ECLI:NL:RBMNE:2018:5195

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
C/16/440369 / HA ZA 17-478
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van meerkosten voor reiniging van vervuilde grond en verrekening van facturen

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van meerkosten van € 68.682,11 van de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, vanwege hogere afslibbaarheid van vervuilde grond. De eiseres stelt dat zij met de gedaagde is overeengekomen dat zij eventuele meerkosten in rekening mag brengen, zoals vermeld in haar algemene voorwaarden. De gedaagde betwist deze overeenkomst en stelt dat de door eiseres in rekening gebrachte meerkosten niet zijn overeengekomen. De rechtbank oordeelt dat de eiseres bevoegd was om de meerkosten door te berekenen, omdat de gedaagde niet heeft betwist dat de meerkosten vallen onder de voorwaarden van de overeenkomst. De rechtbank wijst de vordering tot betaling van de factuur voor de meerkosten af, omdat de eiseres niet heeft aangetoond dat de grond met een hoger afslibgehalte is aangeboden. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,00 aan de eiseres, vermeerderd met rente. In reconventie vordert de gedaagde betaling van € 5.090,25, wat door de rechtbank wordt toegewezen, omdat de eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat dit bedrag onverschuldigd is betaald. De proceskosten worden aan de zijde van de gedaagde toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/440369 / HA ZA 17-478
Vonnis van 10 oktober 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D. Becht te Dordrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.Th. de Haan te Alblasserdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 maart 2018,
- de akte vermindering van eis in conventie, met productie,
- het proces-verbaal van comparitie van 21 augustus 2018,
- de brief van [eiseres] van 27 september 2018, naar aanleiding van het proces-verbaal,
- de brief van [gedaagde] van 29 september 2018 naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft een groothandel in zand en grind en vervoert goederen over de weg. [gedaagde] drijft een onderneming voor grondverzet, wegenbouw en het leggen van leidingen.
2.2.
[gedaagde] heeft in onderaanneming een opdracht uitgevoerd voor - onder meer -grondsanering voor een werk in [plaatsnaam] . De opdrachtgever van [gedaagde] was aannemingsbedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). De hoofdopdrachtgever was aannemersbedrijf [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). In het kader van deze opdracht heeft [gedaagde] in een e-mail van 23 september 2014 aan [eiseres] een prijsopgave gevraagd voor de aan- en afvoer van - onder meer - vervuilde grond. In een bijlage bij deze e-mail heeft [gedaagde] vermeld:
UITGANGSPUNTEN
(…)
Prijs vast tot einde werk
Aanbieden incl. eventuele toeslagen”
In antwoord hierop heeft [eiseres] in een e-mail van 25 september 2014 geschreven:
“Onder dankzegging van uw verzoek hebben wij het genoegen u onder onze algemene handelsvoorwaarden, welke zijn bijgevoegd de navolgende prijsaanbieding te doen:
(…)”
2.3.
[eiseres] heeft aan [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] ) een prijsopgave gevraagd voor het accepteren en reinigen van de door [gedaagde] aangeboden grond. Het gaat om koolashoudende grond. [bedrijfsnaam 3] heeft aan [eiseres] meegedeeld dat de kosten voor weging, acceptatie en reiniging van de partij € 24,00 per ton bedraagt. Deze prijsopgave was gebaseerd op de gegevens van een analyserapport (rapportnummer […] ) dat [bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 4] ) had opgesteld. [eiseres] had dit rapport ontvangen van [gedaagde] en gevoegd bij het verzoek om prijsopgave aan [bedrijfsnaam 3] . Bij e-mail van 3 november 2014 heeft [eiseres] aan [gedaagde] meegedeeld:
“Afvoer en verwerkingskosten van de grond met koolas uit meegezonden rapport kosten € 29,50 per ton.
(…)”
2.4.
Bij e-mail van 24 november 2014 heeft [bedrijfsnaam 3] aan [eiseres] meegedeeld dat er onduidelijkheid is over de afvalstromen die worden aangeboden: [bedrijfsnaam 3] schrijft:
“(…).
Wij hebben vanaf dit werk twee afvalstroomnummers afgegeven zijnde: […] en […] . Wij hebben deze afvalstroomnummers afgegeven op basis van de door jullie getekende offertes, op basis van de door jullie geleverde gegevens. In de tussentijd zijn er diverse analyses gedaan en verstrekt en worden deze ook via anderen aan ons aangeboden, waardoor dit werk voor ons onduidelijk is en alleen nog maar onduidelijker wordt. Wij weten nu niet meer hoeveel er gaat komen en op basis van wat.”
