ECLI:NL:RBMNE:2018:5213

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
UTR 17/4533
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitzondering op de WNT-norm voor bezoldiging topfunctionaris in de zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorginstelling (eiseres) en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (verweerder) over de bezoldiging van een nieuwe topfunctionaris. Eiseres verzocht om een uitzondering op de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) om haar nieuwe bestuurder tijdelijk een hoger salaris te kunnen bieden dan het wettelijk maximum. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek door verweerder niet onredelijk was. De rechtbank stelde vast dat de zorginstelling niet voldeed aan de criteria voor een exceptioneel geval, aangezien de omzet van de instelling niet boven de € 500 miljoen lag, wat volgens de vaste gedragslijn van verweerder een vereiste is voor een uitzondering. De rechtbank overwoog dat de complexiteit van de situatie van eiseres en de individuele omstandigheden van de bestuurder niet zodanig uitzonderlijk waren dat dit een afwijking van de WNT-norm rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van inmenging in het eigendomsrecht van eiseres of haar bestuurder, en dat de afwijzing van het verzoek om uitzondering op de WNT-norm gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4533

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: prof. mr. J.G. Sijmons),
en

de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.L. Bosman).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres, inhoudende dat het eiseres wordt toegestaan dat zij tijdelijk een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum toekent aan een topfunctionaris, afgewezen.
Bij besluit van 4 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres met verbetering van de motivering ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland.
Bij beslissing van 28 november 2017 heeft de rechtbank Gelderland met toepassing van
artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie het beroep voor verdere behandeling
doorverwezen naar deze rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2018. Eiseres is vertegenwoordigd door [A] voorzitter van de raad van toezicht en [B] , secretaris van de raad van toezicht en de raad van bestuur, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door mr. [C] en mr. [D] .

Overwegingen

1. Eiseres heeft bij verweerder een verzoek ingediend om haar nieuwe bestuurder tijdelijk uit te zonderen van de verlaagde bezoldigingsnorm van de Wet normering bezoldiging publieke en semipublieke sector (WNT) die per 1 januari 2016 van kracht is voor de zorgsector. Eiseres heeft toegelicht dat de nieuwe bestuurder als voorzitter van het integrale bestuur met toepassing van de WNT-norm, de komende zeven jaar veel minder zal verdienen dan zijn collega’s in de raad van bestuur, enkele directeuren en de medisch specialisten in haar ziekenhuis. Daardoor kan de verlangde kwaliteit in de raad van bestuur in gevaar komen. Eiseres heeft verzocht om haar bestuurder tijdelijk op het maximum naar de norm van WNT-1 te mogen inschalen met een afbouw naar de norm van WNT-2 vanaf 1 januari 2020, welke afbouwregeling voor ieder ziekenhuis zal gaan gelden. Dit biedt eiseres de gelegenheid om de salarissen van haar directeuren stapsgewijs te verlagen.
2. Eiseres heeft in antwoord op vragen van verweerder nadere informatie verstrekt over de kennisintensiteit, de taken van de bestuurder, de arbeidsomstandigheden en de omzet van het ziekenhuis. Ook is een profielschets van de (kandidaat-) bestuurder overgelegd. Eiseres heeft toegelicht dat de nieuwe bestuursvoorzitter voor een zeer complexe taak staat.
3. Verweerder heeft het verzoek van eiseres afgewezen. Verweerder is, samengevat, van oordeel dat voor de zorginstelling van eiseres geen sprake is van exceptionele omstandigheden die een uitzondering op de maximale bezoldigingsnorm van de WNT kunnen rechtvaardigen.
4. Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van de WNT bedraagt de bezoldiging van een topfunctionaris per kalenderjaar ten hoogste € 179.000,- (bedrag per 1 januari 2016).
5. Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de WNT kunnen Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister gezamenlijk besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen hogere bezoldiging overeen mogen komen dan de maximale bezoldiging van artikel 2.3 van de WNT.
6. In de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp van 26 november 2015 (de Regeling) zijn criteria en karakteristieken van de rechtspersoon of instelling opgenomen op basis waarvan het bezoldigingsmaximum wordt vastgesteld.
