4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair:
In een proces-verbaal van bevindingen is door een verbalisant onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 6 februari 2018 omstreeks 01.00 uur werd verbalisant verzocht naar de spoedeisende hulp te Hilversum te gaan. Een vrouw, naar later blijkt aangeefster, is daar door drie mannen, waaronder getuige [getuige] , binnengebracht en [slachtoffer 1] was er slecht aan toe. Verbalisant zag dat [slachtoffer 1] beide ogen gesloten had en hij hoorde haar zwaar ademen. Verbalisant zag dat aangeefster haar gehele gezicht, voornamelijk de linker zijde, was opgezwollen. De linkerzijde van het gezicht was helemaal rood en opgezwollen. Verbalisant zag dat haar gezicht helemaal scheef stond en dat haar ogen helemaal opgezwollen waren en dat zij deze niet kon openen. Verbalisant hoorde twee verpleegkundigen zeggen dat ze een zware zwelling aan de hersenen en een zware bloeding bij haar hersenen had, dat haar linker jukbeen gebroken/verbrijzeld was en dat de oorschelp gescheurd was. Verbalisant hoorde dat het nog maar te bezien viel of [slachtoffer 1] het zou overleven.
Getuige [getuige] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Ik heb aangeefster op 5 februari 2018 om 21.37 uur gebeld. Zij nam op maar ik hoorde haar alleen maar kreunen. Ik hoorde haar wel zeggen: “Kom hier heen.” Ik kon haar amper verstaan. Ik hoorde hierna een man zeggen: “Wat ben je aan het doen?” Hierna werd er opgehangen. Om 21:38 uur heb ik teruggebeld en werd er opgenomen door verdachte. Ik herkende zijn stem. Ik vroeg hem wat er aan de hand was. Verdachte zei: “Ik heb haar gedrogeerd en ze heeft het spelletje verloren. Als jij komt, krijg je ook klappen, dan ga je er ook aan.” Hierna hing hij op.
Ik was om 22.00 uur bij de woning van aangeefster in Hilversum. Ik belde aan en verdachte deed de deur open. Hij viel mij direct aan. Hij sloeg mij en ik heb hem terug geslagen. Verdachte rende weg.
Ik ben naar binnen gerend en zag aangeefster op de grond liggen. Haar hoofd zat vol met bloed. Als ik er niet naar toe was gegaan, dan was ze zeker dood geweest. Haar gezicht was helemaal kapot, ik herkende haar helemaal niet meer.’
[slachtoffer 1] (aangeefster) heeft aangifte gedaan tegen verdachte en onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
‘Verdachte kwam op 5 februari 2018 bij mij langs, ondanks dat ik hem had bericht dat ik niet wilde dat hij langs zou komen. Ik heb hem binnengelaten. Hij zei op enige moment ‘ik ga je verkrachten’. Ik verzette mij en toen ik zei dat ik dat niet wilde, werd hij helemaal wild en begon mij te slaan en te rossen. Hij sloeg mij meerdere malen hard in mijn gezicht. Ik voelde direct pijn en begon te bloeden. Nadat ik geslagen was door verdachte, werd ik door een vriend gebeld. Ik nam op en zei dat hij moest komen. Verdachte heeft de verbinding verbroken en mijn telefoon afgepakt. Ik werd weer gebeld en verdachte nam op. Daarna weet ik niet meer wat er allemaal gebeurd is.’
Op 5 februari 2018 heeft verdachte (hieronder: ‘ [verdachte] ’) via WhatsApp contact met ‘ [naam] ’ (hieronder: ‘ [naam] ’). Er worden onder meer de volgende berichten verzonden:
22:44 uur [verdachte] :
“Zie je morgen wel gap. Diegene ziet er niet uit gewoon. Helemaal bond en blauw. Me hele hand dik. Kut zo.
22:45 uur [naam] :
Jongen wat dan
22:45 uur [verdachte] :
Daagde me uit en die heb ik toen helemaal kort geslagen gewoon (….)