In deze e-mail heeft [bedrijfsnaam 3] verder een aantal vragen gesteld over de bemonstering, het protocol en de milieukundige begeleiding van het werk. Zij kondigt aan dat zij op het eind van de dag een monster zal nemen. Indien haar vermoeden wordt bevestigd dat de partijen niet voldoen aan hetgeen is aangeboden zal zij een kostenopgave geven van de meerkosten.
2.5.
[eiseres] heeft de e-mail van [bedrijfsnaam 3] doorgestuurd aan [gedaagde] en daarbij meegedeeld:
“Bij de firma [bedrijfsnaam 3] bestaat zeer grote twijfel of de door ons aangevoerde grond wel conform aangeleverde rapporten is, ook zoals te lezen is wordt de grond door verschillende partijen aangeboden.
Hieruit blijkt dat de afspraken die wij hadden over een partij (gebr. [eiseres] ) die voor jullie alle afvoer zouden uitvoeren ook niet echt geloofwaardig, wij hadden voor het hele werk een scherpe prijs opgegeven.
(…)”
In antwoord daarop schrijft [gedaagde] in een e-mail van 25 november 2014 dat zij alleen met [eiseres] zaken doet en met niemand anders:
“(…) Als er andere aanbieders zijn, dan is dit ook voor ons een compleet raadsel aangezien wij de enige zijn die daar aan het werk zijn en de enige zijn die daar grond afvoeren.
(…)”
Verder geeft [gedaagde] in deze e-mail antwoord op de vragen die [bedrijfsnaam 3] aan [eiseres] heeft gesteld. Zij licht toe dat zij onder afvalstroom […] koolashoudende grond aanbiedt, onder […] oliehoudende grond en onder […] vuil puin.
2.6.
In een e-mail van 26 november 2014 heeft [eiseres] aan [gedaagde] meegedeeld dat zij bericht heeft gehad van [bedrijfsnaam 3] dat het slibgehalte van de grond hoger uitvalt dan in het rapport staat vermeld zodat er een meerprijs voor het reinigen komt van circa € 8,00 per ton.
2.7.
Naast de hiervoor genoemde e-mailwisseling vindt op 26 en 28 november 2015 tussen [gedaagde] en [eiseres] een e-mailwisseling plaats over nieuwe prijsafspraken over oliehoudende grond.
2.8.
In een e-mail van 12 januari 2015 heeft [bedrijfsnaam 3] aan [eiseres] meegedeeld dat het slibgehalte van partij 1 33,75% bedraagt, in plaats van het percentage van 19% waarop de overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 3] aan de [eiseres] was gebaseerd. De meerkosten bedragen € 8,11 per ton. In een e-mail van 19 januari 2015 heeft [bedrijfsnaam 3] meegedeeld dat het afslibbaar deel van partij 2 39,6% bedraagt en dat de meerkosten € 11,33 per ton bedragen. Bij deze e-mails zijn analyserapporten van [bedrijfsnaam 4] gevoegd van 12 januari 2015 en 16 januari 2015.
2.9.
In een e-mail van 6 februari 2015 heeft [gedaagde] aan [eiseres] geschreven:
“(…)
Betreffende de meerkosten van het verhoogde slibgehalte zal [bedrijfsnaam 3] toch eerst met een betere omschrijving moeten komen dan we nu hebben.
Aangezien wij op alle vrachtbrieven een partijnummer/naam hebben vermeld willen we wel precies weten om welke partijen het gaat.
Zoals ik het nu zien hebben ze diverse partijen bij elkaar gegooid waardoor er meer grond is ontstaan met een te hoog slibgehalte dan daadwerkelijk nodig is.
Dus als jij zo vriendelijk zou willen zijn om een specificatie bij [bedrijfsnaam 3] op te vragen.
(…)”
2.10.
[eiseres] heeft aan [gedaagde] een factuur gestuurd, gedateerd 10 februari 2015, waarin zij voor de “naberekening afslibbaarheid” een bedrag van in totaal € 63.591,86 in rekening brengt.
2.11.
