ECLI:NL:RBMNE:2018:5283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
16/659105-18 en 16/659513-18 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en poging tot verkrachting met ernstige gevolgen voor slachtoffers

Op 31 oktober 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot verkrachting. De zaak betreft twee slachtoffers, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd, heeft op 5 februari 2018 in Hilversum [slachtoffer 1] met geweld aangevallen, waarbij hij haar meerdere keren hard in het gezicht heeft geslagen. Dit leidde tot ernstige verwondingen, waaronder hersenkneuzingen en een gebroken kaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een psychotische toestand verkeerde en onder invloed van drugs handelde. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van voorbedachten rade. De verdachte heeft ook geprobeerd [slachtoffer 2] te dwingen tot seksuele handelingen door haar te chanteren met compromitterende beelden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was voor een begin van uitvoering. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de ernstige geestelijke problemen van de verdachte en het risico voor de maatschappij. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan beide slachtoffers, waarbij [slachtoffer 1] € 101.399,49 en [slachtoffer 2] € 1.250,00 vorderden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/659105-18 en 16/659513-18 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te Justitieel Complex Zaanstad, Westzaan.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 mei 2018, 27 juli 2018 en 17 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen mr. H.A. Rispens, advocaat te Hilversum, namens verdachte, alsmede hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer 1] en haar raadsvrouw, mr.
M. Veldman, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging ten aanzien van parketnummer 16/659105-18 is op de zitting van 27 juli 2018 nader omschreven. Deze nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht, evenals de tenlastelegging inzake parketnummer 16/659513-18.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16.659105-18:
op of omstreeks 5 februari 2018 te Hilversum
1. primair: heeft gepoogd (met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven te beroven door meermalen met kracht te slaan/stompen in/tegen het gezicht en/of lichaam en/of haar keel vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of een verwurging toe te passen;
dan wel, subsidiair, opzettelijk (met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer 1] toebrengen (een hersenkneuzing met aan beide zijden een onderschedeldakse bloeding en/of breuk in de linker bovenkaakholte en/of (een) bloeduitstorting(en)),
dan wel, meer subsidiair, zich heeft schuldig gemaakt aan een zware mishandeling van die [slachtoffer 1] .
2. heeft gepoogd [slachtoffer 1] te verkrachten door (meermalen) te proberen haar broek, althans kledingstukken, uit te trekken en haar toe te voegen “ik ga je verkrachten”, waarbij verdachte voorbij is gegaan aan signalen dat die [slachtoffer 1] dergelijke handelingen niet wenste te ondergaan en/of verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht.
Ten aanzien van parketnummer 16.659513-18:
In de periode van 29 januari 2018 tot en met 2 februari 2018 te Hilversum heeft gepoogd om [slachtoffer 2] door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten seks met hem, verdachte, te hebben en ten behoeve hiervan af te spreken met hem, verdachte, waarbij verdachte haar had gezegd/geappt/voorgehouden dat hij (een) film(s) en/of (een) foto(‘s) van haar had waarop zij bij zichzelf seksuele handelingen verricht, die hij openbaar zou maken (social media, internet) en/of aan vrienden/bekenden van haar zou toesturen en/of dat hij deze video(‘s) en/of foto(‘s) pas zou wissen als hij seks met haar had gehad.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/659105-18 en 16/659513-18 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 (primair, subsidiair en meer subsidiair), 2 en 3.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair (met uitzondering van de voorbedachten rade), 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij heeft hiertoe onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft aangeefster heel vaak en heel hard op haar hoofd geslagen. Verdachte had op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster. Zonder dat een vriend van haar naar de woning was gekomen en zonder medisch ingrijpen was de dood van aangeefster zonder meer ingetreden. De geconcludeerde ontoerekeningsvatbaarheid staat aan voornoemd opzet niet in de weg. Er is niet gebleken dat ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft verklaard dat hij het zich niet kan herinneren. Daarom dient er van de inhoud van de verklaring van aangeefster te worden uitgegaan. Haar verklaring wordt ondersteund door het spraakbericht dat verdachte naar ‘ [naam] ’ stuurde diezelfde avond, onder meer inhoudende ‘ik kon mijn wortel er niet in douwen’.
Ten aanzien van feit 3:
Het wettig bewijs volgt uit de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte en het berichtenverkeer tussen verdachte en aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair / voorbedachten rade:
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat niet kan worden bewezen dat er sprake was van voorbedachten rade, zodat partiële vrijspraak dient te volgen van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Uit de verklaringen van verdachte volgt dat hij handelde in een hevige gemoedsbeweging. Deze verklaringen moeten worden gelezen in samenhang met de psychologische rapporten, waaruit blijkt dat het heel goed mogelijk was dat er op dat moment sprake was van een impulsdoorbraak bij verdachte. Het is dus niet aannemelijk dat er sprake was van kalm en rustig beraad voordat hij handelde.
