4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst de onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten bespreken om daarna toe te komen aan de onder 4 ten laste gelegde criminele organisatie.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde:
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen onder meer gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 15 april 2017 om 14.50.52 uur belt [verdachte] met het nummer [telefoonnummer]
(hierna: - [telefoonnummer] ) uit naar de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: - [telefoonnummer] ).
[verdachte] (hierna: [verdachte] ): Ik heb die dingetje nodig ouwe.
[B] (hierna [B] ): Welke dingetje?
[verdachte] : Welke dingetje? Ha ha balletjes. (…)
[verdachte] : Hey wat kost die kanker dinge?
[B] : Ja je moet zelf halen ik heb weinig
[verdachte] : Waar kan ik ze halen?
[B] : [medeverdachte 3] dunk in [naam] .
[verdachte] : En die patroon dan?
[B] : die kan ik wel geven
[verdachte] : Die kan je wel geven toch?
[B] : Ja, maar hoe lang heb je die dingen nodig?
[verdachte] : Even dit weekend. Maandag heb je het terug. Zondag heb je het al terug.
[B] : Oké.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 15 april 2017 om 18.02.56 uur wordt door - [telefoonnummer] , in gebruik bij [verdachte] , naar het nummer [telefoonnummer] (hierna: - [telefoonnummer] ), in gebruik bij [C] gebeld. Ik hoor dat de telefoon overging, maar dat niet door - [telefoonnummer] wordt opgenomen. Ik hoorde op de achtergrond van de beller twee personen met elkaar praten. Ik herkende de stemmen op de achtergrond als zijnde de stemmen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Op de achtergrond hoorde ik het volgende:
[medeverdachte 3] :
maar ehh bij iemand binnen.
[medeverdachte 4] :
Oh slapen die ouders ook al?
De gebruiker van - [telefoonnummer] antwoordt: “
ja”
[medeverdachte 3] :
Ja, kijk je gaat de trap op.(kiestoon)
Dan loop je zo! Ga je gelijk naar boven zo…
Verbinding verbroken.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen onder meer gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 15 april 2017 zijn twee tapgesprekken tussen [verdachte] (de gebruiker van het telefoonnummer - [telefoonnummer] ) en de gebruiker van telefoonnummer - [telefoonnummer] te naam gesteld aan [B] beluisterd. Dit betreft een tweetal gesprekken gevoerd op voornoemde datum om 18.25.43 uur en 20.27.01 uur. Uit de verwerking van deze tapgesprekken blijkt dat, kort samengevat, [verdachte] van de andere persoon uitleg krijgt over de werking van vermoedelijk een handvuurwapen. In de gesprekken wordt onder andere gesproken over: “die ding”, “een handvat”, “flesje in handvat”, “magazijn” en “pistool”. Ik verbalisant herkende de stem van [verdachte] als gebruiker van - [telefoonnummer] . Tijdens deze twee gesprekken hoorde ik op de achtergrond nog twee personen praten. Ik hoorde dat deze twee personen zich daarbij mengden in de bovengenoemde gesprekken tussen [verdachte] en de gebruiker van - [telefoonnummer] . Ik herkende de stemmen van deze twee personen als de stemmen van de verdachte [medeverdachte 4] en [C] .
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in haar proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 15 april 2017 om 19.13 uur vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] . [medeverdachte 3] vraagt hem of hij die “SIM-ding” heeft. [verdachte] bevestigt dit. Op 15 april 2017 om 19.50 uur vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] . [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 3] hoe laat hij naar “die gozer” gaat. [medeverdachte 3] zegt dat hij er zo heen gaat. Hij zegt dat hij pas om 20.30 uur heeft afgesproken met “hem”. [medeverdachte 3] zegt dat hij [naam] niet kan bereiken. [verdachte] vraagt hem waarom hij [naam] moet bereiken. [medeverdachte 3] zegt: “voor die pokkie (
de rechtbank verstaat: telefoon) toch?” [verdachte] zegt hierop: “Die heb ik toch domme ezel”.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
- op 15 april 2017 om 19.56 uur blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: - [telefoonnummer] ) heeft gebeld naar het nummer [telefoonnummer] (hierna: - [telefoonnummer] ). - [telefoonnummer] straalt de mast Huizermaatweg te Huizen aan.
- op 15 april 2017 om 20.48 uur is door het observatieteam vastgesteld dat [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] elkaar om 20.44 uur hebben ontmoet op de Oostkade te Huizen. [verdachte] en [medeverdachte 3] reden daarna om 20.45 uur op een scooter weg. [medeverdachte 4] bleef op de Oostkade achter.Om 20.48 uur belt - [telefoonnummer] naar het nummer - [telefoonnummer] . Het nummer - [telefoonnummer] straalt op dat moment de mast Phohisstraat te Huizen aan. Uit het proces-verbaal van het observatieteam blijkt dat [medeverdachte 3] en [verdachte] op dat moment samen zijn.
- op 15 april 2017 om 20.54 uur is door het observatieteam vastgesteld dat [verdachte] [medeverdachte 3] heeft afgezet bij de bushalte het Merk te Huizen.
- op 15 april 2017 om 20.55 uur vindt een gesprek tussen [verdachte] (- [telefoonnummer] ) en [medeverdachte 3] [telefoonnummer] (hierna: - [telefoonnummer] ) plaats. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 3] alle gesprekken en WhatsApp-berichten met hem moet verwijderen. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 3] een keer dat andere nummer moet bellen. Het nummer dat [verdachte] hem gaf. Dat moet hij nu even bellen.
- op 15 april 2017 om 20.56 uur belt het nummer - [telefoonnummer] naar het nummer - [telefoonnummer] . Dit is direct na het tapgesprek van 20.55 uur tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] .
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in haar proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Het is bekend dat [medeverdachte 4] gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: - [telefoonnummer] ) en imeinummer [imeinummer] . Op het imeinummer is te zien dat op 15 april 2017 gedurende de avond en 16 april 2017 gedurende de nacht een andere simkaart in de telefoon heeft gezeten dan de gebruikelijke. Op deze simkaart, die is gekoppeld aan telefoonnummer - [telefoonnummer] , is te zien dat op 17 april 2017 om 20.56 uur een inkomend gesprek is vanaf telefoonnummer - [telefoonnummer] . Beide nummers hebben geen tenaamstelling. De telefoon van [medeverdachte 3] en de - [telefoonnummer] stralen op dat moment beide een telefoonpaal in Huizen aan.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in zijn proces-verbaal betreffende de analyse historische telecomgegevens onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op bevel van de officier van justitie werden vanaf 15 april 2017 telefoongesprekken opgenomen van het telefoonnummer [telefoonnummer] (verder: - [telefoonnummer] ). Dit nummer was op 15 en 16 april 2017 in gebruik bij [medeverdachte 4] . De gesprekken zijn als volgt:
- op 15 april 2017 om 19:44 uur stuurt de gebruiker van - [telefoonnummer] een sms naar het nummer [telefoonnummer] (verder: - [telefoonnummer] ) met de tekst:
’21.30 atletiekbaan’.
- op 15 april 2017 om 21:06 uur belt - [telefoonnummer] met - [telefoonnummer] . Het gesprek gaat over het maken van een afspraak om 21:30 uur.De stem van de gebruiker van het nummer - [telefoonnummer] werd door verbalisanten [verbalisant 5]en [verbalisant 6]herkend als de stem van [D] .
Uit WhatsApp-gesprekken tussen [medeverdachte 3] en [slachtoffer 2] (
aangever)blijkt dat [medeverdachte 3] omstreeks 21.30 uur is opgehaald door [slachtoffer 2] bij busstation Hilversum.
[slachtoffer 2] is op 16 april 2017 als getuige gehoord door de politie en heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik haalde hem die avond op bij busstation Hilversum en we zijn naar de keet bij [E] gegaan. Ik was de hele avond met [F] . Ik bracht [F] na middernacht naar het busstation Hilversum. Hij zou met de bus naar Huizen gaan. [F] wist dat ik vervolgens naar huis ging.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
- op 15 april 2017 om 22.31 uur belt het nummer - [telefoonnummer] naar het nummer - [telefoonnummer] . Het nummer
- [telefoonnummer] straalt op dat moment de mast Seinstraat te Hilversum aan. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat [medeverdachte 3] zich op dat moment samen met hem op de Anton Philipslaan in Hilversum bevond. Middels een stealth sms naar het nummer van [medeverdachte 3] (- [telefoonnummer] ) blijkt het nummer om 22.30 uur de mast Anton Fokkerweg te Hilversum aan te stralen.
