In deze zaak vorderen de huurders, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], een verbod tot ontruiming en uithuiszetting door hun verhuurder, [gedaagde]. De huurders stellen dat de verhuurder hen niet tijdig schriftelijk heeft geïnformeerd over de einddatum van hun huurovereenkomsten, zoals vereist door artikel 7:271 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De huurovereenkomsten waren oorspronkelijk voor bepaalde tijd, maar door het niet voldoen aan de informatieplicht zijn deze verlengd voor onbepaalde tijd, waardoor de huurders volledige huurbescherming hebben verkregen.
De procedure begon met een dagvaarding op 8 oktober 2018, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 oktober 2018. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de aard van de vorderingen. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van de huurders toewijsbaar zijn, omdat de verhuurder niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het beëindigen van de huurovereenkomsten. De kantonrechter verbiedt de verhuurder om over te gaan tot ontruiming en uithuiszetting van de huurders en stelt een dwangsom vast voor het geval de verhuurder toch tot ontruiming overgaat.
Daarnaast wordt de verhuurder ook verboden om de gehuurde woonruimte te betreden zonder voorafgaande aankondiging aan de huurders. De kosten van de procedure worden aan de verhuurder opgelegd, omdat deze in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter G.J. van Binsbergen op 31 oktober 2018.