Naar aanleiding van deze factuur heeft [gedaagde] in een e-mail van 25 februari 2015 aan [eiseres] meegedeeld dat zij deze niet in behandeling zal nemen omdat de onderbouwing door [bedrijfsnaam 3] niet voldoende is en onduidelijk en omdat [gedaagde] en [eiseres] geen afspraken hebben gemaakt over eventuele extra kosten voor het afslibbare gedeelte. In deze e-mail deelt [gedaagde] verder mee:
“zoals je weet hebben wij alle grond afgevoerd met vermelding van partijnummers deze nummers komen niet overeen met de omschrijving van [bedrijfsnaam 3] en er is voor ons dus ook niet te controleren over welke deelpartijen het gaat.
Alleen met een duidelijke specificatie kunnen wij naar onze opdrachtgever om deze extra kosten te proberen te verhalen.”
2.12.
Bij brief van 22 oktober 2015 heeft [eiseres] [gedaagde] gesommeerd de openstaande facturen te voldoen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert na vermindering van eis samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 68.682,11, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiseres] heeft haar vordering als volgt gespecificieerd:
Factuurnr. 15000359 € 63.591,86 meerkosten vanwege hogere afslibbaarheid
Factuurnr. 15000535 € 5.090,25 onbetaald gebleven gedeelte van deze factuur.
Zij legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij met [gedaagde] is overeengekomen dat zij eventuele meerkosten in rekening mag brengen. Zij verwijst daartoe naar artikel 4.1 van de algemene voorwaarden.Verder wijst [eiseres] erop dat [gedaagde] niet heeft gereageerd op de mail van 26 november 2014 waarin [eiseres] haar op de hoogte had gesteld dat er vanwege de hogere afslibbaarheid een meerprijs in rekening zou worden gebracht en is doorgegaan met het aanbieden van vervuilde grond. Daarmee heeft [gedaagde] volgens haar stilzwijgend ingestemd met de doorberekening van de meerkosten.
3.3.
Het bedrag van € 5.090,25 heeft [gedaagde] volgens [eiseres] ten onrechte verrekend met een een eerder betaalde factuur. Volgens [eiseres] is verrekening op grond van de door haar gehanteerde algemene voorwaarden niet toegestaan.
3.4.
[gedaagde] betwist dat de doorberekening van de meerkosten tussen partijen is overeengekomen. Zij wijst erop dat bij het aangaan van de samenwerking één van de door haar genoemde uitgangspunten was dat de prijsopgave door [eiseres] zou gelden “voor het gehele werk” en dat [eiseres] dit uitgangspunt niet nadrukkelijk van de hand heeft gewezen. Daarnaast stelt [gedaagde] dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat het percentage afslibbaarheid van de door haar aangeboden grond hoger was dan het percentage waar de overeengekomen prijs voor het afvoeren van de grond op was gebaseerd. Zij stelt daartoe dat de door haar aangeboden grond mogelijk was vermengd met andere (meer vervuilde) grond en dat [eiseres] niet de noodzakelijke informatie heeft gegeven op grond waarvan vast kan komen te staan dat de monsters waarop [bedrijfsnaam 3] haar conclusies heeft gebaseerd, zijn genomen van grond die van [gedaagde] afkomstig is.
3.5.
[gedaagde] heeft niet betwist dat zij moet betalen voor de werkzaamheden waarvoor [eiseres] haar op 18 februari 2015 factuur 1000535 heeft gestuurd. Zij heeft echter een bedrag van € 5.000,00 van deze factuur verrekend met factuur 15000303 van 4 februari 2015. [gedaagde] had dat bedrag al betaald, maar het is haar later gebleken dat zij dat niet hoefde te doen. Volgens [gedaagde] had [eiseres] ondanks herhaalde verzoeken, niet onderbouwd wat zij had geleverd voor het bedrag van € 5.090,21 dat in rekening was gebracht.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.6.
Voor zover de rechtbank in conventie zou oordelen dat verrekening niet is toegestaan, vordert [gedaagde] in voorwaardelijke reconventie dat de rechtbank [eiseres] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 5.090,21 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2017, en met veroordeling in de kosten, waaronder begrepen de nakosten. Ter onderbouwing van deze vordering verwijst zij naar hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd.
3.7.
