ECLI:NL:RBMNE:2018:5220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1805
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen indicatie banenafspraak door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegeven indicatie banenafspraak. Eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser in een betere positie is gekomen door de indicatie, omdat hij nu aanspraak maakt op begeleiding naar werk. Echter, de rechtbank stelt vast dat eiser niet kan worden vrijgesteld van zijn arbeidsverplichtingen op medische gronden. De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang is, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het Uwv op basis van verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages heeft geconcludeerd dat eiser niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij geen arbeidsverplichtingen wil en al jaren een bijstandsuitkering ontvangt zonder verplichtingen. De rechtbank benadrukt dat de strekking van het besluit niet de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid betreft, maar de vraag of eiser het wettelijk minimumloon kan verdienen. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft in deze procedure, omdat hij zijn doel niet kan bereiken.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1805

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

19 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Houri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een Indicatie banenafspraak gegeven.
Bij besluit van 29 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2018. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser geen drempelfunctie kan vervullen en daarom niet in staat wordt geacht om het wettelijk minimumloon te verdienen. Verweerder heeft zich gebaseerd op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages.
2. In het Besluit SUWI is in artikel 3.5 bepaald dat het UWV op verzoek van het college van burgemeester en wethouders of van – kort gezegd – een bijstandsgerechtigde een beoordeling verricht of die persoon in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in de Participatiewet te verdienen. Deze beoordeling vindt plaats voor het bepalen van de quotumheffing uit paragraaf 4a van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, waarvan ook de Indicatie banenafspraak onderdeel uitmaakt. In het kader van deze beoordeling wordt door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon beoordeeld.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet kan werken. Ter zitting is toegelicht dat hij geen arbeidsverplichtingen wil in het kader van zijn recht op uitkering op grond van de Participatiewet. Eiser krijgt al jaren een bijstandsuitkering zonder dat daar dergelijke verplichtingen tegenover staan. Ook heeft eiser ter zitting verduidelijkt dat hij geen uitkering wil op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, waarvoor ook een beoordeling van het arbeidsvermogen plaatsvindt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de strekking van het besluit niet de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is, maar uitsluitend de beantwoording van de vraag of eiser het wettelijk minimumloon kan verdienen. Omdat verweerder heeft geconcludeerd dat eiser dat niet kan, is in het besliskader dat voorligt niet van belang of hij sterker beperkt is dan verweerder heeft aangenomen.
4.2.
In het kader van eisers verplichtingen in het kader van de Participatiewet is hij in een betere positie komen te verkeren dan voorheen, omdat hij met de Indicatie banenafspraak aanspraak maakt op begeleiding naar werk. Hoewel het de rechtbank duidelijk is dat eiser vindt dat hij in het geheel niet kan werken, is dat een kwestie die niet in deze procedure aan de orde kan komen. Als eiser wil worden vrijgesteld van zijn (arbeids)verplichtingen, dient hij daartoe een verzoek in te dienen bij de gemeente. Tegen het besluit dat daarop volgt staat bezwaar en beroep open.
4.3.
Eiser kan het door hem gestelde doel niet bereiken in deze beroepsprocedure en hij heeft geen ander belang gesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak op de wijze zoals hieronder is omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
D.T. de Winter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.