ECLI:NL:RBMNE:2018:5190

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
C/16/445032 / HA ZA 17-678
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van wetenschappelijke integriteit door een celbioloog en de gevolgen daarvan voor de Universiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 september 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een celbioloog, eiser, en de publiekrechtelijke rechtspersoon, gedaagde, die de Universiteit vertegenwoordigt. Eiser vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door een besluit te nemen dat eiser in strijd met de wetenschappelijke integriteit had gehandeld. Eiser, die in januari 2013 hoofdonderzoeker werd aan de Universiteit, was eerder verbonden aan de Universiteit waar hij onderzoek deed naar celdeling bij planten. De zaak kwam aan het licht na beschuldigingen van wetenschappelijke misstanden, waaronder het manipuleren van onderzoeksdata in verschillende publicaties. De Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) van de Universiteit heeft onderzoek gedaan naar de klachten en concludeerde dat er sprake was van ernstige tekortkomingen, maar onvoldoende bewijs voor opzettelijke manipulatie. Eiser stelde dat de Universiteit onrechtmatig had gehandeld door het besluit te handhaven, vooral na een rapport van de Nationale Ombudsman dat de klachten van eiser gegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde echter dat de Universiteit in redelijkheid tot haar besluit kon komen, gezien de adviezen van de CWI en het LOWI, en dat er geen onrechtmatig handelen was vastgesteld. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/445032 / HA ZA 17-678
Vonnis van 12 september 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S. van Steenwijk te Utrecht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[gedaagde],
zetelend te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.L. Pasma te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en de [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 3 januari 2018,
  • de akte houdende wijziging van eis en overlegging producties,
  • de akte overlegging producties van [eiser] van 4 juni 2018,
  • de akte overlegging productie van [eiser] van 18 juni 2018,
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen, die op 19 juni 2018 is gehouden, en de reactie van partijen daarop bij brieven van 5 juli 2018 ( [eiser] ) en 9 juli 2018 (de [gedaagde] ).
1.2.
Na afloop van de comparitie van partijen is vonnis bepaald. Bij brief van 5 juli 2018 heeft [eiser] verzocht om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om een conclusie van repliek te mogen nemen, aangezien ter comparitie geen gelegenheid bestond voor pleidooi. De [gedaagde] heeft zich bij brief van 9 juli 2018 tegen een nadere schriftelijke ronde verzet. De rechtbank heeft het verzoek van [eiser] afgewezen, aangezien ter zitting voldoende gelegenheid is geweest om te reageren op de conclusie van antwoord van de [gedaagde] en voor het toelichten van het eigen standpunt en de producties. [eiser] heeft niet toegelicht op welke punten hij nog nader zou hebben willen ingaan en waarom dat voor een goede instructie van de zaak noodzakelijk zou zijn. Dat, zoals in het tussenvonnis al was aangekondigd, tijdens de comparitie geen gelegenheid voor pleidooi is geboden aan de hand van een op schrift gestelde notitie is voor het toewijzen van dit verzoek onvoldoende.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is celbioloog. Hij is in januari [jaar] gepromoveerd op een onderwerp in de
plant cell biologieaan de [universiteit 1] . Van juni 2007 tot en met december 2012 was hij als wetenschappelijk onderzoeker verbonden aan het Departement biologie van de [gedaagde] . Het onderzoek waarmee hij zich bezighield had betrekking op celdeling bij levende planten. De afdeling waarbinnen [eiser] onderzoek deed stond onder leiding van professor [onderzoeker A] . [onderzoeker A] is in september 2012 overgestapt naar [universiteit 2] (hierna: [universiteit 2] ).
2.2.
Per 1 januari 2013 werd [eiser] hoofdonderzoeker aan de [universiteit 3] . Voor het onderzoek in [vestigingsplaats 2] was door de Europese Commissie een subsidie toegekend van 1,5 miljoen euro voor de duur van vijf jaar (hierna: de ERC subsidie).
2.3.
In april 2012 heeft [eiser] , samen met een aantal andere onderzoekers een artikel gepubliceerd in het tijdschrift [tijdschrift 1] (hierna: [tijdschrift 1] ). [eiser] is eerste auteur van dit artikel en [onderzoeker A] is laatste auteur. In maart 2013 heeft [eiser] , samen met de onderzoekers [onderzoeker B] , [onderzoeker C] en [onderzoeker A] , een artikel gepubliceerd in het blad [tijdschrift 2] (hierna: [tijdschrift 2] ). [eiser] was laatste auteur van dit artikel. Deze artikelen waren voornamelijk gebaseerd op onderzoek dat was uitgevoerd bij de [gedaagde] . Voorts was [eiser] eerste auteur van een publicatie in december 2008 in [tijdschrift 2] (hierna: [tijdschrift 3] ) en een publicatie in het tijdschrift [tijdschrift 4] van juli 2010 (hierna: [tijdschrift 4] ).