Ten aanzien van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair / ontbreken opzet:
Er dient vrijspraak te volgen vanwege het ontbreken van opzet. Het dossier bevat aanknopingspunten dat ten tijde van dit delict sprake was van een zodanig ernstige psychische stoornis dat het verdachte dientengevolge aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken, vooral als aangenomen wordt dat er sprake was van de door de psychiater beschreven psychotische impulsdoorbraak. Het feit dat verdachte drugs heeft gebruikt is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in een psychose zou geraken en tijdens die psychose gewelddadige handelingen zou verrichten.
Indien de rechtbank niettemin opzet aanneemt, kan enkel de meer subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Er kan niet worden bewezen dat hij heeft geprobeerd de broek en/of kledingstukken van aangeefster uit te trekken. De overige ten laste gelegde gedragingen leveren geen poging tot verkrachting op, hoogstens een bedreiging met verkrachting. Er was (nog) geen sprake van een begin van uitvoering.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair: [1]
In een proces-verbaal van bevindingen is door een verbalisant onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 6 februari 2018 omstreeks 01.00 uur werd verbalisant verzocht naar de spoedeisende hulp te Hilversum te gaan. Een vrouw, naar later blijkt aangeefster, is daar door drie mannen, waaronder getuige [getuige] , binnengebracht en [slachtoffer 1] was er slecht aan toe. Verbalisant zag dat [slachtoffer 1] beide ogen gesloten had en hij hoorde haar zwaar ademen. Verbalisant zag dat aangeefster haar gehele gezicht, voornamelijk de linker zijde, was opgezwollen. De linkerzijde van het gezicht was helemaal rood en opgezwollen. Verbalisant zag dat haar gezicht helemaal scheef stond en dat haar ogen helemaal opgezwollen waren en dat zij deze niet kon openen. Verbalisant hoorde twee verpleegkundigen zeggen dat ze een zware zwelling aan de hersenen en een zware bloeding bij haar hersenen had, dat haar linker jukbeen gebroken/verbrijzeld was en dat de oorschelp gescheurd was. Verbalisant hoorde dat het nog maar te bezien viel of [slachtoffer 1] het zou overleven. [2]
Getuige [getuige] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Ik heb aangeefster op 5 februari 2018 om 21.37 uur gebeld. Zij nam op maar ik hoorde haar alleen maar kreunen. Ik hoorde haar wel zeggen: “Kom hier heen.” Ik kon haar amper verstaan. Ik hoorde hierna een man zeggen: “Wat ben je aan het doen?” Hierna werd er opgehangen. Om 21:38 uur heb ik teruggebeld en werd er opgenomen door verdachte. Ik herkende zijn stem. Ik vroeg hem wat er aan de hand was. Verdachte zei: “Ik heb haar gedrogeerd en ze heeft het spelletje verloren. Als jij komt, krijg je ook klappen, dan ga je er ook aan.” Hierna hing hij op.
Ik was om 22.00 uur bij de woning van aangeefster in Hilversum. Ik belde aan en verdachte deed de deur open. Hij viel mij direct aan. Hij sloeg mij en ik heb hem terug geslagen. Verdachte rende weg.
Ik ben naar binnen gerend en zag aangeefster op de grond liggen. Haar hoofd zat vol met bloed. Als ik er niet naar toe was gegaan, dan was ze zeker dood geweest. Haar gezicht was helemaal kapot, ik herkende haar helemaal niet meer.’ [3]
[slachtoffer 1] (aangeefster) heeft aangifte gedaan tegen verdachte en onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
‘Verdachte kwam op 5 februari 2018 bij mij langs, ondanks dat ik hem had bericht dat ik niet wilde dat hij langs zou komen. Ik heb hem binnengelaten. Hij zei op enige moment ‘ik ga je verkrachten’. Ik verzette mij en toen ik zei dat ik dat niet wilde, werd hij helemaal wild en begon mij te slaan en te rossen. Hij sloeg mij meerdere malen hard in mijn gezicht. Ik voelde direct pijn en begon te bloeden. Nadat ik geslagen was door verdachte, werd ik door een vriend gebeld. Ik nam op en zei dat hij moest komen. Verdachte heeft de verbinding verbroken en mijn telefoon afgepakt. Ik werd weer gebeld en verdachte nam op. Daarna weet ik niet meer wat er allemaal gebeurd is.’ [4]
Op 5 februari 2018 heeft verdachte (hieronder: ‘ [verdachte] ’) via WhatsApp contact met ‘ [naam] ’ (hieronder: ‘ [naam] ’). Er worden onder meer de volgende berichten verzonden:
22:44 uur [verdachte] :
“Zie je morgen wel gap. Diegene ziet er niet uit gewoon. Helemaal bond en blauw. Me hele hand dik. Kut zo.
22:45 uur [naam] :
Jongen wat dan
22:45 uur [verdachte] :
Daagde me uit en die heb ik toen helemaal kort geslagen gewoon (….)