22:46 uur [verdachte] :
(….) Nadat het sjekkie op was, stond ik op en toen begon ik gelijk met klappen, pats, pats. Ho, ziek gewoon. Helemaal paars, blauw, bloed overal, echt kanker ziek. (….)
22:48 uur [naam] :
[A] bedoel je
22:48 uur [verdachte] :
[slachtoffer 1] . (….)
22:49 uur [verdachte] :
Had ze stiekem haar vriendje gebeld. (….) Kwam dat vriendje er in een keer aan. Althans die belde mij. Heb ik op dat vriendje gewacht. Moest ik ook nog met dat vriendje knokken. (….)
22:49 uur [naam] :
Hoop niet dat ze de politie belt net als Jill
22:50 uur [verdachte] :
Dan ben ik weg voor zware mishandeling vriend. Zware mishandeling! Die hele wang is paars gewoon, en dik. En de ogen, echt ziek (….).
22:52 uur [verdachte] :
Zij weet waar ik zit ja. Dus dat kan ze doorgeven, maar ik zei ook, als je een keer aangifte doet, dan vermoord ik je. Ik denk wel dat ze dat begrepen heeft.”
Verdachte heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Een stemmetje in mijn hoofd zei dat ik haar een paar klappen moest geven. Op een gegeven moment was er veel bloed en dat was smerig. Ze was helemaal blauw. Ik heb gewoon haar kop ingedrukt.Haar hele bek zit in elkaar.’
In een letselbeschrijving van 7 februari 2018 staat onder meer het volgende letsel van aangeefster beschreven:
‘Hersenkneuzing met aan de voorzijde van het hoofd onder de schedel aan beide zijden een bloeding (onderschedeldakse bloeding (subduraal hematoom)).
Breuk in de linker bovenkaakholte.
Bloeduitstorting linker oorschelp.
Bloeduitstorting neustussenschot.
De gehele linkerzijde van het gelaat is fors gezwollen, geschaafd en rood. Ook de linkerzijde van de hals is rood verkleurd.’
In een aanvullende letselomschrijving worden de hiervoor beschreven letsels aangevuld met de volgende letsels:
‘Verschillende ribfracturen, twee scheuren in de wand van de wervelslagader links in de hals en een scheur in de wand van de halsslagader rechts (en mogelijk ook links). Deze scheuren hebben geleid tot verschillende herseninfarcten. Dat heeft geleid tot een gedeeltelijke verlamming van de linkerarm, tot verminderde articulatie bij spreken (dysartrie), een verminderde belastbaarheid en een beperking in het opnemen en verwerken van informatie (cognitieve functie).
Bewijsoverwegingen feit 1 primair:
Vrijspraak voorbedachten rade
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat het dossier diverse aanwijzingen bevat, zoals deze ook door de officier van justitie en de raadsman uiteen zijn gezet, waaruit gerechtvaardigd de conclusie kan worden getrokken dat verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. Verdachte zal dan ook van dat deel van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte opzet op de dood van aangeefster heeft gehad. De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu het verdachte van ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Van opzettelijk handelen in de zin van vol opzet is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Bij het beantwoorden van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doden van aangeefster dient allereerst te worden beoordeeld of door het handelen van verdachte de kans aanmerkelijk was dat aangeefster daarbij zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De aard en ernst van het toegepaste geweld volgt uit de verklaring van aangeefster, onder meer inhoudende dat verdachte haar begon “te slaan en te rossen” en hard in haar gezicht sloeg, uit de verklaring van verdachte, onder meer inhoudende “dat hij gewoon haar kop heeft ingedrukt”, uit de inhoud van het berichtenverkeer tussen verdachte en ‘ [naam] ’, alsmede uit het geconstateerde – forse – letsel bij aangeefster. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de hals kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. Door daar excessief geweld op toe te passen, zoals verdachte heeft gedaan, bestaat het gevaar dat het slachtoffer het leven verliest en de kans dat dat gevolg zou intreden was, gelet op het voorgaande, aanmerkelijk. Dit wordt ook onderschreven door de verklaring van de verpleegkundigen op het moment dat aangeefster het ziekenhuis wordt ingebracht dat “het maar de vraag is of aangeefster het zou overleven”. De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de dood van aangeefster en dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Mede door een toegesnelde vriend en het daarop gevolgde medisch ingrijpen kon dat gevolg worden voorkomen.