Bevoegdheid verweerder
7. De rechtbank overweegt over de bevoegdheid ambtshalve dat verweerder zelfstandig heeft beslist om de toepassing van artikel 2.4 van de WNT in dit geval te weigeren. Op grond van dat artikel kunnen de minister wie het aangaat (in dit geval verweerder) en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) gezamenlijk besluiten dat een hogere bezoldiging mag worden overeengekomen. Over een afwijzing van een verzoek was tot 1 juli 2017 niets opgenomen in artikel 2.4 van de WNT. Pas vanaf deze datum is bepaald dat de minister wie het aangaat zelfstandig bevoegd is tot afwijzing van een verzoek.
8. De rechtbank is van oordeel dat tot 1 juli 2017 geen wettelijk grondslag bestond voor een zelfstandige bevoegdheid van verweerder om het verzoek om toepassing van artikel 2.4 van de WNT af te wijzen. De minister van BZK heeft in zijn brief van 7 februari 2017 het besluit van verweerder bekrachtigd. Hiermee is het bevoegdheidsgebrek hersteld. De rechtbank ziet aanleiding om het bevoegdheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Nu verweerder het gebrek hangende de beroepsprocedure heeft hersteld en eiseres daar ook geen punt van heeft gemaakt, is aannemelijk dat eiseres hierdoor niet is benadeeld.
Niet-ontvankelijkheid
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit, in aanvulling op het advies van zijn bezwaarcommissie, het bezwaar van eiseres deels niet-ontvankelijk geacht, omdat het is gericht tegen de bepalingen van de WNT, wat algemeen verbindende voorschriften zijn. Op zitting heeft verweerder deze niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ingetrokken en toegelicht dat dit op een misverstand berust. Het bezwaar moet niet worden geacht te zijn gericht tegen algemeen verbindende voorschriften. Eiseres heeft te kennen gegeven dat dit op zichzelf juist is en dat het intrekken van de niet-ontvankelijkverklaring voor haar beroep geen consequenties heeft. De rechtbank zal hierop dan ook verder niet ingaan.
Exceptioneel geval
10. Eiseres voert aan dat verweerder zijn standpunt dat geen sprake is van een exceptioneel geval onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiseres heeft een maximale score van 9 punten en een jaaromzet van meer dan € 300 miljoen, waarmee wordt voldaan aan de criteria van de Regeling. Dat een instelling minimaal een omzet moet hebben van € 500 miljoen is door verweerder niet kenbaar gemaakt. Verweerder heeft ook niet onderbouwd waarom de naar voren gebrachte individuele omstandigheden niet moeten leiden tot een uitzondering van het maximale salaris van artikel 2.3 van de WNT. Volgens eiseres leveren de omstandigheden en de taken waarvoor de nieuwe bestuurder zich bij zijn aantreden gesteld ziet wel degelijk een exceptionele omstandigheid op. Eiseres had er daarom belang bij een overeenkomst aan te gaan met een ervaren bestuurder en voor hem, met deze procedure, een overstap met behoud van de overgangsregeling te faciliteren. Verweerder heeft dat volgens eiseres ten onrechte niet meegewogen dan wel daaraan ten onrechte onvoldoende gewicht toegekend. Eiseres stelt dat de keuze van de bestuurder om naar haar ziekenhuis over te stappen niet betekent dat hij daarmee ook de (financiële) gevolgen daarvan, het wegvallen van de overgangsregeling van WNT-1, aanvaardt. Verweerder heeft dat ten onrechte aangenomen. Hierdoor wordt eiseres de kans ontnomen om met een neutrale overstap een ervaren bestuurder op redelijke condities uit de zorg te kunnen aantrekken. Eiseres doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij is van mening dat de overwegingen van de minister van BZK in de brief van 16 november 2015 aan de Tweede Kamer [1] over de zwaarte van de functie van de bestuursvoorzitter van het UMCU evenzeer gelden voor de functie van de bestuursvoorzitter bij een topklinisch ziekenhuis als dat van eiseres. Eiseres wijst verder op de suggestie van de bezwaarcommissie om een generieke uitzondering te maken voor bestuurders die overstappen en daardoor uit de overgangsregeling van WNT-1 vallen. Daarmee erkent de bezwaarcommissie dat het financiële nadeel van overstappen voor een bestuurder het effect heeft van een ‘plakpremie’. Eiseres ziet niet in waarom verweerder die suggestie niet zou kunnen volgen. De WNT beoogt juist te voorzien in een redelijke overgangsregeling waarbij nadelige effecten voor de zorg zoveel mogelijk worden beperkt. Volgens eiseres moet verweerder maatwerk bieden bij de overgangsregeling. Omdat het aantal overstappers beperkt is, zal het (extra) beslag op de (semi-)publieke middelen ook beperkt zijn, aldus eiseres.