22:46 uur [verdachte] :
(….) Nadat het sjekkie op was, stond ik op en toen begon ik gelijk met klappen, pats, pats. Ho, ziek gewoon. Helemaal paars, blauw, bloed overal, echt kanker ziek. (….)
22:48 uur [naam] :
[A] bedoel je
22:48 uur [verdachte] :
[slachtoffer 1] . (….)
22:49 uur [verdachte] :
Had ze stiekem haar vriendje gebeld. (….) Kwam dat vriendje er in een keer aan. Althans die belde mij. Heb ik op dat vriendje gewacht. Moest ik ook nog met dat vriendje knokken. (….)
22:49 uur [naam] :
Hoop niet dat ze de politie belt net als Jill
22:50 uur [verdachte] :
Dan ben ik weg voor zware mishandeling vriend. Zware mishandeling! Die hele wang is paars gewoon, en dik. En de ogen, echt ziek (….).
22:52 uur [verdachte] :
Zij weet waar ik zit ja. Dus dat kan ze doorgeven, maar ik zei ook, als je een keer aangifte doet, dan vermoord ik je. Ik denk wel dat ze dat begrepen heeft.” [5]
Verdachte heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Een stemmetje in mijn hoofd zei dat ik haar een paar klappen moest geven. Op een gegeven moment was er veel bloed en dat was smerig. Ze was helemaal blauw. Ik heb gewoon haar kop ingedrukt. [6] Haar hele bek zit in elkaar.’ [7]
In een letselbeschrijving van 7 februari 2018 staat onder meer het volgende letsel van aangeefster beschreven:
‘Hersenkneuzing met aan de voorzijde van het hoofd onder de schedel aan beide zijden een bloeding (onderschedeldakse bloeding (subduraal hematoom)).
Breuk in de linker bovenkaakholte.
Bloeduitstorting linker oorschelp.
Bloeduitstorting neustussenschot.
De gehele linkerzijde van het gelaat is fors gezwollen, geschaafd en rood. Ook de linkerzijde van de hals is rood verkleurd.’ [8]
In een aanvullende letselomschrijving worden de hiervoor beschreven letsels aangevuld met de volgende letsels:
‘Verschillende ribfracturen, twee scheuren in de wand van de wervelslagader links in de hals en een scheur in de wand van de halsslagader rechts (en mogelijk ook links). Deze scheuren hebben geleid tot verschillende herseninfarcten. Dat heeft geleid tot een gedeeltelijke verlamming van de linkerarm, tot verminderde articulatie bij spreken (dysartrie), een verminderde belastbaarheid en een beperking in het opnemen en verwerken van informatie (cognitieve functie). [9]
Bewijsoverwegingen feit 1 primair:
Vrijspraak voorbedachten rade
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat het dossier diverse aanwijzingen bevat, zoals deze ook door de officier van justitie en de raadsman uiteen zijn gezet, waaruit gerechtvaardigd de conclusie kan worden getrokken dat verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. Verdachte zal dan ook van dat deel van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte opzet op de dood van aangeefster heeft gehad. De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu het verdachte van ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Van opzettelijk handelen in de zin van vol opzet is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Bij het beantwoorden van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doden van aangeefster dient allereerst te worden beoordeeld of door het handelen van verdachte de kans aanmerkelijk was dat aangeefster daarbij zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De aard en ernst van het toegepaste geweld volgt uit de verklaring van aangeefster, onder meer inhoudende dat verdachte haar begon “te slaan en te rossen” en hard in haar gezicht sloeg, uit de verklaring van verdachte, onder meer inhoudende “dat hij gewoon haar kop heeft ingedrukt”, uit de inhoud van het berichtenverkeer tussen verdachte en ‘ [naam] ’, alsmede uit het geconstateerde – forse – letsel bij aangeefster. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de hals kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. Door daar excessief geweld op toe te passen, zoals verdachte heeft gedaan, bestaat het gevaar dat het slachtoffer het leven verliest en de kans dat dat gevolg zou intreden was, gelet op het voorgaande, aanmerkelijk. Dit wordt ook onderschreven door de verklaring van de verpleegkundigen op het moment dat aangeefster het ziekenhuis wordt ingebracht dat “het maar de vraag is of aangeefster het zou overleven”. De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de dood van aangeefster en dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Mede door een toegesnelde vriend en het daarop gevolgde medisch ingrijpen kon dat gevolg worden voorkomen.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat – anders dan gesteld door de raadsman – de door de gedragsdeskundigen geconcludeerde (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van dit feit niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van opzet. Een volledige ontoerekeningsvatbaarheid staat slechts in de weg aan een bewezenverklaring van het opzet indien bij verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de draagwijdte van de gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke uitzondering niet gebleken, hetgeen de rechtbank onder meer afleidt uit de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte had dit geweld toegepast, omdat zij hem had uitgedaagd en omdat hij respect wilde afdwingen, zo heeft verdachte verklaard. Toen aangeefster ten tijde van het geweldsincident een vriend belde, heeft hij de verbinding verbroken en haar telefoon afgepakt en later die vriend opgebeld dat hij niet moest komen. Toen die vriend toch kwam, heeft verdachte die vriend eerst aangevallen en is verdachte na een handgemeen gevlucht. Verdachte heeft diezelfde avond aan ‘ [naam] ’ het bericht gestuurd dat hij op niet mis te verstane wijze aan aangeefster duidelijk had gemaakt dat zij geen aangifte moest doen. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er bij verdachte ten tijde van het handelen op zijn minst genomen enig inzicht bestond in de draagwijdte – en de gevolgen – daarvan.
