorgeschreven medicatie weigeren. Ook op de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij het niet eens is met de voorgeschreven medicatie. Hij neemt nu weliswaar de orale medicatie is, maar dat is om te voorkomen dat hij het via een depot toegediend krijgt. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat verzoeker het behandelplan kan inzien en dat alternatieven bespreekbaar zijn.
Gelet op het voorstaande wordt geoordeeld dat verweerder in redelijkheid voldoende heeft geprobeerd om dwangmedicatie te voorkomen. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de beslissing van verweerder voldoende zorgvuldig is genomen. Gelet op hetgeen onder 4.4. en 4.5. is genoemd, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de gevaren dermate groot zijn dat dwangbehandeling proportioneel is. Dat verzoeker ongewenst bijwerkingen van de medicatie ondervindt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Niet is gebleken dat het doel, het afwenden van gevaar, bereikt kan worden met een minder ingrijpende maatregel.
4.7.
Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank de klacht van verzoeker ongegrond. Nu de rechtbank de klacht van verzoeker ongegrond verklaart, wijst de rechtbank het verzoek tot vergoeding van de proceskosten af.
Schadevergoeding
4.8.
Verzoeker stelt dat verweerder op 22 september 2018 onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en eist schadevergoeding. Op de zitting bij de klachtencommissie op 20 september 2018 is door verzoeker aangekondigd een procedure op te starten bij de rechtbank. Verweerder heeft nagelaten de uitkomst van de procedure bij de rechtbank af te wachten en heeft verzoeker op 22 september 2018 dwangmedicatie in depotvorm gegeven en hem in separatie gesteld. Hierbij is verzoeker door acht personen tegen het bed gewerkt en is het depot in zijn bil geïnjecteerd. Dit is gebeurd op zaterdag terwijl de vertrouwenspersoon en diens vervanger niet bereikbaar waren. Toegediend is het middel Zypadhera/Zyprexa van 210 mg met een werkingsduur van circa drie weken. Dit middel had een zwaar effect op verzoeker. Hij was erg verward, liep tegen de muur en het bed op. Het middel stond niet in verhouding tot het doel waarvoor het werd ingezet. Verweerder had kunnen volstaan met noodmedicatie met een werkingsduur van 24 of 48 uur.
Verzoeker verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2016 (zaaknummer C/01/303339).
4.9.
Verweerder stelt dat bij verzoeker op 22 september 2018 sprake was van een manisch toestandsbeeld. Verzoeker was agressief. Hij heeft een stoel gedemonteerd en vanuit het materiaal en lakens een potentieel wapen gemaakt. Tevens lagen er drie messen op de kamer van verzoeker. Hiermee heeft verzoeker een onveilige situatie op de afdeling gecreëerd. Verzoeker weigerde om zijn medicatie in te nemen. Verweerder moest in die gegeven situatie een keuze maken. Er is gekozen voor het uitvoeren van het behandelplan, zijnde dwangmedicatie in depotvorm en korte separatie. Het depot is toegediend onder politiebegeleiding omdat er potentiele wapens in de kamer van verzoeker waren en de situatie als onveilig werd ingeschat. Het toegediende middel was voldoende effectief, in die zin dat verzoeker rustiger werd en uit separatie is gekomen. Het alternatief was het steeds opnieuw toedienen van een kortdurende noodmedicatie en het langer of vaker separeren van verzoeker. Dat was voor verweerder geen goed alternatief. Desgevraagd heeft verweerder op de zitting verklaard dat, indien deze noodsituatie zich niet zou hebben voorgedaan, verweerder wel zou hebben gewacht op de beslissing van de rechtbank op een nog in te dienen verzoek van verzoeker om de beslissing om dwangmedicatie toe te passen te schorsen.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op de juiste gronden de beslissing genomen om op 22 september 2018 over te gaan tot dwangmedicatie in depotvorm en korte separatie. Er was bij verzoeker op dat moment sprake van een manisch toestandsbeeld. Hierdoor heeft hij een onveilige situatie op de afdeling gecreëerd. Verzoeker weigerde medicatie. Verweerder heeft gekozen voor de behandeling die reeds in het behandelplan was opgenomen en in de gegeven omstandigheden ook als effectief is gebleken. De rechtbank acht het gelet op de toelichting van verweerder aannemelijk dat gekozen is voor een behandeling die in verhouding stond tot het doel waarvoor het is ingezet en dat er onvoldoende andere mogelijkheden waren om het gevaar effectief af te wenden. Derhalve heeft verweerder de beslissing voldoende zorgvuldig genomen en voldoende voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Verweerder heeft dan ook terecht niet gewacht op de beslissing van de rechtbank op een door verzoeker nog in te dienen verzoek om schorsing van de beslissing tot toepassing van dwangmedicatie. Verweerder heeft terecht niet gekozen voor het alternatief; het waarschijnlijk meermalen moeten toepassen van noodmedicatie en langer en vaker separeren van verzoeker.
4.11.
In de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant waar verzoeker een beroep op doet, ging het om een man, die gedwongen opgenomen was en waarbij enkel sprake was extern gevaar. Mede daarom is door de rechtbank Oost-Brabant geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor toediening van dwangmedicatie in de periode tussen de uitspraak van de klachtencommissie en de behandeling door de rechtbank en dat er gewacht had kunnen worden op de uitspraak van de rechtbank op de klacht. Uit de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht is voldoende gebleken dat bij verzoeker op 22 september 2018 sprake was van intern gevaar. Daarmee is de situatie van verzoeker niet vergelijkbaar met die van de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het beroep van verzoeker op voornoemde uitspraak wordt dan ook niet gevolgd.
4.12.
Reeds onder 4.7. is de klacht van verzoeker tegen dwangmedicatie ongegrond verklaard. Derhalve wijst de rechtbank ook het verzoek tot schadevergoeding af.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1.
verklaart de klacht tegen dwangmedicatie ongegrond;
5.2.
wijst het verzoek tot vergoeding van de proceskosten en schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.R. van Es-de Vries, mr. A.A.T. van Rens en mr. A.R. Scharrenborg rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ö. Duran, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.