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de afhandeling van verzoeken voor de toepassing van artikel 2.4 van de WNT een vaste gedragslijn is ontwikkeld, waarbij is aangesloten bij de Regeling. Op grond van deze vaste gedragslijn komen een zorginstelling en een topfunctionaris alleen in aanmerking voor een uitzondering op grond van artikel 2.4 van de WNT als de instelling wat betreft grootte, kennisintensiteit, het aantal financieringsbronnen en de omzet hoog scoort. De instelling moet minimaal 9 punten behalen op de criteria 2.1-2.3 uit de Regeling en in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de beoordeling plaatsvindt, een omzet behaald hebben van minimaal € 500 miljoen. Daarbij is uitgegaan van de jaaromzet als een indicatie voor de complexiteit van de instelling. Dat uitgangspunt berust op de gedachte dat een instelling met een hogere omzet over het algemeen complexer is en daardoor hogere eisen stelt aan de topfunctionarissen die haar moeten besturen. Omdat het uitgangspunt is dat ook bij de meest complexe instellingen – uit de hoogste klasse van de bijlage bij de Regeling, dus met een omzet hoger dan 300 miljoen euro – bezoldiging volgens de WNT-norm in beginsel voldoende zal zijn om goede bestuurders aan te trekken, wordt toepassing van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 2.4 van de WNT beperkt tot gevallen waarin de omzet significant boven de grens van € 300 miljoen uitstijgt. De keuze voor de grens van een omzet van € 500 miljoen euro acht verweerder tegen deze achtergrond niet onredelijk. Dit omzetcriterium is onderdeel van verweerders vaste gedragslijn. Verweerder heeft daarnaast bij de beoordeling van het verzoek ook de concrete situatie van de zorginstelling en de individuele topfunctionaris beoordeeld. Volgens verweerder is geen sprake van een grensgeval waarbij net niet is voldaan aan het omzetcriterium en zijn de karakteristieken van de instelling van eiseres en van de individuele bestuurders niet zodanig dat niettemin aanleiding bestaat bezoldiging boven de WNT-norm toe te staan. Dat de functiezwaarte van de betreffende bestuurder naar eiseres stelt gelijk is aan die van de bestuurder van het UMC Utrecht, betekent volgens verweerder niet dat sprake is van een gelijk geval. In het geval van het UMC Utrecht gaat het om een academisch medisch centrum met een omzet van ruim meer dan € 500 miljoen, terwijl de jaaromzet in 2016 van eiseres € 338 miljoen bedraagt. Daar komt bij dat dit academisch medisch centrum veel meer personeel heeft, een regiofunctie heeft, als crisiscentrum fungeert en dat de zorg binnen een academisch medisch centrum veelal complexer is. Het feit dat de nieuwe bestuurder bij zijn aantreden te maken had met een bestuurlijk vacuüm waarin belangrijke beslissingen waren uitgesteld en de opdracht had om de samenwerking tussen de diverse locaties te coördineren, levert volgens verweerder evenmin een exceptionele omstandigheid op. Volgens verweerder is het de keuze van de bestuurder om al voor het aflopen van het overgangsregime van WNT-1 over te stappen. Dat daarmee de voordelen van dat regime komen te vervallen, heeft verweerder steeds onderkend. Dat een overstap in het belang kan zijn van de zorgsector, betekent niet dat het werven van een adequate bestuurder per definitie onmogelijk is en een uitzondering op de WNT-norm daarom gerechtvaardigd is, aldus verweerder.
12. De rechtbank stelt voorop dat het besluit om aan (in dit geval) een zorginstelling en een topfunctionaris toe te staan dat zij voor een bestuurder een hoger salaris overeenkomen dan het maximum van artikel 2.3 van de WNT, een bevoegdheid is van verweerder. Verweerder heeft bij het nemen van een besluit op grond van de WNT beoordelingsruimte. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte.