De rechtbank acht overigens niet bewezen dat die geweldshandelingen mede hebben bestaan uit het vastpakken en/of dichtknijpen van de hals/keel en/of het toepassen van een verwurging. Enkel [getuige] heeft verklaard dat verdachte aangeefster heeft geprobeerd te wurgen. Hij leidt dit af uit de omstandigheid dat haar nek dik was. Dit letsel kan echter ook passen bij het slaan en ‘rossen’, zoals aangeefster het geweld heeft genoemd, door verdachte. Nu enig ander ondersteunend bewijs voor het wurgen ontbreek zal de rechtbank verdachte van dit deel van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank heeft op basis van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna onder 5 omschreven.
Vrijspraak feit 2:
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte, toen hij bij haar in de woning was, ineens raar begon te praten en dat verdachte zei ‘ik ga je verkrachten’ en dat hij tot vier keer toe heeft geprobeerd haar kleding uit te trekken. Nadien heeft aangeefster haar verklaring op dit punt gepreciseerd en aangegeven dat hij haar bij haar broeksband heeft gepakt toen hij haar broek naar beneden wilde trekken. Naar aanleiding van deze verklaring is er nader onderzoek verricht naar de broeksband van de broek van aangeefster. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen DNA van verdachte op de bedoelde broeksband is aangetroffen. Dit betekent dat de verklaring van aangeefster dat verdachte haar broek naar beneden probeerde te trekken, niet door enig ander bewijs wordt onderbouwd.
Ten aanzien van de overige gedragingen en uitlatingen door verdachte overweegt de rechtbank dat, hoe beangstigend deze ook voor aangeefster zijn geweest, deze onvoldoende zijn om een begin van uitvoering van een verkrachting aan te nemen. Het bericht van verdachte aan ‘ [naam] ’ dat hij ‘zijn wortel er niet in kon douwen’ maakt dit niet anders, nu niet is gebleken dat hij hiertoe ook daadwerkelijk een poging had ondernomen.
Nu geen sprake is van fysieke handelingen die een toereikende basis vormen voor de slotsom dat verdachte een aanvang heeft genomen met aangeefster te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen wat aan onder 2 ten laste is gelegd, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen feit 3:
Het onder 3 ten laste gelegde feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2018; [10]
- de aangifte van [slachtoffer 2] ; [11]
- de als bijlagen bij een proces-verbaal van bevindingen gevoegde WhatsApp-gesprekken tussen verdachte een aangeefster. [12]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1. primair

op 5 februari 2018 te Hilversum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,

- meermalen met kracht met zijn, verdachtes, vuist en vlakke hand, tegen het hoofd en tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestompt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.
hij in de periode 29 januari 2018 tot en met 2 februari 2018, te Hilversum, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 2] , wederrechtelijk te dwingen iets te doen en te dulden, te weten seks met hem, verdachte, te hebben en ten behoeve hiervan af te spreken met hem, verdachte,
(telkens) met voormeld oogmerk die [slachtoffer 2] heeft geappt dat
- hij, verdachte, films en foto’s waarop die [slachtoffer 2] , bij zichzelf, seksuele handelingen verricht en waarop die [slachtoffer 2] geheel en/of gedeeltelijk ontkleed is te zien, met haar naam en telefoonnummer erbij, op internet openbaar zou maken en
- hij, verdachte, de films en foto’s pas zou wissen nadat hij met die [slachtoffer 2] seks gehad zou hebben en nadat hij "haar zou hebben genomen" en
- die [slachtoffer 2] er wel weer overheen zou komen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
poging tot doodslag
Feit 3:
poging tot een ander door bedreiging met enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Ten aanzien van feit 1 primair:
Over verdachte zijn onder meer de volgende rapporten opgemaakt:
- een Pro Justitia rapport van 14 mei 2018, opgemaakt door I.T.M. Nurmohamed, psychiater;
- een rapport van 19 april 2018, opgemaakt door H. Scharft, GZ-psycholoog.