[eiseres] heeft betwist dat het bedrag van € 5.090,21 ten onrechte in rekening zou zijn gebracht.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Voor het antwoord op de vraag of [eiseres] bevoegd was de meerkosten voor het verwerken van de vervuilde grond vanwege de hogere afslibbaarheid aan [gedaagde] door te berekenen, is van belang wat partijen daarover zijn overeengekomen. De e-mail van 23 september 2014 (zie hiervoor in 2.2) waarin [gedaagde] een prijsopgave vraagt is een uitnodiging aan [eiseres] om een aanbod te doen. Daarbij heeft zij als een van de uitgangspunten genoemd dat de prijsopgave zou gelden voor het gehele werk. Naar aanleiding van dit verzoek om prijsopgave heeft [eiseres] een aanbod gedaan. Daarbij heeft zij verwezen naar haar algemene voorwaarden en deze ook bijgevoegd. Van een battle of forms als bedoeld in artikel 225 lid 3 BW is geen sprake. De “uitgangspunten” die [gedaagde] in haar verzoek om prijsopgave heeft vermeld zijn geen algemene voorwaarden als bedoeld in artikel 6:231 Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] heeft niet gesteld dat deze uitgangspunten waren bedoeld om toe te passen in meerdere overeenkomsten waarbij [gedaagde] partij is. Het feit dat [eiseres] de uitgangspunten van [gedaagde] niet uitdrukkelijk van de hand heeft gewezen, maakt niet dat deze vóór gaan op de algemene voorwaarden van [eiseres] . [gedaagde] heeft het aanbod van [eiseres] zonder nadere opmerkingen aanvaard, zodat de algemene voorwaarden van [eiseres] deel uitmaken van de tussen partijen gesloten overeenkomst. In artikel 4.1 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] is - onder meer - bepaald dat [eiseres] te allen tijden gerechtigd is om tussentijdse prijsverhogingen in de productiemiddelen en eventuele meerkosten aan de opdrachtgever door te berekenen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat de meerkosten vanwege de hogere afslibbaarheid vallen onder de meerkosten als bedoeld in dit artikel. [eiseres] was dan ook op grond van haar algemene voorwaarden bevoegd om deze meerkosten door te berekenen aan [gedaagde] . Het maken van nadere afspraken op dit punt was dan ook niet nodig.
4.2.
Omdat partijen waren overeengekomen dat [eiseres] eventuele meerkosten mocht doorberekenen aan [gedaagde] , was het ook niet nodig dat zij in haar mail van 26 november 2014 (zie hiervoor in 2.6), waarin zij [gedaagde] er van op de hoogte stelt dat [bedrijfsnaam 3] aan haar meerkosten rekent, expliciet mee te delen dat zij deze kosten bij [gedaagde] in rekening zal brengen. [gedaagde] had ook rekening kunnen houden met dergelijke meerkosten. Dat zij dat ook heeft gedaan blijkt uit het feit dat zij zelf ook met haar opdrachtgever [bedrijfsnaam 1] was overeengekomen dat zij bij een afslibbaar deel hoger dan 26% een hogere prijs in rekening zou mogen brengen.
4.3.
[eiseres] heeft de meerkosten gebaseerd op de analyserapporten van 12 januari 2015 en 16 januari 2015, die [bedrijfsnaam 4] op verzoek van [bedrijfsnaam 3] heeft opgesteld (zie hiervoor in 2.8). [gedaagde] erkent dat de uitkomsten van berekeningen van [bedrijfsnaam 4] op basis van de in deze analyserapporten vermelde gegevens juist is. [gedaagde] heeft deze rapporten zelf ook gebruikt in een procedure bij de rechtbank Rotterdam tegen [bedrijfsnaam 1] (rechtbank Rotterdam, 11 april 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3151), om aan te tonen dat [bedrijfsnaam 1] aan haar meerkosten was verschuldigd, vanwege een percentage afslibbaarheid van de aangeboden grond dat hoger was dan 26%. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de door [bedrijfsnaam 4] berekende percentages van 33,75% en 39,6% op basis van de in de rapporten vermelde gegevens juist zijn.
4.4.