2.4.
Op 24 april 2013 heeft [rector] , de rector magnificus van de [gedaagde] , een e-mail ontvangen van professor [professor A] , werkzaam bij de University of British Columbia in Canada, met als onderwerp “a case of scientific misconduct”. Deze e-mail gaat over [tijdschrift 2] en vermeldt onder meer: “
The data presented in this manuscript have in my opinion been extremely falsified and manipulated in order to match the authors’conclusions.”. Op diezelfde datum heeft [rector] per e-mail het bericht van [professor A] doorgestuurd aan [onderzoeker A] met de volgende begeleidende tekst:
“(…)
Ik bevestig morgen [professor A] ontvangst van dit email bericht en zal aangeven dat 1) dat de betrokken onderzoekers niet meer verbonden zijn aan [gedaagde] , 2) wij meewerken aan iedere vorm van onderzoek en 3) zullen bevorderen dat in dat kader alle data op tafel komen en 4) we de zaak zo spoedig mogelijk ook in handen geven van onze Commissie Integriteit.
(…)”
[onderzoeker A] heeft de e-mails van [rector] en [professor A] meteen doorgestuurd aan [eiser] met de volgende begeleidende tekst:
“(…)
Now you know how serious this is. Send a message to [tijdschrift 2] now, cancel your trip and take a plane back immediately. All must be on the table.
(…).”
Op 25 april 2013 heeft [rector] [professor A] meegedeeld dat hij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de [gedaagde] (hierna: CWI) op de hoogte heeft gesteld van zijn klacht en hem verzocht de in zijn e-mail geuite verdenking nader te onderbouwen.
2.5.
In een e-mail van 25 april 2013 heeft [eiser] aan de redactie van [tijdschrift 2] gemeld dat collega onderzoekers bedenkingen hebben geuit over de data in bepaalde afbeeldingen in [tijdschrift 2] (“
we have noticed concerns from some of our colleagues in terms of presentation of the data”). [eiser] deelt mee dat hij en zijn medeauteurs een en ander zo spoedig mogelijk zullen uitzoeken.
2.6.
Op 30 april 2013 heeft [professor A] , mede namens dr. [naam A] , een
“critical commentary on the recent publication in the journal [tijdschrift 2] (…)”naar de [gedaagde] gestuurd”. Deze is doorgestuurd aan de CWI.
2.7.
Bij brief van 3 mei 2013 heeft de CWI aan [eiser] meegedeeld dat er tegen hem en zijn medeauteurs van [tijdschrift 2] een klacht is ingediend. De CWI vermeldt dat zij eerst de ontvankelijkheid van de klacht zal beoordelen. [eiser] heeft op 7 mei 2013 schriftelijk op de klacht gereageerd. Bij brief van 13 mei 2013 heeft de CWI aan de betrokkenen meegedeeld dat de klacht ontvankelijk is en dat zij partijen in de gelegenheid stelt zich uit te laten over door haar aan te wijzen deskundigen. [eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.8.
Bij e-mail van 13 mei 2013 aan [rector] hebben [professor A] en [naam A] in aanvulling op de klacht over [tijdschrift 2] gewezen op onregelmatigheden die volgens hen voorkomen in [tijdschrift 3] en [tijdschrift 1] .
2.9.
De CWI heeft prof. [professor B] , prof. dr. [professor C] en prof. dr. [professor D] als deskundigen benoemd. In de periode 22 mei 2013 tot 17 juni 2013 heeft de CWI de betrokkenen afzonderlijk van elkaar gehoord naar aanleiding van de klacht ten aanzien van [tijdschrift 2] . [eiser] heeft op 29 mei 2013 nogmaals schriftelijk zijn standpunt uiteengezet. Op 30 mei 2013 heeft de CWI [eiser] gehoord.
2.10.
Bij e-mail van 18 juli 2013 heeft [eiser] aan de redactie van [tijdschrift 2] meegedeeld dat een aantal afbeeldingen in [tijdschrift 2] fouten bevatten, vermeld om welke afbeeldingen het gaat en wat de fouten inhouden.
2.11.
Bij e-mail van 9 augustus 2013 heeft de CWI [eiser] stukken toegestuurd die zij in de loop van het onderzoek had ontvangen, waaronder de stukken die [professor A] en [naam A] bij de e-mail van 13 mei 2013 hadden toegestuurd en die ook op gestelde onregelmatigheden in [tijdschrift 3] en [tijdschrift 1] betrekking hadden. De CWI stelde [eiser] in de gelegenheid te reageren op deze stukken en deelde mee dat een hoorzitting zal plaatsvinden op 15 augustus 2013. Op die datum zijn [eiser] en [onderzoeker A] gehoord in elkaars aanwezigheid over zowel de klacht ten aanzien van [tijdschrift 2] als die over [tijdschrift 1] .