De psychiater concludeert dat verdachte lijdend is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een chronische psychose in het kader van schizofrenie bij een cognitief functioneren lager dan het gemiddelde niveau en een ernstige stoornis in het gebruik van speed en cannabis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het onder 1 primair ten laste gelegde (en bewezenverklaarde) en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psychiater heeft sterk de indruk dat verdachte zich de dingen van die dag, vanwege de psychotische toestand in combinatie met dagelijks drugsgebruik, niet goed meer kan herinneren. De psychiater heeft geadviseerd het onder 1 primair ten laste gelegde in zijn geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog komt tot vergelijkbare bevindingen en conclusies en heeft eveneens geadviseerd het onder 1 primair ten laste gelegde in zijn geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen op de daarvoor in de rapporten genoemde gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend en zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van dit feit.
Ten aanzien van feit 3:
Over verdachte zijn, naast de hiervoor reeds genoemde rapporten, tevens de volgende rapporten opgemaakt:
- een (aanvullend) Pro Justitia rapport van 10 september 2018, opgemaakt door
I.T.M. Nurmohamed, psychiater;
- een (aanvullend) Pro Justitia rapport van 23 augustus 2018, opgemaakt door H. Scharft, GZ-psycholoog.
Uit voornoemde rapporten volgt dat de deskundigen geen aanleiding zien hun conclusies ten aanzien van de diagnoses te herzien. Met betrekking tot de vraag of het onder 3 ten laste gelegde aan verdachte kan worden toegerekend, is overwogen dat zijn ernstige psychotische stoornis kon leiden tot een verminderde controle over zijn handelen en zijn zeer heftige boosheid. De deskundigen vinden echter onvoldoende aanwijzingen om te spreken van een volledig wils- en controleverlies. Daarom wordt geadviseerd om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (en bewezenverklaarde).
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen op de daarvoor in de rapporten genoemde gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat het onder 3 bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Nu er verder geen feiten en omstandigheden zijn die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van dit feit volledig uitsluiten, acht de rechtbank de verdachte in zoverre strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
Op grond van de rapportages van de deskundigen en de gegeven toelichting daarop ter zitting, vordert de officier van justitie verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 1 primair (en 2) ten laste gelegde. De officier van justitie heeft voorts gevorderd:
  • de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege aan hem op te leggen vanwege de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. Ondanks het feit dat de deskundigen fiducie hebben in TBS met voorwaarden, is het beveiligingsniveau van TBS met voorwaarden onvoldoende. TBS met voorwaarden is bedoeld voor personen die niet te gevaarlijk zijn en betrouwbaar zijn daar waar het gaat om het verlenen van medewerking aan de voorwaarden. In de rapportages valt te lezen dat er op dat moment nog sprake was van een beperkt ziekte-inzicht en niet valt in te zien dat dit nu, na detentie, anders is.
  • verdachte ter zake van het onder 3 bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest;
  • aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen, met bevel dat verdachte zich onthoudt van contact met aangeefster en zich niet in de nabijheid van haar woning zal bevinden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen redenen zijn om af te wijken van het advies van de deskundigen, namelijk het opleggen van TBS met voorwaarden. De raadsman heeft verzocht uiterlijk op 19 oktober 2018 uitspraak te doen, zodat verdachte in het kader van een TBS met voorwaarden geplaatst kan worden bij FPK Inforsa te Amsterdam, waar dan een plaats beschikbaar is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag toen hij in een psychotische toestand – en onder invloed van drugs – verkeerde. Verdachte heeft fors geweld toegepast op het hoofd en de hals van aangeefster, waardoor zij onherstelbaar en buitengewoon fors letsel, zowel fysiek als mentaal, heeft bekomen. De rechtbank heeft ter zitting kunnen constateren hoe ernstig het slachtoffer er aan toe is door het handelen van verdachte. Ter zitting heeft het slachtoffer een aanvang genomen met het voordragen van haar op schrift gestelde slachtofferverklaring. Hierdoor heeft de rechtbank geconstateerd hoe moeilijk, zelfs vrijwel onmogelijk, het fysiek gezien voor het slachtoffer is om verstaanbaar te spreken. Uit de letselverklaring bleek de rechtbank reeds van een verminderde articulatie bij spreken (dysartrie). Ook heeft het slachtoffer aan het papier toevertrouwd hoe haar leven tot dit moment was en hoe haar leven - een vrouw die midden in het leven stond en gezond was - vervolgens is verwoest. Zij heeft zich hardop afgevraagd of de verdachte er niet beter aan had gedaan om haar dood te slaan. De rechtbank heeft ter zitting gezien dat aangeefster af en toe ‘weg viel’ en dat zij steeds ondersteuning nodig heeft bij het lopen, zelfs over een kleine afstand. Het is uiterst onzeker in hoeverre er nog verbetering van haar toestand te verwachten is. Dit alles heeft verdachte haar - in een explosie van geweld jegens aangeefster - aangedaan.