13. De rechtbank overweegt dat in artikel 2.4 van de WNT geen criteria zijn opgenomen waarmee duidelijk wordt gemaakt in welke gevallen afgeweken kan worden van het maximale salaris van artikel 2.3 van de WNT. Verweerder heeft daarvoor verwezen naar een interne vaste gedragslijn. Deze vaste gedragslijn heeft niet de status van beleidsregel als bedoeld van artikel 1:3, vierde lid van de Awb, omdat deze niet bij besluit is vastgesteld. Toepassing van de in artikel 4:84 van de Awb opgenomen bevoegdheid is daarom niet aan de orde. Die bevoegdheid is uitsluitend op beleidsregels van toepassing. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder zijn vaste gedragslijn niet consequent hanteert.
14. Volgens de vaste gedragslijn kan van een exceptioneel geval in beginsel alleen sprake zijn als de zorginstelling een omzet heeft van meer dan € 500 miljoen. De rechtbank acht dat uitgangspunt, gezien de toelichting van verweerder onder 11, niet onredelijk. Bij een zorginstelling met een omzet boven de € 500 miljoen worden doorgaans zwaardere eisen gesteld aan de bestuurders. Daarbij speelt mee dat deze omzetgrens geen dwingend toetsingscriterium is waarvan niet kan worden afgeweken. Verweerder heeft op zitting bevestigd dat in theorie ook bij een lagere omzet dan € 500 miljoen en een maximaal aantal punten een verzoek om uitzondering kan worden toegewezen. De omzet van eiseres in 2015 bedroeg € 328 miljoen en dus fors minder dan € 500 miljoen. Verweerder heeft de situatie van eiseres dus niet op grond van haar omzet als een exceptioneel geval hoeven aanmerken. Dat eiseres tevens voldoet aan de criteria van de Regeling van het maximum aantal punten en een omzet van meer dan € 300 miljoen, heeft verweerder gelet op de vaste gedragslijn ook niet doorslaggevend hoeven achten.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij zijn beoordeling of in dit geval sprake is van een exceptioneel geval, naast de omzet, ook de complexe situatie van eiseres en de individuele omstandigheden van de bestuurder, heeft betrokken. Verweerder heeft op zitting bevestigd dat het verzoek is beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die eiseres bij haar aanvraag en de toelichting daarop naar voren heeft gebracht. Hoewel de motivering van het bestreden besluit op dit punt niet uitblinkt in duidelijkheid, ziet de rechtbank geen reden om aan de juistheid van die mededeling van verweerder te twijfelen. Nu het gaat om een uitzondering op de hoofdregel moet degene die verzoekt om toepassing van die uitzondering argumenten naar voren brengen waarmee duidelijk wordt gemaakt waarom in dit geval van de hoofdregel moet worden afgeweken. De bewijslast dat er sprake is van een exceptionele situatie ligt derhalve bij eiseres.
16. Eiseres heeft bij haar aanvraag en de toelichting daarop – samengevat en voor zover van belang – het volgende naar voren gebracht. In oktober 2015 heeft eiseres afscheid moeten nemen van haar bestuursvoorzitter na een lange ziekteperiode. Dat hing samen met een meningsverschil met de medische staf over de positie van de vrijgevestigde medisch specialisten over de integrale tarieven, wat heeft geleid tot een verschil van inzicht met de raad van bestuur over de organisatorische aansturing van het ziekenhuis. De nieuwe bestuursvoorzitter staat daarom voor een complexe taak. Hij moet het vertrouwen van de medische staf herstellen, leiding geven aan de verdere profilering en portfolio van haar twee ziekenhuislocaties en de organisatiestructuur daarop aanpassen, mede na de recente integratie van twee tot voor kort aparte medische staven. Hij moet ook het aantal managementlagen verminderen en de financiën, die in 2015 een negatieve ontwikkeling kenden, op orde brengen in het licht van de teruglopende zorgproductie en de effecten van snel wisselende marktaandelen van de verschillende zorgorganisaties. Verder zal de samenwerking met de ziekenhuizen in Deventer en Zwolle veel aandacht van de bestuursvoorzitter vragen. Daarnaast zal hij op termijn samen met de huidige raad van bestuur invulling moeten geven aan een dan geheel nieuw samengestelde raad van bestuur. Eiseres heeft verder een brief van 7 januari 2016 van [E] van het door haar ingeschakelde wervingsbureau [naam wervingsbureau] overgelegd. Daarin is vermeld dat het eiseres sinds januari 2015 ontbroken heeft aan een voorzitter raad van bestuur en dat de nieuw aan te trekken voorzitter eigenlijk vanaf de eerste dag operationeel moet zijn en er feitelijk geen tijd is om in de rol te groeien.