- op 15 april 2017 om 23.26 uur belt het nummer - [telefoonnummer] naar het nummer - [telefoonnummer] . Het nummer
- [telefoonnummer] straalt op dat moment de mast Riebeeckweg te Hilversum aan. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat [medeverdachte 3] zich op dat moment samen met hem op de Anton Philipslaan in Hilversum bevond. Middels een stealth sms naar het nummer van [medeverdachte 3] (- [telefoonnummer] ) blijkt het nummer om 23.22 uur de mast Anton Fokkerweg te Hilversum aan te stralen.
- op 16 april 2017 om 00.10 uur belt het nummer - [telefoonnummer] naar het nummer - [telefoonnummer] . Het nummer
- [telefoonnummer] , in de telefoon van [medeverdachte 4] , straalt op dat moment een mast in de nabijheid van de Sint Janstraat te Laren aan. Het nummer - [telefoonnummer] straalt op dat moment de mast Riebeeckweg te Hilversum aan. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat [medeverdachte 3] zich op dat moment samen met hem op de Anton Philipslaan in Hilversum bevond. Middels een stealth sms naar het nummer van [medeverdachte 3] (- [telefoonnummer] ) blijkt het nummer om 00.10 uur de mast Anton Fokkerweg te Hilversum aan te stralen.
- op 16 april 2017 om 00.40 uur belt het nummer - [telefoonnummer] naar het nummer - [telefoonnummer] . Het nummer
- [telefoonnummer] , in de telefoon van [medeverdachte 4] , straalt op dat moment een mast in de nabijheid van de Sint Janstraat te Laren aan. Het nummer - [telefoonnummer] straalt op 00.40 uur de mast Liebergweg te Hilversum aan. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat [medeverdachte 3] zich op dat moment samen met hem op de Anton Philipslaan in Hilversum bevond dan wel op het punt stond om met [medeverdachte 3] naar het station in Hilversum te rijden en [medeverdachte 3] daar af te zetten.
- Door [slachtoffer 2] is verklaard dat hij [medeverdachte 3] omstreeks 00.45 uur heeft afgezet op het station in Hilversum. Op 16 april 2017 om 00.54 uur belt het nummer - [telefoonnummer] naar het telefoonnummer in gebruik bij [C] . De telefoon van [medeverdachte 3] straalt op dat moment de Kampstraat te Hilversum aan. In dat gesprek neemt [verdachte] op en vraagt aan [medeverdachte 3] of hij heeft gebeld en of er werd opgenomen. [medeverdachte 3] antwoordt op beide vragen bevestigend.
[slachtoffer 2] heeft op 16 april 2017 aangifte gedaan van een woningoverval en heeft daarover bij de politie als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik woon op het adres [adres] in [woonplaats] , samen met mijn vader [slachtoffer 3] en stiefmoeder [slachtoffer 1] . Op 16 april 2017 om 00:56 uur kwam ik aan bij onze woning. Ik stapte uit mijn personenauto en wilde richting de woning lopen. Ik stak mijn sleutel in het slot. Ik hoorde geritsel achter mij. Op datzelfde moment word ik vastgepakt en krijg ik een hand voor mijn mond. Ik hoorde dat iemand zei ‘doorlopen, doorlopen’. Ik hoorde dat iemand zei dat ik de hond weg moest halen, anders zouden zij mij neer schieten. Dit is de eerste keer dat ik zag dat er twee personen in de woning waren en dat een van de personen een vuurwapen vast had. Ik moest vervolgens de trap omhoog lopen. Ik zag dat dader 1 een vuurwapen op mij richtte. Terwijl ik de trap op liep hoorde ik mijn stiefmoeder [slachtoffer 1] [
de rechtbank verstaat [slachtoffer 1]] om hulp schreeuwen. Wij moesten met z’n tweeën naar de kleedkamer lopen. Ik zag dat [slachtoffer 1] werd geslagen door dader 2. Ook ik ben twee keer tegen mijn benen aangetrapt. Op een gegeven moment werden mijn handen vastgebonden door middel van tie-wraps. Op een gegeven moment moesten [slachtoffer 1] en ik de slaapkamer van mijn ouders in. Ik zag dat [slachtoffer 1] een klap kreeg met de onderkant van het vuurwapen. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer 1] veel pijn had. Ik moest naast mijn vader [
de rechtbank verstaat: [slachtoffer 3]] op het bed van mijn ouders gaan liggen. Ik hoorde dat allebei de daders riepen dat zij geld wilden hebben. Ik zag dat mijn vader steeds met een van de daders mee moest. Hij moest de kluis openmaken. Ook werden er bij mijn vader tie-wraps om zijn polsen gedaan. Op een gegeven moment hebben ze mijn vader en [slachtoffer 1] hun monden getapet. Op een gegeven moment zijn ze weggegaan.
In een aanvullende verklaring heeft [slachtoffer 2] op 16 april 2017 als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik werd in een verwurging om mijn nek vastgepakt. Ik moest de voordeur openen. Ik zag dat iemand een pistool op mijn buik gericht hield. In de hal werd ik vastgebonden. Ik werd naar boven geduwd. Ik zag dat [slachtoffer 1] uit de slaapkamer kwam. Ik zag dat de voorste overvaller naar [slachtoffer 1] liep en haar fors meermalen sloeg. Ik zag dat de overvallers de sieraden van [slachtoffer 1] wilden meenemen. Ik zag dat mijn vader werd geslagen. Ik zag dat mijn vader vastgebonden werd met tie-wraps. Dader 1 had dikkere lippen dan dader 2.
Weggenomen zijn een Omega Seamaster horloge, ongeveer 1400 euro contant geld, sieraden, een Tech 21 telefoonhoesje en geld dat daarin zat, ongeveer 210 euro, autosleutels van de BMW en de Mini.
[slachtoffer 3] is op 16 april 2017 als getuige gehoord door de politie en heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Toen mijn vrouw de slaapkamerdeur opende, stormden meteen twee mannen de slaapkamer binnen. Ik zag dat deze mannen mijn vrouw vastpakten en sloegen op haar hoofd. Ik hoorde mijn vrouw hard gillen. Ik zag dat een van deze mannen een vuurwapen had. Ik hoorde de mannen schreeuwen: “Ik wil geld”. Ik werd ook door de mannen vastgepakt en geslagen in mijn gezicht. Mijn vrouw en ik zijn vastgebonden met tie-wraps. Ik moest met een van de mannen meelopen. Ik ben vervolgens naar de kluis gelopen, deze heb ik geopend. Nadat ik de kluis geopend had, moest ik weer naar boven. Ik werd op bed gelegd en vastgebonden met tie-wraps en tape.
Ik kan persoon 1 als volgt omschrijven: licht getint, slank postuur, ongeveer 1.80m, donker gekleed en droeg een bivakmuts. Ik kan persoon 2 als volgt omschrijven: donkergetint, ongeveer 1.80 lang, zwart gekleed, bivakmuts, sportschoenen en een rugzak. De donkergetinte man had een vuurwapen. Dit vuurwapen heeft hij op mijn hoofd gezet. Ik kan niet beschrijven hoe beangstigend dit is. Ook zag ik dat de donkere man het vuurwapen op het hoofd van mijn vrouw zette en sloeg. Ik ben door de licht getinte man meermalen met een uitschuifbare stok geslagen. Dit deed ontzettend veel pijn.
In een aanvullende verklaring heeft [slachtoffer 3] op 17 april 2017 als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Toen kwam er een naar binnen stormen en die begon mij te meppen. Hij wilde geld en een Rolex. Volgens mij was het de donkerdere persoon die mij begon te slaan. Ik had de indruk dat hij meer negroïde was. Toen ik op bed lag deed hij eerst tie-wraps om. Op dat moment werden mijn benen nog niet vastgebonden, dat gebeurde pas later, toen ik bij de kluis was geweest. Ik moest op mijn buik gaan liggen. Af en toe kreeg ik weer een klap. Ze sloegen mij hard met hun vuisten en af en toe met een uitschuifbare ijzeren staaf. Ik voelde ook een klap met een pistool op mijn hoofd. Het pistool werd dreigend in mijn richting gehouden. Op een gegeven moment zag ik [slachtoffer 1] . Ik zag dat zij ook onder het bloed zat. Ik moest zeggen waar mijn geld lag en mijn Rolex. Ik moest met hen naar de kluis. Nadat we bij de kluis waren geweest, gingen we weer naar boven. Toen werd gevraagd waar de pasjes waren. Ik zei dat die in de keuken lagen. Ik heb twee pasjes afgegeven. De pasjes waren van de ABN-AMRO bank. Ik heb ze de code gegeven. Er is geen geweld gebruikt toen ik de pasjes gaf, maar de dreiging was er nog steeds.