Verdachte heeft voorts geprobeerd een ander slachtoffer, waarvan hij tijdens contact via WhatsApp video’s toegestuurd had gekregen waarop zij zichzelf bevredigde, te chanteren om seks met hem te hebben. Als het slachtoffer geen seks met hem zou hebben, zou verdachte de betreffende video’s en foto’s daarvan openbaar maken op internet. In het WhatsApp-contact tussen verdachte en het slachtoffer valt te lezen hoe wanhopig en bang verdachte het slachtoffer hiermee heeft gemaakt, waarbij zij meermalen zegt dat zij dood wil.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts acht geslagen op:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 september 2018, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
- de hiervoor onder 7 genoemde Pro Justitia rapportages;
- een reclasseringsadvies ‘Voorbereiding TBS met voorwaarden’ van 25 juli 2018, opgemaakt door mevrouw H.E. van der Knaap, reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam (hierna: Inforsa);
- een reclasseringsadvies ‘Aanvullend advies ten behoeve van rechtszitting’ van
10 oktober 2018, opgemaakt door voornoemde Van der Knaap;
- oudere rapportages betreffende de persoon van verdachte.
Op te leggen straf – feit 3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aard, ernst en intensiteit van de berichten van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf voor dit feit die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden dat dit feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend, zoals geconcludeerd door de onder 7 genoemde deskundigen in de daar genoemde rapporten.
TBS / TBS met voorwaarden – feit 1 primair
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel van TBS moet worden opgelegd. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en, zoals hiervoor onder 7 is overwogen, was er ten tijde van dat delict sprake van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel vereist.
Anders dan de deskundigen acht de rechtbank het met het oog op bescherming van de maatschappij, noodzakelijk dat aan verdachte de maatregel wordt opgelegd van TBS met verpleging van overheidswege.
Hoewel de psycholoog en de psychiater, alsmede de reclasseringswerker van Inforsa, het opleggen van TBS met voorwaarden hebben geadviseerd, leest de rechtbank in de door hen opgestelde rapportages te veel onaanvaardbare (veiligheids-)risico’s die gepaard gaan met het lagere beveiligingsniveau van het opleggen van TBS met voorwaarden.
Er is bij verdachte sprake van een chronische psychose in het kader van schizofrenie (onafgebroken, mate van ernst: aanwezig en ernstig), een intelligentie niveau beneden het
gemiddelde (cognitief verval door chronische psychose) en een ernstige stoornis in
speed- en cannabismisbruik. Zijn problematiek is complex, ernstig en chronisch, zo concludeert de psychiater.
Het recidive risico wordt hoog ingeschat, als hij geen passende en afdoende behandeling voor zijn schizofrenie en verslavingsproblematiek krijgt. De psychiater heeft gerapporteerd (d.d. 14 mei 2018) dat zijn ziekte-besef nog wankel is, nu hij meent nu al van de drugs af te kunnen blijven buiten het PPC en dat de psychose over is. Bovendien is de medicatie op dit moment beperkt effectief tegen de psychotische symptomen. Ook volgt uit de rapportages dat een lange (klinische) behandeling noodzakelijk is en om die reden werd een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet afdoende geacht.
De psycholoog heeft onder meer gerapporteerd dat er ook op het moment van het rapport
(19 april 2018) nog ‘psychotische restverschijnselen zijn’, ondanks het feit dat verdachte ingesteld is op anti-psychotische medicatie en in een gestructureerde setting verblijft. Naast medicatie zal ook cognitieve gedragstherapie nodig zijn gericht op de wanen. Daarnaast is de ernstige verslaving een belangrijke risicofactor. De ervaring leert dat behandeling van een dermate ernstige verslaving vaak langere tijd kost en er meestal ook nog wel één of meerdere terugvallen plaatsvinden, voordat langdurige abstinentie bereikt wordt. Dit beeld wordt ook bevestigd door de informatie van zijn behandelaars bij de Jellinek.
Het voorgaande, mede bezien in het licht van de aard en ernst van het zeer agressieve geweldsdelict dat het slachtoffer op 5 februari 2018 bijna fataal werd, maakt dat de rechtbank het noodzakelijk vindt dat de maatschappij maximaal beschermd wordt, en wel in de vorm van TBS met verpleging van overheidswege.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betreft het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
Vordering artikel 38v Sr
De rechtbank ziet, gelet op de op te leggen TBS met verpleging van overheidswege, geen aanleiding over te gaan tot toewijzing van de door de officier van justitie gedane vordering ex artikel 38v Sr. De beveiliging van de maatschappij in het algemeen, maar ook die van het slachtoffer in het bijzonder, is hiermee voldoende gewaarborgd.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 101.399,49. Dit bedrag bestaat uit € 1.399,49 materiële schade en € 100.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.250,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van bovengenoemde benadeelde partijen in zijn geheel toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :De raadsman verzoekt primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens een onevenredige belasting van het strafgeding. Het betreft een hoog bedrag en het is onduidelijk hoe de toekomst er wat betreft de schade uitziet. Meer subsidiair verzoekt de raadsman tot matiging van de vordering over te gaan, nu verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en gelet op artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :De vordering dient gematigd te worden, onder meer rekening houdend met een mate van eigen schuld van de benadeelde partij en de uitspraken waar ter onderbouwing naar is verwezen, zijn niet helemaal vergelijkbaar. Een toe te kennen bedrag ad € 750,00 is redelijk.
