ECLI:NL:RBMNE:2018:5265

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
7232958 UV EXPL 18-263 JP/36418
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van ontruiming en uithuiszetting van huurders wegens niet tijdige informatie door verhuurder

In deze zaak vorderen de huurders, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], een verbod tot ontruiming en uithuiszetting door hun verhuurder, [gedaagde]. De huurders stellen dat de verhuurder hen niet tijdig schriftelijk heeft geïnformeerd over de einddatum van hun huurovereenkomsten, zoals vereist door artikel 7:271 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De huurovereenkomsten waren oorspronkelijk voor bepaalde tijd, maar door het niet voldoen aan de informatieplicht zijn deze verlengd voor onbepaalde tijd, waardoor de huurders volledige huurbescherming hebben verkregen.

De procedure begon met een dagvaarding op 8 oktober 2018, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 oktober 2018. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de aard van de vorderingen. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van de huurders toewijsbaar zijn, omdat de verhuurder niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het beëindigen van de huurovereenkomsten. De kantonrechter verbiedt de verhuurder om over te gaan tot ontruiming en uithuiszetting van de huurders en stelt een dwangsom vast voor het geval de verhuurder toch tot ontruiming overgaat.

Daarnaast wordt de verhuurder ook verboden om de gehuurde woonruimte te betreden zonder voorafgaande aankondiging aan de huurders. De kosten van de procedure worden aan de verhuurder opgelegd, omdat deze in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter G.J. van Binsbergen op 31 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7232958 UV EXPL 18-263 JP/36418
Vonnis van 31 oktober 2018
inzake