In een aanvullende verklaring heeft [slachtoffer 3] op 22 juni 2017 als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Vlak na het incident had ik veel pijn aan mijn linkerarm, deze was helemaal gevoelloos. Twee weken later kreeg ik meer pijn aan mijn linkerarm en een week later scheurde een spier af in mijn linkerarm. Ik kon mijn arm niet meer bewegen en mijn arm werd helemaal blauw. Ik ben geopereerd. Ik heb twee weken gips gehad. Dit letsel is gekomen door de klappen op mijn arm met die staaf en met het pistool.
In een medisch verslag van de orthopedisch chirurg van [slachtoffer 3] wordt het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
Op 5 juni 2017 is [slachtoffer 3] gezien door de orthopedisch chirurg. Anamnese: Mishandeld op 16 april, o.a. letsel aan linkerarm.
Op 6 juni 2017 is [slachtoffer 3] geopereerd in verband met een ruptuur van de distale bicepspees. Daarbij is de oude distale bicepspees gehecht. De nabehandeling betreft 3 weken achterspalk, dan afneembaar maken en passief oefenen van de flexie/extensie en pro/supinatie met fysiotherapeut.
[slachtoffer 1] is op 17 april 2017 gehoord door de politie en heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Nadat we waren gaan slapen hoorde ik op een gegeven moment dat de hond veel lawaai maakte, dus ging ik kijken wat er aan de hand was. Op dat moment zag ik [slachtoffer 2] in het bijzijn van twee bivakmutsen de trap op komen. Toen ben ik gaan gillen. Volgens mij had een van hen een pistool. Ze hadden bivakmutsen op. Het volgende moment zit ik in de kleedkamer tegen de deur en toen drupte er warm bloed uit mijn neus op mijn arm. Toen begon ik weer te gillen. Op dat moment lagen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] overdwars op bed. Ze hebben geprobeerd tie-wraps om te doen. Ik heb volgens mij alleen maar gegild. Ik denk dat mijn oog dicht zat. Aan het eind probeerden ze mij met tie-wraps vast te binden.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in zijn proces-verbaal betreffende de analyse historische telecomgegevens onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op bevel van de officier van justitie werden vanaf 15 april 2017 telefoongesprekken opgenomen van het telefoonnummer [telefoonnummer] (verder: - [telefoonnummer] ). Dit nummer was op 15 en 16 april 2017 in gebruik bij [medeverdachte 4] . De gesprekken zijn als volgt:
-op 16 april 2017 om 03:32 uur wordt - [telefoonnummer] gebeld door [telefoonnummer] . Deze vaste lijn staat op naam van [D] , [adres] te [woonplaats] .Het gesprek gaat over het maken van een afspraak over 15 minuten bij de brug.De stem van de gebruiker van het nummer - [telefoonnummer] werd door verbalisant [verbalisant 1] herkend als de stem van [medeverdachte 4] .
- op 16 april 2017 om 03:44 uur belt - [telefoonnummer] met - [telefoonnummer] en zegt ‘ik kom eraan’. De locatie van de beller - [telefoonnummer] is Oostermeent Huizen.
Op 16 april 2017 te 03.52 en 03.53 uur, acht minuten na het laatstgenoemd gesprek, wordt er bij een geldautomaat van ABN-AMRO bank gevestigd aan de Monnickskamp in Huizen (Winkelcentrum Oostermeent) getracht het saldo op te vragen en te pinnen met de bankpassen die tijdens de overval in Laren zijn weggenomen.
Uit de historische gegevens blijkt dat het nummer - [telefoonnummer] op 15 april 2017 om 15.23, 19.44, 21.06 uur en op 16 april 2017 om 03.44 uur en 13.44 uur is gebeld door het nummer van [medeverdachte 4] (- [telefoonnummer] ). Tijdens deze contacten straalde het nummer - [telefoonnummer] de mast KNP337014455 aan. Deze mast staat op de Huizermaatweg te Huizen, nabij de woning van [D] .
Verbalisant [verbalisant 7] heeft zijn proces-verbaal bevindingen betreffende het onderzoek camerabeelden van de ABN-AMRO te Huizen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb de veiliggestelde camerabeelden van de ABN-AMRO bank bekeken. Dit zijn camerabeelden van de pinautomaat gelegen aan de Monnickskamp 2 te Huizen. Ik heb in een opmerking zien staan dat de beelden 3 minuten en 38 seconden achterlopen. De beelden zijn opnamen van 16 april 2017. Op de camerabeelden zag ik om 03:49:49 uur een persoon. Op de camerabeelden is te zien dat deze persoon zijn/haar gezicht afgedekt heeft met een sjaal en een muts. Op de beelden zijn de ogen en zeer waarschijnlijk de huidskleur te zien. De persoon heeft zeer waarschijnlijk een donker getinte huidskleur.
Verbalisant [verbalisant 8] heeft in zijn proces-verbaal bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb de camerabeelden, afkomstig van de Albert Heijn gevestigd aan de Oostermeent-Zuid 48 te Huizen bekeken. Ik zag op de beelden, waarbij de datum 16 april 2017 en de tijd 03.51.31 uur werd aangegeven, een tweetal personen aan kwamen lopen de parkeerplaats op. Aan de beelden en de manier van lopen zag ik dat het twee mannen betroffen. Ik zag dat de ene man een licht getinte huidskleur had en een opgeschoren kapsel. Ik zag dat de tweede man een donker getinte huidskleur had. Ik zag dat de man een donker kleed om zijn bovenlichaam heen had gedraaid en ik zag dat hij een lichtkleurige sjaal tot over zijn neus droeg. Kort nadat de mannen de parkeerplaats oplopen zag ik dat zij stoppen en dat de licht getinte man de donker getinte man een kleed om deed en deze om zijn bovenlichaam en gezicht heen draaide. Ik zag dat de donkergetinte man doorliep in de richting van de camera, nadat de licht getinte man was omgedraaid.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft in zijn proces-verbaal bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb de schoenen van verdachte [D] in beslag genomen.
Verbalisant [verbalisant 9] heeft in zijn proces-verbaal bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Het betreft schoeisel, twee stuks, merk Adidas, kleur zwart, SIN AAKI5973NL.
Door het NFI zijn de schoenen met nummer AAKI5973NL microscopisch onderzocht op de aanwezigheid van bloed. In de naad aan de bovenkant, aan de rechterkant van de instap, nabij de bovenste vetergaatjes van de rechterschoen is bloed aangetroffen. Dit bloed is bemonsterd. De bemonstering is als AAKI5973NL#01 veiliggesteld. De bemonstering AAKI5973NL#01 is onderworpen aan DNA-onderzoek. SIN AAKI5973NL#01, beschrijving DNA-profiel: bloed kan afkomstig zijn van een vrouw: [slachtoffer 1] . De kans dat het bloedspoor dat op de schoen aangetroffen is, van een andere willekeurige persoon afkomstig is, is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in zijn proces-verbaal tips opsporing verzocht onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 6 juni 2017 werd in het programma opsporing verzocht aandacht besteed aan de overval op de Sint Janstraat te Laren op 16 april 2017. In de uitzending werden onder andere beelden/geluiden getoond van de parkeerplaats bij de Albert Heijn (lopen pinner naar pinautomaat) en van het pinmoment bij de ABN-AMRO. Naar aanleiding van de uitzending van opsporing verzocht kwamen bij de politie 26 tips binnen en bij Meld Misdaad Anoniem (hierna: MMA) 15 tips. Van de MMA-meldingen werd [D] 14 keer getipt. Van de tips die bij de politie zijn binnengekomen werd [D] 12 keer getipt.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft op 12 februari 2018 bij de politie onder meer als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
[verdachte] zei tegen mij dat ik een afspraak moest maken met [slachtoffer 2] en dat ik [slachtoffer 2] onder controle moest houden. Ik heb met [slachtoffer 2] afgesproken onder het mom te gaan chillen. Op de avond van de overval heb ik meerdere malen contact gehad met [verdachte] . [verdachte] wilde van mij weten of de afspraak met [slachtoffer 2] was gelukt en hij wilde worden geïnformeerd omtrent de situatie met [slachtoffer 2] . Ik heb de avond van 15 april 2017 met [verdachte] afgesproken bij de Oostermeent. [verdachte] was toen met [medeverdachte 4] . Ik kreeg van [verdachte] een prepaid telefoon. In deze telefoon stond een telefoonnummer voorgeprogrammeerd. Met dit telefoonnummer moest ik de andere daders van de overval informeren over de situatie en de thuiskomst van [slachtoffer 2] . [verdachte] heeft mij verteld hoe ik dit moest doen. Daarna ben ik door [verdachte] naar de bushalte gebracht. Ik moest vervolgens van [verdachte] al zijn telefoongegevens van zijn privé telefoon wissen. Dit waren gegevens die naar [verdachte] konden leiden. Vervolgens ben ik opgehaald door [slachtoffer 2] en zijn we gaan chillen bij een keet. Ik heb toen een aantal keer met de prepaid telefoon contact opgenomen met het voorgeprogrammeerde telefoonnummer. Ik gaf dan de situatie omtrent [slachtoffer 2] door. Ik kreeg toen van die persoon door dat ik tijd moest rekken, omdat [slachtoffer 2] nog niet naar huis mocht. Ik heb ongeveer 30 minuten voordat ik door [slachtoffer 2] bij het station Hilversum ben afgezet, weer met de prepaid telefoon naar de persoon van het voorgeprogrammeerde nummer gebeld. Ik heb toen laten weten dat [slachtoffer 2] naar huis zou komen.