9.3
Het standpunt van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Namens de benadeelde partij heeft haar raadsvrouw gepersisteerd bij de ingediende vordering en voorts nog het volgende aangevoerd.
Sinds de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces moet er meer zijn voordat een onevenredige belasting van het strafgeding wordt aangenomen en dient de vordering zo veel als mogelijk inhoudelijk behandeld te worden.
Smartengeld dient een compenserende functie te hebben. Bij de begroting van immateriële schade dient pijn, verdriet en gederfde levensvreugde te worden meegenomen. Er is een ontwikkeling in de Nederlandse rechtspraak gaande waarbij toegewezen bedragen meer recht doen aan de feitelijke schade. Daarbij zijn ook hoge bedragen toegewezen waarbij nog geen sprake was van een medische eindtoestand, zoals ook hier het geval is.
Veel van haar kosten zijn niet gedekt, maar de vordering is beperkt tot de schade zoals deze op dit moment is geleden. Er is hoop op kleine verbeteringen in haar spraak en bij het lopen, maar zij zal niet volledig herstellen. Haar smaak komt niet meer terug. Het gevoel van hitte en kou op delen van het lichaam, dat nu ontbreekt, komt ook niet terug.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 101.399,49, bestaande uit € 1.399,49 materiële schade en € 100.000,00 immateriële schade, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 februari 2018 tot de dag van volledige betaling.
Overwegingen ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat deze door de benadeelde partij voldoende onderbouwde schadepost, door de verdediging onvoldoende gemotiveerd is betwist, zodat dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Overwegingen ten aanzien van de immateriële schade
Vast staat dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en voorts staat voor de rechtbank vast dat deze schade aanzienlijk is. De precieze omvang daarvan kan thans niet met zekerheid worden vastgesteld, nu de medische eindtoestand (nog) niet is bereikt. Ten aanzien van diverse fysieke beperkingen die het gevolg zijn van het door verdachte jegens de benadeelde partij uitgeoefende geweld, zoals ook omschreven door de benadeelde partij in het voegingsformulier, zoals ook verwoord in de op schrift gestelde slachtofferverklaring en zoals ook door de raadsvrouw van de benadeelde partij ter zitting uiteengezet, is duidelijk dat deze blijvend zijn en niet meer tot herstel zullen leiden. De hoop is gevestigd op (kleine) verbeteringen van haar spraak en verbeteringen in het lopen. De rechtbank begrijpt uit de vordering en de verdere toelichting daarop ter zitting dat de thans gevorderde schade de geleden immateriële schade is tot het moment van de zitting c.q. het moment waarop het vonnis wordt gewezen en dat de totale schade, gelet op het gegeven dat de medische eindtoestand nog niet is bereikt, nog niet bekend is.
Bij de bepaling van de hoogte van de toe te wijzen vergoeding spelen de aard, de ernst en de duur van het letsel een rol. Evenals de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde. Los van de hoeveelheid medische stukken die het dossier, alsmede het voegingsformulier, bevat, heeft de rechtbank ter zitting kunnen waarnemen hoe het op dit moment met de benadeelde partij – fysiek en voor een deel ook mentaal – gaat. De rechtbank gaat er, zoals ook gesteld en niet is weersproken, vanuit dat zij op 5 februari 2018, tot het moment dat het geweldsincident plaatsvond, een gezonde jonge vrouw was in de bloei van haar leven. Heel veel ‘normale’ dingen die voor velen als vanzelfsprekend worden gezien, en eerst ook voor het slachtoffer vanzelfsprekend waren, zijn dat niet langer. Basale dingen zoals je vrij kunnen voortbewegen, werken, communiceren/gesprekken voeren, de ervaring van smaak en een lichaam dat alles optimaal voelt, zijn niet langer vanzelfsprekend voor het slachtoffer. De gevolgen van het jegens haar door verdachte toegepaste geweld zijn dan ook nauwelijks voor te stellen. Uit het medisch dossier blijkt dat zij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten diverse hersenbloedingen heeft gehad, met alle gevolgen van dien. Ten gevolge van het geweld en het daardoor ontstane letsel is haar leven waarschijnlijk blijvend ontwricht. [slachtoffer 1] is niet meer in staat om zelfstandig te functioneren en heeft permanent behoefte aan zorg en bijstand. In hoeverre haar situatie in de toekomst nog kan verbeteren is op dit moment onduidelijk. Wel is duidelijk dat volledig herstel onwaarschijnlijk is.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het door [slachtoffer 1] gevorderde smartengeld redelijk en ziet zij geen aanleiding om dit bedrag te matigen vanwege de psychische toestand van verdachte, zoals door de verdediging is verzocht. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat het gaat om de immateriële schade tot op het moment van de zitting.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 101.399,49, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 februari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 343 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 1.250, te weten immateriële schade, en zal de vordering tot dat als alleszins redelijk te achten bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank ziet geen aanleiding om het door [slachtoffer 2] gevorderde – en voldoende onderbouwde – smartengeld te matigen, zoals door de verdediging is verzocht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.250,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 60a, 284 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het