De rechtbank komt nu toe aan het argument van [gedaagde] dat [eiseres] haar niet de gelegenheid heeft geboden om te controleren of (alle) monsters waarop [bedrijfsnaam 4] haar conclusies heeft gebaseerd, zijn genomen van grond die van haar afkomstig is. De rechtbank geeft [gedaagde] op dit punt gelijk. [gedaagde] heeft daarover in de conclusie van antwoord naar voren gebracht dat de grond moest worden afgeleverd onder vermelding van twee partijnummers. De partijen die onder deze partijnummers door [eiseres] bij [bedrijfsnaam 3] werden aangeboden, dienden apart van elkaar gehouden te worden. Bij alle door [gedaagde] aan [eiseres] aangeleverde vrachten met vervuilde grond is het partijnummer op de vrachtbrief vermeld. Hierdoor zouden de partijen die onder het zelfde nummer door [eiseres] werden verwerkt, zijn te traceren door het totaalgewicht van de partij in het depot te vergelijken met de gewichten die op de vrachtbrieven onder het betreffende nummer vermeld staan. Daarom heeft [gedaagde] verzocht in haar e-mail van 6 februari 2015 aan [eiseres] om aan te geven van welke concrete partijen er monsters genomen zijn. Hierbij diende [eiseres] dan het partijnummer te vermelden en aan te geven om welke vracht het ging.
4.5.
Zoals [gedaagde] naar voren heeft gebracht was er een concrete aanleiding om te vermoeden dat haar grond in het depot bij [bedrijfsnaam 3] vermengd was met (vervuilde) grond van een andere aanbieder. Weliswaar is de e-mail van [bedrijfsnaam 3] niet heel duidelijk, maar uit de zin “wij krijgen deze ook van anderen aangeboden” heeft ook [eiseres] geconcludeerd dat de grond door verschillende partijen bij [bedrijfsnaam 3] werd aangeboden (zie de e-mail van [eiseres] in 2.5). In antwoord op de vraag van [eiseres] aan [gedaagde] of [gedaagde] wellicht ook anderen een deel van de opdracht voor het afvoeren van de grond had gegund, heeft [gedaagde] duidelijk geantwoord dat dit niet het geval is en dat het ook voor haar een raadsel is. [eiseres] is daar niet op ingegaan, zodat aangenomen moet worden dat [gedaagde] de vervuilde grond alleen door [eiseres] heeft laten afvoeren naar [bedrijfsnaam 3] . Daarmee is het gewekte vermoeden dat er bij [bedrijfsnaam 3] vermenging van de grond heeft kunnen plaatsvinden niet weggenomen. Het is daarom begrijpelijk dat [gedaagde] duidelijkheid wilde van welke vrachten [bedrijfsnaam 3] monsters heeft genomen en of die vrachten van haar afkomstig waren. Het is niet zo dat [gedaagde] nooit om een nadere onderbouwing van de percentages heeft gevraagd, zoals [eiseres] stelt. Kort nadat zij de beschikking kreeg over de informatie van [bedrijfsnaam 3] over de percentages afslibbaarheid van de grond en de analyserapporten van [bedrijfsnaam 4] waarop [bedrijfsnaam 3] deze baseerde heeft zij aan [eiseres] laten weten dat zij een nadere onderbouwing wilde van deze percentages. In haar e-mail van 6 februari 2015 (zie hiervoor in 2.9) heeft [gedaagde] ook verduidelijkt wat zij daarvoor nodig had: De vrachtnummers van de vrachten waarvan [bedrijfsnaam 3] de monsters heeft genomen. Zij heeft ook verduidelijk waarom zij deze informatie wilde: zij vermoedde dat [bedrijfsnaam 3] partijen bij elkaar had gegooid, waardoor er meer grond is ontstaan met een te hoog slibgehalte. [eiseres] heeft destijds niet gereageerd op dit verzoek, hoewel daar wel aanleiding was, gelet op het niet geheel uit de lucht gegrepen vermoeden van [gedaagde] dat er mogelijk vermenging had plaatsgevonden. [gedaagde] heeft dit punt ook in de conclusie van antwoord uiteengezet. Ter zitting heeft [eiseres] enkel opgemerkt dat [gedaagde] ten onrechte [bedrijfsnaam 3] achteraf het verwijt maakt dat er partijen zijn vermengd en dat dit nu niet meer is na te gaan. Omdat [eiseres] destijds niet is ingegaan op het verzoek om informatie van [gedaagde] moet de onzekerheid over de vraag of de grond al of niet vermengd is voor risico van [eiseres] blijven. Daarbij is van belang dat [gedaagde] , anders dan [eiseres] stelt, in februari 2015 niet heeft gevraagd om achteraf monsters te nemen (wat inderdaad niet mogelijk zou zijn geweest) maar om (administratieve) informatie op grond waarvan vastgesteld zou kunnen worden of de monsters waarop [bedrijfsnaam 3] de percentages heeft gebaseerd werkelijk afkomstig waren van vrachten die zij heeft aangeboden.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] aan [eiseres] vrachten grond heeft aangeboden met een hoger afslibgehalte dan waarop de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] was gebaseerd. Omdat deze onzekerheid in de gegeven omstandigheden voor risico van [eiseres] moeten blijven zal de vordering tot betaling van factuur 15000359 worden afgewezen.