2.12.
Op 16 augustus 2013 heeft de CWI over de klacht tegen [eiser] het volgende advies uitgebracht:
“(…)
Dr. [eiser] heeft de experimenten die aan de basis liggen van het artikel [tijdschrift 2] ontworpen en samen met dr. [onderzoeker B] uitgevoerd en geanalyseerd. De commissie stelt vast dat daarbij sprake is geweest van een opeenstapeling van fouten, wat veel vragen oproept. Op basis van hetgeen door klagers naar voren is gebracht, de deskundigenrapporten en hetgeen de commissie zelf heeft kunnen waarnemen, is de commissie van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor opzettelijke manipulatie van onderzoeksresultaten. Wel is de commissie van oordeel dat hier sprake is van ernstige tekortkomingen als gevolg van verwijtbare onzorgvuldigheid bij het verrichten van onderzoek. Naar het oordeel van de commissie kan deze onzorgvuldigheid niet worden gekwalificeerd als wangedrag in de zin dat is gehandeld in strijd met normen van wetenschappelijke integriteit.
(…)
Alles overziend is de commissie van mening dat de klacht ten dele ongegrond is voor zover het punten van wetenschappelijk debat betreft. De klacht is gegrond voor zover het de vele en ernstige fouten in (de totstandkoming van) de afbeeldingen in het artikel [tijdschrift 2] betreft. Er is met name door dr. [eiser] zeer onzorgvuldig gewerkt, maar voor bewuste manipulatie heeft de commissie onvoldoende bewijs gevonden.
Alle bewijsmateriaal dat tot nu toe is verzameld in aanmerking nemend adviseert de commissie om een nader technisch onderzoek te verrichten betreffende de twee artikelen waarover op een later moment klachten zijn ontvangen en alle artikelen van de afgelopen vijf jaar waarbij dr. [eiser] (co)auteur was.
(…) ”
2.13.
Bij brief van 19 augustus 2013 heeft de [universiteit 3] aan [eiser] meegedeeld dat hij met ingang van die datum is ontslagen.
2.14.
Bij (voorgenomen) besluit van 12 september 2013 (hierna: het voorgenomen besluit) heeft de [gedaagde] :
- de conclusies van de CWI overgenomen;
- [eiser] verzocht in overweging te nemen om [tijdschrift 2] terug te trekken:

given the seriousness of the flaw and errors detected in the paper, we ask you to consider to withdrawal of the [tijdschrift 2] manuscript”
en
- meegedeeld dat zij nader onderzoek zal doen naar al de werkzaamheden van [eiser] gedurende zijn periode bij de [gedaagde] .
2.15.
Conform de daartoe gegeven mogelijkheid in de Klachtenregeling hebben zowel [eiser] als [professor A] en [naam A] over het voorgenomen besluit een second opinion gevraagd bij het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI).
2.16.
Bij brief van 25 november 2013 heeft de [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat zij een technische commissie (“expert group”) heeft verzocht een technisch onderzoek te doen naar publicaties die verband houden met zijn werk aan de [gedaagde] en waarin [eiser] eerste of laatste auteur was. In antwoord op vragen van de belangenbehartiger van [eiser] heeft de [gedaagde] toegelicht dat het onderzoek betrekking zal hebben op [tijdschrift 3] , [tijdschrift 4] , [tijdschrift 1] en [tijdschrift 2] .
2.17.
De technische commissie heeft in een rapport van 24 januari 2014 geconcludeerd dat in alle vier de onderzochte artikelen aanwijzingen zijn gevonden voor manipulatie van figuren die in strijd is met de daartoe opgestelde regels. De technische commissie vat haar oordeel, waarin [eiser] wordt aangeduid als “PD” als volgt samen:
“vanwege aard en frequentie van de manipulaties en het feit dat deze gedurende een opeenvolgend aantal jaren hebben plaatsvonden, maar niet in de artikelen waar PD geen eerste of laatste auteur was, deze in ieder geval bewust moeten hebben plaatsgevonden”
De [gedaagde] heeft het rapport van de technische commissie op 27 januari 2014 aan [eiser] gezonden en op 28 januari aan de CWI. [eiser] heeft op 3 februari 2014 schriftelijk op het rapport gereageerd. De CWI heeft in een advies van 10 februari 2014 aan de [gedaagde] meegedeeld dat zij op grond van deze aanvullende informatie, anders dan eerder, concludeert dat er wel sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit. De CWI is van mening dat er sprake is van het “fabriceren van gegevens die zijn gepresenteerd als werkelijk verkregen bevindingen van onderzoek (voorbeeld 1 genoemd in bijlage 1 bij model Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit) en dat er sprake is van schending van het principe ‘betrouwbaarheid’ (principe II genoemd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening).