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat – anders dan gesteld door de raadsman – de door de gedragsdeskundigen geconcludeerde (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van dit feit niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van opzet. Een volledige ontoerekeningsvatbaarheid staat slechts in de weg aan een bewezenverklaring van het opzet indien bij verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de draagwijdte van de gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke uitzondering niet gebleken, hetgeen de rechtbank onder meer afleidt uit de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte had dit geweld toegepast, omdat zij hem had uitgedaagd en omdat hij respect wilde afdwingen, zo heeft verdachte verklaard. Toen aangeefster ten tijde van het geweldsincident een vriend belde, heeft hij de verbinding verbroken en haar telefoon afgepakt en later die vriend opgebeld dat hij niet moest komen. Toen die vriend toch kwam, heeft verdachte die vriend eerst aangevallen en is verdachte na een handgemeen gevlucht. Verdachte heeft diezelfde avond aan ‘ [naam] ’ het bericht gestuurd dat hij op niet mis te verstane wijze aan aangeefster duidelijk had gemaakt dat zij geen aangifte moest doen. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er bij verdachte ten tijde van het handelen op zijn minst genomen enig inzicht bestond in de draagwijdte – en de gevolgen – daarvan.
De rechtbank acht overigens niet bewezen dat die geweldshandelingen mede hebben bestaan uit het vastpakken en/of dichtknijpen van de hals/keel en/of het toepassen van een verwurging. Enkel [getuige] heeft verklaard dat verdachte aangeefster heeft geprobeerd te wurgen. Hij leidt dit af uit de omstandigheid dat haar nek dik was. Dit letsel kan echter ook passen bij het slaan en ‘rossen’, zoals aangeefster het geweld heeft genoemd, door verdachte. Nu enig ander ondersteunend bewijs voor het wurgen ontbreek zal de rechtbank verdachte van dit deel van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank heeft op basis van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna onder 5 omschreven.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte, toen hij bij haar in de woning was, ineens raar begon te praten en dat verdachte zei ‘ik ga je verkrachten’ en dat hij tot vier keer toe heeft geprobeerd haar kleding uit te trekken. Nadien heeft aangeefster haar verklaring op dit punt gepreciseerd en aangegeven dat hij haar bij haar broeksband heeft gepakt toen hij haar broek naar beneden wilde trekken. Naar aanleiding van deze verklaring is er nader onderzoek verricht naar de broeksband van de broek van aangeefster. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen DNA van verdachte op de bedoelde broeksband is aangetroffen. Dit betekent dat de verklaring van aangeefster dat verdachte haar broek naar beneden probeerde te trekken, niet door enig ander bewijs wordt onderbouwd.
Ten aanzien van de overige gedragingen en uitlatingen door verdachte overweegt de rechtbank dat, hoe beangstigend deze ook voor aangeefster zijn geweest, deze onvoldoende zijn om een begin van uitvoering van een verkrachting aan te nemen. Het bericht van verdachte aan ‘ [naam] ’ dat hij ‘zijn wortel er niet in kon douwen’ maakt dit niet anders, nu niet is gebleken dat hij hiertoe ook daadwerkelijk een poging had ondernomen.
Nu geen sprake is van fysieke handelingen die een toereikende basis vormen voor de slotsom dat verdachte een aanvang heeft genomen met aangeefster te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen wat aan onder 2 ten laste is gelegd, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Het onder 3 ten laste gelegde feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2018;
- de aangifte van [slachtoffer 2] ;
- de als bijlagen bij een proces-verbaal van bevindingen gevoegde WhatsApp-gesprekken tussen verdachte een aangeefster.