In een aanvullende verklaring heeft [medeverdachte 3] op 27 maart 2018 als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb geen uitleg gekregen waarom ze precies naar de woning van [slachtoffer 2] wilden. Met ze bedoel ik [verdachte] en [medeverdachte 4] .[verdachte] heeft aan mij gevraagd om met [slachtoffer 2] te gaan chillen en dat ik met de prepaid telefoon zou bellen naar het nummer. [medeverdachte 4] stond daar later ook bij. Hij hoorde toen ook dat [verdachte] het erover had. Er zijn verschillende gesprekken geweest voor de overval. De ene keer was dat met [verdachte] alleen, de andere keer met zowel [verdachte] als [medeverdachte 4] .Ik moest bellen naar de prepaid telefoon. Ik wist niet wie ik aan de telefoon zou krijgen. Mijn vermoeden is [medeverdachte 4] . Ondanks dat hij zijn stem probeerde te vervormen hoorde ik een zware stem. Het is mij bekend dat [medeverdachte 4] ook een zware stem heeft. Het was een herkenbare zware stem. Ik herkende de stem van [medeverdachte 4] als de stem van de persoon die ik aan de telefoon kreeg.Ze wilden van mij weten hoe het er precies binnen uit zag. Met ze bedoel ik [verdachte] en [medeverdachte 4] . Ik wist toen niet dat [medeverdachte 4] de woning in zou gaan, maar later vermoedde ik wel dat hij in de woning is geweest en de overval heeft gepleegd. Hij was het meest geïnteresseerd in de omschrijving van de woning. Over hoe je moest lopen en waar wat stond en dat soort dingen. Dit ging over het huis van [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 oktober 2018 onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben betrokken geweest bij de overval. Voorafgaand aan 16 april 2017 heb ik met [medeverdachte 3] gesproken en zijn we op het plan gekomen om de woning van de ouders van [slachtoffer 2] , de vriend van [medeverdachte 3] , te overvallen. Dit plan om daadwerkelijk over te gaan tot een overval is van beide kanten gekomen. [medeverdachte 3] , personen waarvan ik de naam niet wil noemen en ikzelf hebben enkele dagen daarvoor de overval gepland. Ik heb iemand proberen te regelen en ook gevonden. Die persoon zou nog iemand anders benaderen om met hem mee de woning te overvallen. [medeverdachte 3] heeft die persoon vervolgens alles verteld over het Rolex horloge en het geld dat zich in de woning zou bevinden. Ik heb een scooter proberen te stelen en een prepaid telefoon gekocht ten behoeve van de overval. Ik heb [medeverdachte 3] verzocht alle communicatie tussen ons te verwijderen. Ook wist ik dat er tie-wraps waren om de mensen vast te binden. Na de overval heb ik [medeverdachte 3] gebeld. Ik was benieuwd hoe het ging. [medeverdachte 3] zou de overvallers namelijk bellen en aangeven dat ze naar binnen konden. Uiteindelijk zou ik rond de 15% à 25% van de buit krijgen.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde:
Excessieve geweld
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wat betreft het excessieve geweld dient te worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het geweld met het wapen en de ploertendoder nu hij geen wetenschap heeft gehad van deze wapens. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot het excessieve geweld bij het ten laste gelegde het volgende af. Verdachte is voorafgaand aan de overval met de medeverdachten bijeen gekomen, waarbij zij overleg hebben gevoerd over hoe men te werk zou gaan en wie wat voor zijn ‘rekening’ zou nemen. Verdachte heeft daarbij, naar eigen zeggen, een prepaid telefoon geregeld en een scooter proberen te regelen en wist van de tie-wraps ten behoeve van de overval. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte op zaterdag 15 april 2017, één dag voor de overval, verschillende malen contact heeft met
[B] over een wapen. Hierbij geeft verdachte aan dat hij ‘dit ding’ nodig heeft en dat [B] het wapen zondag (
de rechtbank verstaat: 16 april 2017) alweer terug heeft. Ook krijgt verdachte in het bijzijn van onder andere medeverdachte [medeverdachte 4] uitleg van [B] over de werking van het wapen.
De rechtbank acht op grond van het voornoemde de verklaring van verdachte over het aanschaffen van het wapen ter beveiliging van zichzelf tegen [A] (benadeelde van de woningoverval van 9 december 2016 – feit 3) en zijn verklaring ter terechtzitting over het niet willen teruggeven van het wapen niet geloofwaardig en is van oordeel dat het wapen door verdachte is geregeld ten behoeve van de overval. Gelet hierop en in onderling verband en samenhang bezien met de feiten en omstandigheden dat rekening werd gehouden met het feit dat er personen in de woning aanwezig konden zijn, waartoe onder andere tie-wraps werden meegenomen, concludeert de rechtbank dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het excessieve geweld met de wapens. Verdachte wist door het zelf regelen van het wapen dat dit wapen – in welke vorm dan ook – zou kunnen worden gebruikt en dit valt verdachte dan ook toe te rekenen. Op zijn minst heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het wapen bij de overval zou worden gebruikt.