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder gezamenlijk ook te noemen de huurders,
eisende partij,
gemachtigde: mr. P.S. Folsche,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 oktober 2018;
  • de mondelinge behandeling, die op 16 oktober 2018 heeft plaatsgevonden en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de verstekverlening tegen [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiseres sub 1] (hierna: [eiseres sub 1] ) en [gedaagde] is een huurovereenkomst tot stand gekomen voor een kamer aan de [adres] te [adres] voor de periode van 20 december 2017 tot 20 juli 2018.
2.2.
Daarnaast is tussen [eiser sub 2] (hierna: [eiser sub 2] ) en [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten voor een (andere) kamer aan de [adres] te [woonplaats] voor de periode van 20 januari 2018 tot 20 september 2018.
2.3.
Op 19 juli 2018 heeft [eiseres sub 1] aan [gedaagde] een bericht gestuurd dat zij op vakantie gaat en dat zij graag voor die tijd een nieuwe huurovereenkomst wil tekenen om op die manier de huur te verlengen. [gedaagde] heeft daarop het volgende geantwoord:
‘Ben op vakantie, maak je geen zorgen om de verlenging’.
2.4.
Op 15 augustus 2018 heeft [eiseres sub 1] een bericht ontvangen van [gedaagde] dat zij de woning moet verlaten.
2.5.
Op 22 augustus 2018 heeft [eiser sub 2] een aanzegging ontvangen van [gedaagde] dat de huurovereenkomst zal eindigen op de in de huurovereenkomst opgenomen datum.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1.
De huurders vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te verbieden om over te gaan tot ontruiming en uithuiszetting van de huurders uit hun kamers aan de [adres] te [woonplaats] , op straffe van een dwangsom van
€ 20.000,00 in het geval [gedaagde] toch tot ontruiming mocht overgaan, althans een zodanige beslissing als de kantonrechter in goede justitie meent te behoren;
[gedaagde] te verbieden de door de huurders gehuurde woonruimte aan de [adres] te betreden, of derden daartoe in staat te stellen, zonder voorafgaande aankondiging daarvan aan de huurders ten minste 48 uur van tevoren, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 voor elke maal dat [gedaagde] hiermee in strijd handelt;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, alsmede in de nakosten van € 100,00.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vorderingen stellen de huurders dat [gedaagde] hun niet (tijdig) schriftelijk heeft geïnformeerd over de dag waarop de huur verstrijkt, zoals staat in artikel 7:271 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] heeft aan [eiseres sub 1] geen aanzegging gedaan en aan [eiser sub 2] te laat een aanzegging gedaan. De huurovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn daarom overeenkomsten voor onbepaalde tijd geworden. Deze huurovereenkomsten eindigen dus niet van rechtswege en [gedaagde] kan deze niet opzeggen zonder dringende reden. Daarnaast voelen de huurders zich, door de handelwijze van [gedaagde] , niet veilig in de woning. Zij betreedt zonder aanleiding en onaangekondigd de woning van de huurders, of stelt derden in staat om de woning te betreden, richt er vernielingen aan en neemt spullen weg (of laat dit door derden doen). Zo is de badkamer van de woning vernield, is de watertoevoer afgesloten en is het internetmodem weggenomen waarbij ook de draden zijn doorgeknipt. Bij deze voorvallen zijn geen braaksporen in de woning aangetroffen. De huurders worden, door de onzekerheid over de ontruiming en het gevoel van onveiligheid, geschaad in hun woongenot.
3.3.
De kantonrechter overweegt dat er sprake moet zijn van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te kunnen treffen. Het spoedeisend belang van de zaak is gegeven met de aard van de vordering.
3.4.
De vorderingen van de huurders zijn in kort geding alleen toewijsbaar als op basis van de feiten en omstandigheden en zonder nadere bewijslevering voldoende aannemelijk is dat de vorderingen die bij wijze van voorziening zijn verzocht in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Daarom zal de kantonrechter in het hierna volgende beoordelen of een vordering tot een verbod tot ontruiming en uithuiszetting en een verbod tot het betreden van het gehuurde een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopen daarop door toewijzing van de vorderingen in kort geding gerechtvaardigd is.
3.5.
De vordering tot een verbod op ontruiming en uithuiszetting komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. [eiser sub 2] heeft op 22 augustus 2018 een schriftelijke aanzegging van [gedaagde] ontvangen dat de huurovereenkomst op 20 september 2018 eindigt. [gedaagde] heeft hiermee niet voldaan aan de termijn van artikel 7:271 lid 1 BW. Op grond van dit wetsartikel moet de kennisgeving immers maximaal drie maanden en minimaal één maand voor het verstrijken van de bepaalde duur van de huurovereenkomst zijn gedaan. [gedaagde] heeft daaraan niet voldaan. Ten aanzien van [eiseres sub 1] is niet gebleken dat [gedaagde] haar tijdig schriftelijk heeft geïnformeerd over het einde van de overeenkomst. Nu [gedaagde] niet heeft voldaan aan de vereiste kennisgeving, zijn de huurovereenkomsten na het verstrijken van de bepaalde tijd voor onbepaalde tijd verlengd, zodat de huurders volledige huurbescherming hebben verkregen. Het verbod tot ontruiming en uithuiszetting zal, met inbegrip van de dwangsom, worden toegewezen.
3.6.
De vordering om [gedaagde] te verbieden het gehuurde te betreden, of derden daartoe in staat te stellen, zonder voorafgaande aankondiging daarvan aan de huurders ten minste 48 uur van tevoren, zal eveneens met inbegrip van de dwangsom worden toegewezen. Ook deze vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor.
3.7.
[gedaagde] zal, nu zij in het ongelijk wordt gesteld, in de proceskosten worden veroordeeld. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met verlichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van de huurders worden begroot op:
- griffierecht € 79,00
- salaris gemachtigde €
400,00
Totaal € 479,00
3.8.
Daarnaast zal de kantonrechter de nakosten toewijzen zoals hierna te bepalen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
4.1.
verbiedt [gedaagde] om over te gaan tot ontruiming en uithuiszetting van de huurders uit hun kamers in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , op verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 in het geval [gedaagde] toch tot ontruiming mocht overgaan;
4.2.
verbiedt [gedaagde] om de door de huurders gehuurde woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] te betreden of derden daartoe in staat te stellen zonder voorafgaande aankondiging daarvan aan de huurders ten minste 48 uur van tevoren, op verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor elke maal dat [gedaagde] in strijd handelt met dit verbod;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de huurders, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 479,00, waarin begrepen € 400,00 aan salaris gemachtigde;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de huurders volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018.