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden van eiseres niet dermate uitzonderlijk heeft hoeven achten dat deze een uitzondering op het maximale salaris van de WNT-norm rechtvaardigt. Dat de nieuwe bestuurder bij aanvang als gevolg van het vertrek van de vorige bestuursvoorzitter in een bestuurlijk vacuüm terechtkomt en dat dit veel van deze topfunctionaris vergt neemt de rechtbank aan, maar dit is een tijdelijke situatie waarmee de topfunctionaris mede gezien de door eiseres aangeleverde functieomschrijving geacht wordt te kunnen omgaan. Dat het conflict met de medische staven zodanig uitzonderlijk zou zijn dat dit zeer bijzondere leiderschapsvaardigheden vereist die het vervullen van de functie bij hantering van de WNT2-norm zodanig bemoeilijkt dat afwijking van die norm wordt gerechtvaardigd, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de gezochte bestuurder daadwerkelijk door eiseres is gevonden en vervolgens per 1 mei 2016 is aangesteld. Verweerder heeft ook mogen meewegen dat de omzet van eiseres niet in ruime mate boven de € 300 miljoen ligt, wat de functiezwaarte en de vereiste kwaliteiten van de bestuurder niet uitzonderlijk maakt. Van een onjuiste waardering van de omstandigheden van eiseres of van de persoonlijke kwaliteiten van de bestuurder is daarom geen sprake. Dat eiseres heeft verzocht om een tijdelijke een uitzondering van de WNT-norm, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de WNT hiervoor geen ander besliskader geeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ook op het standpunt heeft kunnen stellen dat de functiezwaarte van de betrokken bestuurder van een universitair medisch centrum zoals het UMC Utrecht, niet gelijk is aan die van de bestuursvoorzitter van eiseres. Ook de eigenschappen van het UMCU, een academisch centrum met veelal complexere zorg, een omzet van ruim meer dan € 500 miljoen, een grotere personeelsomvang en een regio- en onderwijsfunctie en functie als crisiscentrum, verschillen van de zorginstelling van eiseres. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
Schending artikel 1 van het Eerst Protocol bij het EVRM
19. Eiseres voert aan dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de bezwaargronden over de schending van artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 van het EVRM. Eiseres stelt dat de afwijzing van het verzoek een inbreuk betekent op het eigendomsrecht, waarvoor zij verwijst naar een advies van Barkhuysen en van Emmerik over de WNT aan de wetgever [2] en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Volgens eiseres voldoet deze inbreuk niet aan het vereiste van fair balance. Er is geen redelijk belang om te verhinderden dat bestuurders met behoud van hun status overstappen onder het overgangsregime.
20. Verweerder stelt zich, in het aanvullend verweerschrift, op het standpunt dat toepassing van (de overgangsregeling) van de WNT niet in strijd is met artikel 1 van het EP. In dit geval is de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de nieuwe bestuursvoorzitter tot stand gekomen op het moment dat de maximale bezoldigingsnorm van de WNT al van toepassing was. Van bestaande rechtsaanspraken als bedoeld in artikel 1 van het EP is volgens verweerder daarom geen sprake.
21. Op grond van artikel 1 van het EP heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
22. Bij beantwoording van de vraag of er sprake is van strijd met artikel 1 van het EP dient te worden getoetst of aan de in dat artikel geformuleerde voorwaarden voor regulering of ontneming van eigendom is voldaan. Beoordeeld moet worden of sprake is van een inmenging in de eigendom, die bij wet is voorzien. Verder moet worden beoordeeld of de inmenging in het eigendomsrecht een legitieme doelstelling heeft en in het algemeen belang is en of er een behoorlijk evenwicht bestaat tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu. Een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de Staat heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inmenging in het eigendomsrecht ‘an individual and excessive burden’ (een individuele en onevenredig zware last) moet dragen.