Opzet op wederrechtelijke vrijheidsberoving
De raadsman heeft bepleit dat verdachte weliswaar opzet heeft gehad op de overval, maar geenszins op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd blijkt dat verdachte wetenschap had van het feit dat de overvallers tie-wraps met zich droegen om – indien noodzakelijk – de slachtoffers vast te binden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn wetenschap van het voornoemde willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de overvallers de slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] van hun vrijheid zouden beroven door hen onder meer met tie-wraps vast te binden. Het onder 2 primair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt aan de hand van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat (mede) door de gedragingen van de verdachte het letsel bij [slachtoffer 3] is veroorzaakt, te weten een gescheurde bicepspees. Dit letsel was van dien aard dat een operatie noodzakelijk is gebleken en, zoals uit de vordering benadeelde partij volgt, de arm nog steeds pijnlijk is bij bepaalde bewegingen en gevoelloos bij de pols. [slachtoffer 3] kan de arm nog steeds niet gebruiken zoals hij voor de overval kon.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 16 april 2017 samen met anderen een overval in een woning heeft gepleegd, waarbij een horloge, contante geldbedragen, sieraden, een Tech 21, autosleutels en een mobiele telefoon zijn weggenomen en waarbij geweld is gebruikt tegen de slachtoffers, bestaande uit slaan en schoppen, slaan met een vuurwapen en een ploertendoder, waarbij [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen aan zijn arm. Bij de overval maakten verdachten gebruik van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Voorts is [slachtoffer 3] door verdachten gedwongen tot afgifte van zijn bankpassen en daarbij behorende pincodes. Verdachte en zijn mededader hebben tijdens deze overval de slachtoffers vastgebonden met tie-wraps en tape en hen op deze manier ongeveer een uur wederrechtelijk van hun vrijheid beroofd en beroofd gehouden.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
[slachtoffer 4] heeft op 9 december 2016 aangifte gedaan van een woningoverval en heeft daarover bij de politie als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik woon op de [adres] te [woonplaats] met mijn vader [A] en mijn moeder
[G] . Op 9 december 2016 was ik samen met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Wij hebben pizza’s besteld en op mijn kamer gezeten. Mijn kamer zit op zolder. Ik zat op mijn telefoon een spelletje te spelen en [medeverdachte 1] op de computer. Ineens zag ik twee jongens de trap op komen. Ze liepen mijn kamer in, maar zeiden niets. [medeverdachte 1] en ik zaten allebei op een stoel. Een jongen liep op mij af en de andere naar [medeverdachte 1] . De jongen die op mij afliep noem ik jongen 1. De andere jongen noem ik jongen 2. Ik zag dat jongen 1 op mij af kwam lopen en mij met stoel en al naar achter legde. Toen ik op de grond lag, haalde jongen 1 mij overeind en pakte mij bij mijn nek vast. Ik zag gelijk dat hij een mes in zijn hand had. Het was een soort keukenmes zoals wij dat ook hebben. Jongen 2 had een taser in zijn handen. Ik zag gelijk dat het een taser was, want hij had hem in zijn hand en deed hem af en toe aan. Jongen 1 duwde mijn hoofd naar beneden, zodat ik hem niet kon zien. Ik moest van hem de trap aflopen. Dat zei hij tegen mij. Ook zei hij dat ik moest luisteren naar hem, want anders zou hij mij de trap afgooien. Ik liep de trap af, terwijl jongen 1 mijn nek vasthield en mijn hoofd naar beneden duwde. We werden naar de slaapkamer van mijn ouders gebracht. We moesten allebei plat op de grond liggen met onze gezichten naar beneden. Jongen 1 vroeg waar de kluis was. Ik voelde dat jongen 1 het mes tegen mijn keel aanzette en mij meenam naar de badkamer. Hij wilde per se de sleutel hebben. Ik was heel bang en heb toen toch maar de sleutel gepakt. Ik kreeg de kluis open en moest van jongen 1 de spullen geven. Dat zei hij. Ik pakte het geld en wat horloges uit de kluis en gaf dat aan hem. Ik moest de kluis leeghalen en heb ook nog een zakje met twee ringen meegegeven. Ik werd door jongen 1 weer teruggebracht naar [medeverdachte 1] en moest weer op de grond gaan liggen. Toen is jongen 1 weer teruggegaan naar de kluis en heeft de rest eruit gehaald. Al die tijd is jongen 2 bij ons gebleven. Jongen 1 heeft mijn telefoon gepakt. Terwijl we op de grond lagen, moesten we naar de badkamer gaan van ze. Maar ik verstond dat niet. Ik voelde dat ik een trap kreeg tegen mijn dijbeen aan. Toen begreep ik wat ze wilden. Ik zag niet welke jongen dat deed. Wij moesten in de douche gaan staan met onze gezichten naar de muur toe en naar beneden kijken. Dat hebben we gedaan. Jongen 1 had een licht tintje.
[medeverdachte 1] heeft op 9 december 2016 aangifte gedaan van een woningoverval en heeft daarover bij de politie als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag twee mannen staan. Ik zag dat de ene man aanzienlijk langer was dan de andere. De lange man was volledig in het zwart gekleed. Zijn gezicht was bedekt met iets van een donkere panty. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een stroomstootwapen vast had. Ik zag dat hij daarmee dreigde en ik zag vonken uit het wapen komen. De andere man was rond de 1.80 meter. Ik zag dat hij een groot vleesmes vasthield in zijn rechterhand. Ik zag dat hij het mes naar voren hield en ik hoorde dat hij zei: “Als jullie niet luisteren, dan steek ik jullie dood.” Ik hoorde dat de jongens tegen ons zeiden: “Jullie gaan heel goed naar ons luisteren.” Vervolgens werd ik door de langere man naar beneden getrokken. Hij pakte mij aan mijn trui vast en trok mij naar de grond. Ik lag in het begin op mijn zij, maar ik kreeg toen een trap tegen mijn buik aan en ik hoorde dat hij zei: “Ga op je buik liggen en hou je hoofd naar beneden. Vervolgens moesten wij opstaan en werden wij meegesleurd de trap af naar de slaapkamer van de ouders van [slachtoffer 4] . Ik werd door de langere man de trap afgesleurd en [slachtoffer 4] door de kleinere man. In de slaapkamer moesten wij weer op onze buik gaan liggen met onze hoofden naar de kledingkast toe. Ik zag dat [slachtoffer 4] omhoog werd getrokken door de kleinere man. Ik zag vervolgens dat hij met [slachtoffer 4] de kamer van zijn ouders uitliep. Ik hoorde dat die jongen vervolgens tegen [slachtoffer 4] zei: “Als jij niet zegt waar de kluis is, dan gooi ik je de trap af en steek ik je dood.” Ik hoorde dat die man bleef roepen tegen [slachtoffer 4] : “Waar is de kluis, waar is de kluis.” Ik hoorde de man vervolgens roepen: “Je gaat hem open maken en ik heb een zak nodig.” Ik hoorde dat [slachtoffer 4] zei: “Is het genoeg, is het genoeg?”, waarna ik de man hoorde zeggen: “Nee alles, alles.” Ik werd op dat moment nog tegen de grond gedrukt in de slaapkamer van de ouders van [slachtoffer 4] door de langere man. Dat deed hij met een knie bovenop mijn rug. Wij moesten meelopen naar de badkamer. In de badkamer moesten wij van de kleinste dader in de douchecabine gaan staan.
Door het NFI is het referentiemonster wangslijmvlies RABI8407NL van verdachte [medeverdachte 2] vergeleken met de DNA-profielen van het celmateriaal in de bemonsteringen AAHG0594NL#01 en #02 van respectievelijk de binnen- en buitenzijde van een bivakmuts. Ten behoeve van het berekenen van de ordegrootte van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van [medeverdachte 2] RABI8407NL en het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering AAHG0594NL#02 is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van één of twee personen. Onder deze aanname zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder de volgende hypotheseparen:
- Hypothese 1: de bemonstering bevat celmateriaal van [medeverdachte 2] ;
- Hypothese 2: de bemonstering bevat celmateriaal van [medeverdachte 2] en één willekeurige onbekende persoon die niet verwant is aan [medeverdachte 2] ;
- Hypothese 3: de bemonstering bevat celmateriaal van één of twee willekeurige onbekende personen die niet aan elkaar of aan [medeverdachte 2] verwant zijn.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn tenminste één miljard keer waarschijnlijker als hypothese 1 of 2 waar is, dan als hypothese 3 waar is.
[A] is op 10 december 2016 gehoord als getuige door de politie en heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ze hebben behoorlijk wat buit gemaakt. Dollars, ponden en euro’s. Maar ook exclusieve horloges.
[getuige 1] is op 13 januari 2017 als getuige gehoord door de politie en heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 2] vertelde dat hij de inbraak samen met een vriendje had gepleegd. [medeverdachte 2] vertelde dat hij met die jongen het plannetje had bedacht voor die inbraak. [medeverdachte 2] vertelde dat mijn zoon de tipgever zou zijn. Later heeft [medeverdachte 2] in het bijzijn van zijn vader het hele verhaal verteld.
[A] is op 24 januari 2017 nogmaals als getuige gehoord door de politie en heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb een jongen genaamd [verdachte] aan mijn deur gehad. Hij vroeg mij waarom ik hem zocht. Ik zei tegen hem dat al iemand vast zat. Ik had de naam [medeverdachte 2] nog niet genoemd. [verdachte] zei toen iets over dat [medeverdachte 2] hem wel vaker een kunstje wilde flikken.
[A] is op 7 maart 2017 nogmaals als getuige gehoord door de politie en heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 1] heeft mij precies verteld hoe het is gegaan. Dat hij [verdachte] heeft getipt en dat [verdachte] en [medeverdachte 2] toen bij mij de overval hebben gepleegd. [medeverdachte 1] heeft tegen mij gezegd dat [medeverdachte 2] en [verdachte] die avond bij mij in de woning zijn geweest en de overval hadden gepleegd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de deur open moest laten.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in zijn proces-verbaal analyse telefoonnummers [verdachte] onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Het telefoonnummer [telefoonnummer] , in gebruik bij [verdachte] is op 9 december 2016 tussen 20.07 uur en 20.51 uur uitgezet en heeft in ieder geval tussen 9 december 2016 om 20.51 uur en 10 december 2016 te 22.30 uur uit gestaan.