onder 1 primairbewezen verklaarde
niet strafbaaren
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingten aanzien van dat feit;
Oplegging straf ten aanzien van feit 3
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging maatregel ten aanzien van feit 1 primair
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] – feit 1 primair
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 101.399,49. Dit bedrag
bestaat uit € 1.399,49 materiële schade en € 100.000,00 aan tot op 17 oktober 2018 geleden immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 101.399,49 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 343 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] – feit 3
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.250,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 1.250,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en
V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 16.659105-18
1. Primair
hij op of omstreeks 5 februari 2018 te Hilversum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- meermalen met kracht met zijn, verdachtes, vuist en/of vlakke hand, althans met zijn hand, tegen het hoofd en/of (telkens) tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , heeft geslagen/gestompt en/of
- ( de nek en/of hals en/of keel van) die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd (gehouden) en/of een verwurging heeft toegepast,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 5 februari te Hilversum, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing met aan beide zijden een onderschedeldakse bloeding en/of breuk in de linker bovenkaakholte en/of een of meerdere bloeduitstorting(en), heeft toegebracht door
- naar de woning van die [slachtoffer 1] toe te gaan en de woning binnen te gaan (terwijl zij van tevoren had aangegeven dit niet te willen) en/of
- meermalen met kracht met zijn, verdachtes, vuist en/of vlakke hand, althans met zijn hand, tegen het hoofd en/of (telkens) tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen en/of
- ( de nek en/of hals en/of keel van) die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen/duwen (houden) en/of een verwurging toe te passen;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 5 februari te Hilversum, aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkrieuzing met aan beide zijden een onderschedeldakse bloeding en/of breuk in de linker bovenkaakholte en/of een of meerdere bloeduitstorting(en), heeft toegebracht door
- meermalen met kracht met zijn, verdachtes vuist en/of vlakke hand, althans met zijn hand, tegen het hoofd en/of (telkens) tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen en/of
- ( de nek en/of hals en/of keel van) die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen/duwen (houden) en/of een verwurging toe te passen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 5 februari 2018 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
- naar de woning van die [slachtoffer 1] toe is gegaan en de woning binnen is gegaan (terwijl zij van tevoren had aangegeven dit niet te willen) en/of
- meermalen, althans eenmaal, heeft gezegd: “ik ga je verkrachten” en/of
- meermalen, althans eenmaal, heeft geprobeerd de broek, althans (een) kledingstuk(ken), van die [slachtoffer 1] uit te trekken en/of
- ( telkens) voorbij is gegaan aan de door die [slachtoffer 1] afgegeven signalen en/of uitlatingen dat zij, [slachtoffer 1] , voornoemde handelingen van hem, verdachte, niet wilde ondergaan en/of
- ( daarbij) gebruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, fysieke overwicht, waardoor hij een bedreigende situatie voor die [slachtoffer 1] heeft doen ontstaan;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 16.659513-18:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 29 januari 2018 tot en met 2 februari 2018, te Hilversum, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 2] , wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten seks met hem, verdachte, te hebben en ten behoeve hiervan af te spreken met hem, verdachte,
(telkens) met voormeld oogmerk die [slachtoffer 2] heeft gezegd/geappt/voorgehouden dat
- hij, verdachte, één of meer film(s) en/of foto(s) waarop die [slachtoffer 2] , bij zichzelf, seksuele handelingen verricht en/of waarop die [slachtoffer 2] geheel en/of gedeeltelijk ontkleed is te zien, met haar naam en/of telefoonnummer erbij, via één of meer sociaal medium/sociale media, althans op
internet, openbaar zou maken en/of aan de vriend en/of vrienden en/of bekenden van voornoemde [slachtoffer 2] zou toesturen en/of
- hij, verdachte, de film(s) en/of foto(s) pas zou wissen nadat hij met die [slachtoffer 2] seks gehad zou hebben en/of nadat hij "haar zou hebben genomen" en/of
- die [slachtoffer 2] er wel weer overheen zou komen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 juli 2018, genummerd 2018036788, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 180. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 38, alinea’s 5 en 8.
3.Pagina 57 en 58.
4.Pagina 87 en pagina 88, de eerste alinea.
5.Pagina 91 en 92.
6.Pagina 26, alinea 6 en 12.
7.Pagina 28, alinea 4.
8.Pagina 75 en 76.
9.Pagina 113.
10.De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van
11.Pagina 155, vanaf de gegevens van aangeefster: alinea’s 1 en 3. Pagina’s 156 en 157.
12.Pagina’s 122 tot en met 136, 139, 140, 151, 152 en 154.