23. Voor zover eiseres betoogt dat sprake is van een door artikel 1 van het EP beschermd eigendomsrecht van haar bestuurder, slaagt dat betoog niet omdat eiseres haar bestuurder pas na invoering van de WNT/WNT-2 heeft aangesteld en er dus geen sprake is van een inmenging. Dat de bestuurder is aangenomen onder de voorwaarde dat eiseres zich in rechte zou inspannen voor hem een afwijking van de WNT-norm mogelijk te maken, leidt niet tot een ander oordeel.
24. Voor zover eiseres betoogt dat er sprake is van een inmenging in haar eigen eigendomsrecht, is de rechtbank van oordeel dat deze inmenging geen aantasting oplevert van haar door artikel 1 van het EP beschermde eigendomsrecht. De regulering van topinkomens is in de wet voorzien en wordt gerechtvaardigd geacht. Uit de Memorie van Toelichting bij de WNT blijkt dat deze strekt tot een maatschappelijk aanvaardbare, evenwichtige en verantwoorde bezoldiging van topfunctionarissen in publieke en semipublieke sector. [3] Het belang van het ingrijpen in bestaande contracten is gelegen in een correctie van onwenselijke bezoldigingsontwikkelingen in de publieke en semipublieke sector. Verder is van belang dat topfunctionarissen en hun werkgevers niet altijd blijk gaven van de noodzakelijke terughoudendheid bij het vaststellen van het salaris. Uit onderzoek van de commissie Dijkstal is gebleken dat het aantal topfunctionarissen met een salaris dat uitstijgt boven dat van een minister jaarlijks toeneemt en dat zelfregulering deze ontwikkeling niet heeft kunnen voorkomen. [4] Er is sprake van een legitieme doelstelling in het algemeen belang voor de normering van topinkomens in de zorg op grond van de WNT. Nu in de WNT een overgangsregeling is opgenomen van 7 jaar en tevens erin is voorzien dat in bijzondere gevallen een uitzondering op de norm wordt toegestaan, is hiermee ook voldaan aan het proportionaliteitsvereiste (fair balance). Het beroep van eiseres op artikel 1 van het EP van het EVRM slaagt daarom niet.
Overgangsrecht en ‘plakeffect’
25. Het betoog van eiseres dat bestuurders door een overstap te maken naar een andere bestuursfunctie er niet zelf voor kiezen dat het overgangsrecht komt te vervallen, leidt er niet toe dat verweerder een generieke uitzondering moet maken van de WNT-norm. Dat maximering van de salarissen grote financiële gevolgen kan hebben voor individuele topbestuurders, heeft de wetgever onderkend. Om die reden heeft de wetgever uitvoerig stil gestaan bij het overgangsrecht zodat de betrokken topfunctionarissen voldoende in staat worden gesteld zich hierop voor te bereiden. Met een overgangstermijn in de WNT van drie jaar en vier jaar heeft de wetgever aan de topbestuurder een redelijke termijn gegund om een nieuwe functie te zoeken en het uitgavenpatroon te wijzigen. Aldus hebben zittende bestuurders de keuze om al dan niet over te stappen naar een andere bestuursfunctie.
26. Dat het overgangsrecht WNT ook niet beoogde effecten heeft, betekent niet dat verweerder het verzoek van eiseres om uitzondering van de WNT norm niet heeft mogen afwijzen. Voor zover het overgangsrecht een remmende werking heeft op de mobiliteit van topfunctionarissen tussen (semi-) publieke instellingen, ziet dat op de periode dat het overgangsrecht geldt. Dit is dus naar zijn aard een tijdelijk effect. Bovendien staat vast, zoals eiseres zelf ook heeft erkend, dat het zogeheten ‘plakeffect’ zich voor haar bestuurder niet heeft voorgedaan.
27. Het beroep is ongegrond.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder, gelet op het onder 8 genoemde gebrek in het bestreden besluit, in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
29. De rechtbank bepaalt tevens, gelet op het onder 8 genoemde gebrek, dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht aan haar vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. M.E.J. Sprakel, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.TK 2015-2016, 30 111, nr. 89.
2.Zie bijvoorbeeld: EK 2011-2012, 32 600, F, p. 25 noot 1.
3.TK 2013-2014, 33 978, nr. 3, pagina 22-23.
4.TK 2014-2015, 32600, nr. 3, pagina 7 en 8.