Tussen 25 november 2016 tot en met 9 december 2016 werden 115 contacten tussen de nummers [telefoonnummer] ( [medeverdachte 2] ) en [telefoonnummer] ( [verdachte] ) geregistreerd. Op 9 december 2016 vonden twee contacten plaats tussen voornoemde nummers en wel om 16.04 uur (28 seconden) en 16.18 uur (41 seconden). Na 9 december 2016 werden twee contacten vastgesteld tussen beide nummers. Eenmaal op 21 december 2016 (40 seconden) en eenmaal op 12 januari 2017 (0 seconden).
Tussen 25 november 2016 en 13 januari 2017 werden in de periode van 31 december 2016 tot 13 januari 2017 20 contacten tussen de nummers [telefoonnummer] ( [medeverdachte 2] ) en [telefoonnummer] ( [verdachte] ) geregistreerd.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Vanaf 18 april 2017 is de communicatie opgenomen van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: - [telefoonnummer] ), in gebruik bij [verdachte] . Hierbij is een gesprek opgenomen op 6 mei 2017. In het gesprek belt [verdachte] als gebruiker van het nummer - [telefoonnummer] uit naar zijn neef [H] , gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: - [telefoonnummer] ). Het gesprek is letterlijk uitgewerkt:
[verdachte] : [verdachte] .
Gebruiker van - [telefoonnummer] : NN
[verdachte] op de achtergrond: Er staat 20 duizend op mijn hoofd gap, echt waar 20 duizend… Iedereen mag komen.
NN: Hij zei niet wie hij is, hij zei tegen mij dat de Nederlander bij hem was gekomen en zei tegen hem: “Ik geef je 20.000 en je moet mij vertellen wie hij is.”
[verdachte] : Ja ik weet het.
NN: Wie … (ntv) gedaan, hij kwam die dag bij mij, die dag van gebeurtenis, toen de moeder van Nordin, die dag, zaterdag.
[verdachte] : Ja, ja, ik weet het, ik weet het.
NN: Kwam naar me toe, hij zei: “Is hij jouw broer?”
[verdachte] : Ja ik weet het, en toen?
NN: Ze hebben je verraden.
[verdachte] : Ja ik weet het.
NN: Hij zei tegen mij: “Ze zoeken hem”.
[verdachte] : Ja.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 16 januari 2017 bij de politie onder meer als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb de overval gepleegd. Ik heb dit gedaan met iemand anders. Die andere persoon vertelde dat daar goed geld te halen viel. Wij gingen de woning doorzoeken, want er was een kluis. In de badkamer troffen wij de klus aan. Wij zijn vervolgens naar zolder gegaan. Toen zagen we twee jongens. De andere dader zei: “Als jullie meewerken, gebeurt er niets.” Ze liepen mee naar beneden door de taser en het mes. Ik heb de taser over laten gaan om te laten zien dat deze werkte en dat ze hierdoor mee naar beneden zouden lopen en gehoorzaam zouden zijn. Ik bleef bij [medeverdachte 1] en hield hem in de gaten. De andere dader is met de jongen naar beneden gelopen naar de kluis. Ik had een bivakmuts op met twee gaten erin geknipt.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 17 januari 2017 een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie en heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
De andere dader was enkele dagen voor de overval naar mij toegekomen. Hij zei dat wij makkelijk en snel geld konden verdienen. Hij had een mes en een taser meegenomen voor als het mis ging. Dit voor wanneer er mensen thuis zouden zijn. Dan had ik de taser en hij kon het mes gebruiken voor wanneer we werden aangevallen. Ik droeg een soort panty over mijn hoofd.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 27 januari 2017 een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie en heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Beneden hebben we niet doorzocht. We gingen gelijk naar boven en daar zoeken.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 17 februari 2017 een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie en heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was bij die gesprekken bij de ijsbaan. Deze gesprekken gingen over wat er zou gebeuren. Het klopt dat [medeverdachte 1] de deur zou openhouden.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 19 april 2017 een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie en heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb een voorverkenning gedaan met de medeovervaller.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 6 februari 2017 bij de politie onder meer als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ongeveer twee maanden geleden ben ik in contact gekomen met ‘ [bijnaam] ’. Ik raakte in gesprek met hem over Blaricum. Toen kwam het gesprek op [I] . Iedereen in het Gooi kent [I] en weet dat hij in horloges handelt. Ik vertelde dat [I] een goeie handelaar is in zijn klokken, ik zijn zoontje ken en bij hen thuis kom. Toen kwam van het een het ander. Ik heb hem verteld dat de ouders van [slachtoffer 4] er op vrijdagavond nooit zijn. Wij spraken voorafgaand met elkaar op het plein 2000 te Huizen en later bij de ijsbaan in Laren. We hebben drie keer afgesproken bij de ijsbaan. Bij die gesprekken op de ijsbaan waren [medeverdachte 2] en [bijnaam] aanwezig. Tijdens deze gesprekken werd besproken wat zij gingen doen. Ik heb te horen gekregen dat ik [slachtoffer 4] boven moest houden en ik de achterdeur open moest laten. Dit moest ik doen, zodat zij naar binnen konden. Ik heb aan hem verteld dat er een kluis was. Ik wist dat deze kluis boven was, omdat ik wel eens met [slachtoffer 4] wat uit de kluis ben gaan halen. Ook heb ik verteld dat de woning goed beveiligd was. Op 8 december 2016 heb ik afgesproken met [bijnaam] dat ze de volgende dag de insluiping zouden gaan doen. Ik kwam de middag van 9 december 2016 [G] tegen bij de supermarkt en ik heb toen gevraagd of ik die avond kon langskomen bij [slachtoffer 4] . Als ik haar niet was tegengekomen, was ik misschien spontaan langsgegaan. Ik herkende een van de daders als [medeverdachte 2] . Hij was de hele tijd bij mij. Ik heb [bijnaam] naderhand nog gesproken over de overval.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 25 april 2017 een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie en heeft onder meer als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb [verdachte] herkend als de tweede dader. Dit heeft [verdachte] de volgende dag ook aan mij bekend.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 15 oktober 2018 onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb gehoord dat [I] € 20.000,- op mijn hoofd had gezet.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Verdachte heeft ontkend enige betrokkenheid te hebben gehad bij de overval. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet mogen worden gebezigd voor het bewijs, nu deze onvoldoende betrouwbaar zijn. Indien de rechtbank deze verklaringen wel voldoende betrouwbaar acht, dan zou het gebruik daarvan een schending opleveren van artikel 6 EVRM, nu de verdediging niet effectief in de gelegenheid is geweest om haar ondervragingsrecht uit te oefenen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank acht de verklaringen van zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] betrouwbaar en zal deze bezigen tot het bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] afgelegd tegenover de politie niet alleen in essentie consistent, waarbij zij zelf steeds meer van de verdachte sluier oplichten, maar ook hebben zij in dezelfde lijn verklaard tegen derden die niet direct bij de overval betrokken zijn geweest. Zo heeft [medeverdachte 1] aan [A] eenzelfde verklaring gegeven van de gebeurtenis rondom de overval en heeft [medeverdachte 2] tegenover [getuige 1] (vader van [medeverdachte 1] ) overeenkomstig zijn relaas bij de politie verklaard.
Voorts overweegt de rechtbank dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zo komt hetgeen zij beiden hebben verklaard over de feitelijke gang van zaken van de overval overeen met de verklaring van aangever [slachtoffer 4] . Voorts is gebleken dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de overval zou hebben gepleegd met een vriend. Uit de bevindingen van de historische gegevens tussen [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] is gebleken dat zij in de twee weken voorafgaand aan de overval onderling 115 contacten hebben gehad en dat de telefoon in gebruik bij [verdachte] ten tijde van de overval is uitgezet. Voorts blijkt uit een tapgesprek tussen [verdachte] en zijn neef [H] dat [H] aangeeft dat ‘ze’ [verdachte] hebben verraden. [verdachte] geeft daarop als reactie: “Ja ik weet het.” Dat dit gesprek betrekking heeft op de overval op 9 december 2016 blijkt uit het gegeven dat kort voor dit gesprek tussen beiden door [verdachte] wordt gezegd dat
€ 20.000,- op zijn hoofd staat. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [A] dit zou hebben gezegd.
Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat de verklaringen van zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu de verdediging geen effectief gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht, overweegt de rechtbank het volgende. Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] zijn bij de rechter-commissaris gehoord als getuige, bij welke gelegenheid zij zich op hun verschoningsrecht hebben beroepen. De verdediging heeft derhalve niet de gelegenheid gehad om hun tegenover de politie afgelegde en voor de verdachte belastende verklaringen op hun betrouwbaarheid te kunnen toetsen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit niet in de weg hoeft te staan aan het gebruik van deze verklaringen voor het bewijs, nu de betrokkenheid van verdachte niet slechts volgt uit deze verklaringen, maar in voldoende mate steun vindt in andere wettige bewijsmiddelen. Daarbij verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is uiteengezet in het kader van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 9 december 2016 samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd waarbij een geldbedrag en een mobiele telefoon zijn weggenomen en waarbij geweld is gebruikt en is gedreigd met geweld tegen de slachtoffer(s), bestaande uit het tonen van een mes en taser, het de slachtoffers bedreigen met de dood, en het vastpakken, naar de grond toe werken en schoppen van hen beiden. Voorts is [slachtoffer 4] door verdachten gedwongen tot afgifte van geld, horloges en ringen.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde. Weliswaar kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat verdachte een gesprek voert met een onbekend gebleven persoon waarin verdachte deze persoon vraagt of hij interesse heeft in diverse apparaten en gereedschappen, maar geenszins blijkt dat dit gesprek gaat over gestolen goederen, meer specifiek de goederen die op 4 maart 2017 uit de garage aan de [adres] te [woonplaats] zijn weggenomen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 6 primair ten laste gelegde:
[benadeelde 2] heeft op 31 maart 2017 aangifte gedaan van een woninginbraak en heeft daarover bij de politie als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik doe als bewoner aangifte van inbraak in de woning aan het [adres] te [woonplaats] . Wij zijn op 23 maart 2017 vertrokken voor een korte vakantie. Wij hebben de woning voor vertrek goed afgesloten en hebben de zonwering naar beneden gedaan. Op 25 maart 2017 ging een kennis naar de woning. Hij zag dat het keukenraam opengebroken was. Hierbij zijn een Hamilton horloge, twee zilveren kettingen en een tiara weggenomen.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in haar proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
In het onderzoek naar de overval op de woning aan de [adres] te [woonplaats] , werd in het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 4] opname vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC) apparatuur aangesloten. Op 2 juli 2017 vond een gesprek plaats tussen medeverdachte [medeverdachte 4] en [verdachte] . Het gesprek gaat over een horloge.
[verdachte] : [verdachte]
[medeverdachte 4] : [medeverdachte 4]
[verdachte] : Hij staat wel he? Mooie watch ouwe. Heb je gekeken hoe duur hij was deze?
[medeverdachte 4] : Ja doesoe (
betekenis: € 1000,-).
[verdachte] : Hij loopt en tikt nog steeds.
: Ja automatisch, Hamilton.
[medeverdachte 4] : Wat boeit mij die watchie
[verdachte] : Oke welke osso kwam deze (
betekenis osso: huis)?
[medeverdachte 4] : Met die honkbal, die man die we laatst zagen toch bij Blaricum.
[verdachte] : Welke osso, waar was die osso?
[medeverdachte 4] : [adres] , naast [nummer] .
[verdachte] : Dat is lang geleden al.
Hierop is contact opgenomen met de aangeefster. Zij verklaarde dat het weggenomen Hamilton horloge automatisch loopt en haar man aan honkbal doet. In de woning zijn dan ook diverse honkbalattributen aanwezig. Deze spullen liggen in de garage en op de eerste verdieping. Deze spullen zijn niet van buitenaf zichtbaar.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 6 primair ten laste gelegde:
Verdachte ontkent in de woning aan de [adres] te hebben ingebroken. De raadsman heeft vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de OVC-gesprekken blijkt dat verdachte een gesprek heeft met medeverdachte [medeverdachte 4] over een automatisch lopend horloge van het merk Hamilton. Zij bespreken daarbij dat dit horloge afkomstig is uit het huis met ‘die honkbal’ en afkomstig is van de [adres] . Nu uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zowel het weggenomen horloge een Hamilton horloge betreft, dit automatisch loopt en dat in het huis honkbalattributen liggen die niet van buitenaf waarneembaar zijn, in combinatie met hetgeen verdachte verklaart dat de [adres] ‘al lang geleden is’, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich tezamen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak aan de [adres] te [woonplaats] . De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet betrokken is geweest bij de inbraak onaannemelijk en verwerpt daarmee de lezing van verdachte.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 7 primair ten laste gelegde:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 7 primair ten laste gelegde. Hoewel op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte in het bezit was van het weggenomen Omega Speedmaster Professional horloge, dient verdachte, bij gebreke van enig ander bewijs dat hem rechtstreeks koppelt aan deze inbraak, te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 7 subsidiair ten laste gelegde:
[benadeelde 3] heeft op 22 juni 2017 aangifte gedaan van een woninginbraak en heeft daarover bij de politie als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Tussen 13 juni 2017 en 15 juni 2017 is het badkamerraam in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] opengebroken. De gehele woning is doorzocht. Hierbij zijn onder andere een horloge van het merk Omega Speedmaster Professional en een horloge van het merk IWC Schaffhausen weggenomen. De Omega Speedmaster Professional (serienummer: 48353773) had een bruin alligatormotief kalfsleren band. De IWC Schaffhausen had een zwart bandje met witte stiksels aan de randen en drie knopjes aan de rechterzijde.
Verbalisant [verbalisant 10] heeft in zijn proces-verbaal bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Toen ik mij, op 22 juni 2017, in de woning op de [adres] te [woonplaats] bevond, moest ik denken aan een tweetal horloges die door mij in de nacht van 19 juni 2017 op 20 juni 2017 tijdens een aanhouding in beslag zijn genomen. Tijdens deze aanhouding zijn [verdachte] en [medeverdachte 4] aangehouden voor het voorhanden hebben van inbrekerswerktuig. [medeverdachte 4] droeg ten tijde van de aanhouding een IWC met zwarte horlogeband en witte stiksels en [verdachte] had een Omega Speedmaster met een bruin horlogebandje om. Hierop heb ik het serienummer van de Omega laten controleren. Ik hoorde collega’s het volgende nummer opnoemen: 48353773. Ik zag en hoorde dat dit serienummer overeenkwam met het door de aangever opgegeven serienummer van zijn horloge.
Ik heb de recherche gevraagd mij foto’s van het andere horloge te sturen. Ik vroeg aangever of hij het horloge kon omschrijven. Ik hoorde hem zeggen dat het er als volgt uitzag: “Het betreft een IWC horloge dat nep is. Ik kan het horloge als volgt omschrijven: zwart bandje met witte stiksels aan de randen, 3 knopjes aan de rechterzijde, zilveren buitenkant van het klokje, zwarte wijzerplaat en op de zwarte wijzerplaat bevinden zich nog twee witte wijzerplaatjes.” Hierop heb ik de aangever de foto’s van het inbeslaggenomen horloge laten zien. Na het tonen van de gemaakte foto’s van de IWC, gaf de aangever te kennen dat dit zijn horloge betrof.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 7 subsidiair ten laste gelegde:
Verdachte ontkent in de woning aan de [adres] te [woonplaats] te hebben ingebroken. Hij verklaart het horloge te hebben gekocht van iemand die verdachte niet kende. De raadsman heeft vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Op basis van de controle van het serienummer is de rechtbank van oordeel dat geconcludeerd kan worden dat verdachte, ten tijde van zijn aanhouding in verband met de verdenking van het voorhanden hebben van inbrekerswerktuig, het Omega Speedmaster Professional horloge droeg dat tussen 13 juni 2017 en 15 juni 2017 is gestolen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte het horloge zou hebben gekocht van een persoon die hij niet kent. Zijn verklaring wordt voorts op geen enkele wijze geconcretiseerd of verifieerbaar gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het horloge van diefstal afkomstig was.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Op basis van de stukken, waaronder het rapport betreffende de verdenking van artikel 140 Wetboek van Strafrecht van 18 januari 2018 en de hiervoor genoemde bewijsmiddelen voor de andere bewezenverklaarde feiten, leidt de rechtbank het (voor zover niet eerder uiteengezet) volgende af.
Met betrekking tot diefstallen met geweld:
[adres] (overval woning [adres] te [woonplaats] )
In aanvulling op de reeds aangehaalde bewijsmiddelen blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat [verdachte] erg intimiderend op hem overkwam en dat het initiatief om de overval te gaan plegen vanuit [verdachte] kwam.[verdachte] was de leider, gaf de opdrachten en heeft het plan gemaakt.Voorts waren van te voren afspraken gemaakt over de verdeling van de buit.[medeverdachte 2] verklaart dat hij door de mededader, wiens naam hij niet wil noemen, is benaderd en is overgehaald om mee te doen aan de overval. De mededader heeft de route bedacht, hoe ze weg zouden gaan en hij had een mes, een taser voor als het mis ging en een soort pas meegenomen om in de woning te komen.