4.7.
De vordering tot betaling van het restant van factuur 15000535 zal worden toegewezen. [gedaagde] heeft erkend dat zij het volledige bedrag van deze factuur moest betalen. De algemene voorwaarden van [eiseres] zijn van toepassing. [gedaagde] heeft niet tegengesproken dat zij op grond van deze voorwaarden niet bevoegd was tot verrekening.
4.8.
[gedaagde] heeft niet betwist dat zij in beginsel de contractuele rente moet betalen over facturen die zij niet tijdig heeft betaald. De factuur vermeldt een betalingstermijn van 30 dagen. De gevorderde contractuele rente over het bedrag van € 5.000,00 zal daarom worden toegewezen met ingang van 30 dagen na de vervaltermijn van de factuur van 18 februari 2015.
4.9.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen. [eiseres] heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat zij voor de inning van de factuur van 18 februari 2015 buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt.
4.10.
[eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 3.894,00
- salaris advocaat
3.414,00(2 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 7.308,00
in reconventie
4.11.
Omdat in conventie is geoordeeld dat verrekening door [gedaagde] niet was toegestaan, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vordering in reconventie tot betaling van een bedrag van € 5.090,25.
4.12.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] in factuur 15000303 dit bedrag bij haar in rekening gebracht voor 855m3 grond, maar heeft zij deze levering niet onderbouwd, ondanks dat [gedaagde] daar diverse malen om heeft gevraagd. [gedaagde] verwijst naar e-mails die zij over dit onderwerp aan [eiseres] heeft gezonden. Het gaat om een e-mail van 25 maart 2015 waarin zij aan [eiseres] vraagt om te reageren op door [gedaagde] geconstateerde verschillen in het aantal m3 dat [eiseres] aan haar heeft doorbelast en het aantal m3 dat in de toegezonden bonnen is vermeld. Zij heeft daarbij aangegeven om welke data het gaat. In een e-mail van 7 april 2015 heeft [gedaagde] [eiseres] herinnerd aan e-mails van 25 maart 2015 en 31 maart 2015, waarin zij om onderbouwing van de in die e-mails genoemde m3 vraagt. Omdat zij nog niets van [eiseres] heeft vernomen verwacht zij een creditnota voor deze m3. In een e-mail van 1 mei 2015 herhaalt hij zijn verzoek om een creditnota.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] de vordering van [gedaagde] onvoldoende heeft weersproken. [gedaagde] heeft in haar e-mail van 25 maart 2015 duidelijk aangegeven dat zij van [eiseres] een verklaring wil voor het verschil tussen de in rekening gebrachte bedragen en de hoeveelheden die op de afleveringsbonnen zijn vermeld. [eiseres] heeft destijds op geen van de e-mails gereageerd en ook in het kader van deze procedure heeft zij geen opheldering gegeven hoe deze verschillen hebben kunnen ontstaan. Het verweer van [eiseres] dat [gedaagde] kennelijk bonnen is kwijtgeraakt is daarvoor onvoldoende.
4.14.
Op grond van het voorgaande is vast komen te staan dat [gedaagde] het bedrag van € 5.090,25 onverschuldigd heeft betaald. De vordering zal daarom worden toegewezen.
4.15.
[eiseres] heeft de gevorderde rente niet betwist. Deze zal daarom worden toegewezen als gevorderd met ingang van 29 mei 2017.
4.16.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat deze vordering geheel voortvloeit uit het verweer in conventie, begroot de rechtbank deze kosten aan de zijde van [gedaagde] op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.000,00 euro, vermeerderd met de contractuele rente over dit bedrag met ingang van 30 dagen na de factuur van 18 februari 2015 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 7.308,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 5.090,25 , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 29 mei 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil,
5.8.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.9.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.type: SM/4183