Overval woning [slachtoffer 5]
Uit het dossier blijkt verder dat [getuige 2] op 7 april 2017 tegenover de politie heeft verklaard dat hij door [verdachte] is benaderd om zijn vriend [slachtoffer 5] te lokken, zodat [verdachte] en zijn vrienden de sleutels uit de zak van [slachtoffer 5] konden pakken. Met die sleutels zou [verdachte] dan de woning kunnen betreden. [verdachte] heeft ook gezegd dat als ze de woning ingaan, zij een wapen bij zich hebben.Uit een tapgesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] van 29 juni 2017 blijkt dat zij het hebben over de ‘stuk gemaakte’ overval en dat ze buit hadden gehad indien er niets was verteld. Als reactie daarop praten ze over dat ze ‘iets schriks’ voor [getuige 2] gaan bedenken nu hij het allemaal heeft verpest.
14Patrijs (overval woning [adres] te [woonplaats] )
In aanvulling op de reeds aangehaalde bewijsmiddelen blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 3] dat [verdachte] hem heeft benaderd voor de overval en dat [verdachte] hem verschillende opdrachten heeft gegeven, waaronder het onder controle houden van [slachtoffer 2] . [verdachte] heeft de lijnen uitgezet voor de overval en heeft de mensen geregeld die de woning in zouden gaan.Voorts blijkt uit een telefoongesprek tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 4] van 3 juli 2017 dat zij [medeverdachte 3] een beetje geld gaan geven nu zij niet hadden verwacht dat hij zijn mond zou houden.Ook blijkt uit een OVC-gesprek dat [verdachte] en [medeverdachte 4] het hebben over een in de Gooi en Eemlander gepubliceerd stuk betreffende de overvallen in Blaricum en in Laren. Tijdens dit gesprek wordt besproken dat ze in de krant zijn genoemd en dat niemand anders het ooit zo heeft gedaan als zij.
Voorbereidingshandelingen overval (4 tot en met 6 mei 2017)
Voorts blijkt uit het dossier dat [verdachte] op 4 en 5 mei 2017 opnieuw bezig is het met regelen van een scooter. Hij heeft hiervoor onder andere contact met [J] die van [verdachte] de opdracht krijgt op diezelfde avond een scooter te regelen.Op 6 mei 2017 hebben [verdachte] en [medeverdachte 4] contact over het regelen van dingen, waarbij door [medeverdachte 4] tie-wraps worden benoemd.Blijkens tapgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] op 6 mei 2017 heeft [verdachte] opnieuw een telefoon nodig.
Overval op een kamper
Uit een tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] blijkt dat [medeverdachte 4] tegen [verdachte] zegt dat hij wat gozertjes weet die ze kunnen rippen. Verdachte vraagt daarop wat ze dan hebben. [medeverdachte 4] zegt: “Een paar Rollie van een ton om, gek!”
Met betrekking tot woninginbraken:
Modus operandi
Voorverkenning
Uit de OVC-gesprekken leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte 4] veelvuldig praten over voorverkenningen doen, bestaande uit het vastleggen van adressen, het plaatsen van takjes en blaadjesen het al dan niet treffen van een voorbereiding.
Tijdstip van inbreken
Uit de OVC-gesprekken leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte 4] praten over het ‘ideale’ tijdstip om in te breken.
Bewoners niet thuis
Uit de OVC-gesprekken leidt de rechtbank af dat de modus operandi eruit bestaat dat [verdachte] en [medeverdachte 4] de voorkeur hebben om in te breken wanneer de bewoners niet thuis zijn. Zij bespreken veelvuldig dat ze niet naar ‘osso’ willen waar mensen thuis zijn.
Inbrekerswerktuig
Uit de OVC-gesprekken leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte 4] praten over middelen voor inbraken, zoals een vervoermiddel, koevoet, schroevendraaier, gezicht- bedekkende kleding, handschoenen en sokken.Voorts wordt besproken dat ze niet met die spullen gaan rijden en dat ze die ergens in de bosjes verstoppen.Ook is in het dossier opgenomen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] op 19 juni 2017 worden staande gehouden waarbij in de auto schroevendraaiers, donkere bovenkleding, handschoenen en een klauwhamer worden aangetroffen.Ook op 9 augustus 2017 zijn [verdachte] en [medeverdachte 4] aangehouden nadat ze een poging hadden ondernomen om aan de politie te ontkomen. Wederom werden in de auto inbrekerswerktuigen gevonden, bestaande uit een koevoet, schroevendraaier, handschoenen en een losse zwarte sok.
Werkgebied
Uit de OVC-gesprekken leidt de rechtbank af dat [verdachte] met een onbekend persoon praat over hun werkgebied, bestaande uit Blaricum en Huizen. Op de vraag waarom ze geen osso’s richting Naarden gaan pakken, reageren ze als volgt: [medeverdachte 4] : “Dat is niet ons gebied broer.” [verdachte] : “Blaricum, Huizen is van ons.”
Inbraak [adres] te [woonplaats]
Zie hiervoor de reeds aangehaalde bewijsmiddelen onder 6 primair bewezenverklaard.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde criminele organisatie, nu primair geen sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. Niet is gebleken van enige structuur noch van een duurzame samenwerking. Subsidiair bepleit de raadsman dat verdachte niet heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht kan slechts dan sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt met, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
Organisatie
Volgens vaste rechtspraak moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht worden verstaan: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste een ander persoon.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt – zoals reeds hiervoor in de bewijsmiddelen uiteen is gezet – dat verdachte met zijn medeverdachte sprak over aan overvallen en inbraak gerelateerde zaken. Hierbij werd onder meer gesproken over het plannen van activiteiten en het regelen van middelen ten behoeve van overvallen en inbraken, voorverkenningen en ‘hun’ werkgebied. Bovendien is het niet gebleven bij het bespreken. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een tweetal overvallen in een woning en een inbraak. Voorts is hij in de ten laste gelegde periode meermalen staande gehouden en zijn daarbij diverse inbrekerswerktuigen in de auto aangetroffen. Op grond van het voornoemde, de frequentie en het aantal van de in de periode van omstreeks 1 december 2016 tot en met 1 januari 2018 opgenomen gesprekken tussen verdachte en medeverdachten met als gesprekstof het plannen van overvallen en inbraken, het regelen van middelen ten behoeve van de overvallen en inbraken en het uitvoeren daarvan, mede bezien in het licht van de hiervoor ten aanzien van de verdachte en de – eveneens bij vonnis van heden – ten aanzien van zijn medeverdachte bewezen verklaarde feiten, duidt de rechtbank de samenwerking tussen de groepsleden als duurzaam. Voorts vallen de voornoemde activiteiten van verdachte en zijn medeverdachte niet meer te kwalificeren als een aantal incidentele, in vereniging gepleegde overvallen en inbraken. Er was daarentegen sprake van een goed georganiseerd, crimineel samenwerkingsverband dat structureel op soortgelijke wijze van tevoren doordachte plannen heeft uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht.
Oogmerk
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten woningovervallen en inbraken. Ook volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat het daarbij niet om individuele acties van leden van de organisatie ging, maar dat op dit alles het oogmerk van de organisatie was gericht. Hoewel verdachte en zijn mededader zich ook schuldig hebben gemaakt aan heling, volgt uit de bewijsmiddelen onvoldoende dat het oogmerk ook daarop was gericht. Daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
Deelneming
Volgens vaste rechtspraak is van deelneming sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Verdachte dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; in zoverre is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Niet is vereist dat verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Ook is niet nodig dat de verdachte moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang niet van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen en de bewezenverklaring van de overige feiten betreffende verdachte dat verdachte behoorde tot de organisatie en dat hij meerdere deelnemingshandelingen heeft verricht die hebben bijgedragen aan het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van verdachte niet alleen sprake was van deelname, maar ook van een leidinggevende rol binnen de organisatie. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking zowel de verklaringen van medeverdachten bij de overvallen in Blaricum en Laren als de OVC- en topgesprekken, waaruit blijkt dat verdachte de persoon was die de lijnen uitzetten en regie voerde.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 1 januari 2018 te Huizen en Blaricum en Laren leiding heeft gegeven en heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband met [medeverdachte 4] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (pogingen tot en voorbereidingshandelingen ten behoeve van) diefstallen met geweld en afpersingen alsmede (pogingen tot en voorbereidingshandelingen ten behoeve van) diefstallen (met braak) uit woningen.