2.18.
Op 7 februari 2014 heeft het LOWI adviezen uitgebracht in de afzonderlijke klachten. Het LOWI heeft de klachten van [professor A] en [naam A] tegen het voorgenomen besluit gegrond verklaard. Het advies van het LOWI in deze zaak luidt onder meer als volgt:
“(…)
6.1
Het LOWI geeft het Bestuur in welwillende overweging het voorgenomen besluit te heroverwegen, in die zin dat de klacht van Klagers gegrond wordt verklaard en dat het aandeel van de corresponderend auteur, Dr. [eiser] , in [tijdschrift 2] moet worden beoordeeld als in strijd met de eis van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid en controleerbaarheid, zoals omschreven in de Nederlandse Beroepscode Wetenschapsbeoefening 2012. De combinatie van de overtreding van deze drie eisen leidt tot schending van wetenschappelijke integriteit.
6.2
Indien het Bestuur vasthoudt aan de inhoud van het voorgenomen besluit, dient het Bestuur, naar het oordeel van het LOWI, uitvoeriger, overtuigender en met specifieke verwijzing naar de betwiste fouten en anomalieën, te motiveren waarom deze anomalieën niet leiden tot het oordeel van schending van wetenschappelijke integriteit
6.3
Het LOWI adviseert het bestuur zijn oordeel over de verantwoordelijkheid van de eerste auteur van [tijdschrift 2] , Dr. [onderzoeker B] , te heroverwegen, mede in het licht van het oordeel van CWI en Bestuur, dat prof [onderzoeker A] niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor de betwiste anomalieën vanwege het feit dat hij er op mocht vertrouwen dat de onderzoeksgegevens en de gemaakte afbeeldingen op correcte wijze tot stand waren gekomen. Nu vaststaat dat Dr. [onderzoeker B] geen aandeel heeft gehad in de vervaardiging van de met name betwiste afbeeldingen in figuur 4, geldt ook voor haar dat zij van eenzelfde vertrouwen in haar mede-onderzoeker en corresponderend auteur mocht uitgaan.
6.4
Het LOWI adviseert het Bestuur aan te dringen op retraction van [tijdschrift 2] , maar is zich bewust dat het feitelijke proces van retraction dient te geschieden door de auteurs zelf en de uiteindelijke beslissing door de redactie van [tijdschrift 2] wordt genomen.
Nu twee van de vier auteurs van [tijdschrift 2] niet meer in dienst zijn van UU of van [universiteit 2] kunnen tegen hen geen maatregelen door het Bestuur worden genomen, anders dan een spoedige bekendmaking van het definitieve besluit.
(…)”
Het LOWI heeft de klachten van [eiser] deels niet ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Het LOWI adviseert dat de [gedaagde] bij haar definitieve besluit rekening houdt met het advies dat het LOWI heeft uitgebracht in de klachtprocedure van de klagers [professor A] en [naam A] .
2.19.
Op 24 februari 2014 heeft (het bestuur) van de [gedaagde] een definitief besluit genomen in de klachtprocedure (hierna: het Besluit). Het Besluit luidt als volgt:
“(…)
With due regard for the advice of the Technical Comittee, the first and second opinions of the CWI and the advice of LOWI, the Executive Board of [gedaagde] has reached the following judgement:
With regard to Dr. [eiser] , the Executive Board was of the opinion that serious shortcomings did occur concerning the [tijdschrift 2] article. The faults that have since been established in, in any event, three other articles have caused the Executive Board to extend this judgement and to be of the opinion that a violation of academic integrity has occurred. In all the articles investigated by the CWI and the Technical Committee of which Dr. [eiser] was the first or last author manipulations have been discovered, which given their nature and frequency must have been in part deliberate. The fabrication of data that were presented as actually obtained research findings did occur and thus the Netherlands Code of Conduct for Scientific Practice (‘principle of reliability’) has been violated.
(…)”
2.20.
De Nationale Ombudsman (hierna: de Ombudsman) heeft naar aanleiding van een klacht van [eiser] op 22 september 2015 een rapport uitgebracht en daarin geconcludeerd dat de klachten van [eiser] tegen het LOWI en de [gedaagde] gegrond zijn wegens strijd met het vereiste van fair play. [eiser] heeft de [gedaagde] vervolgens in een brief van 21 april 2016 verzocht om terug te komen van het Besluit en haar aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van dit volgens hem onjuiste besluit. Bij brief van 28 april 2016 heeft de [gedaagde] meegedeeld dat zij het Besluit handhaaft en dat zij de aansprakelijkheid afwijst.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
- voor recht verklaart dat de [gedaagde] ten opzichte van [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door het Besluit te nemen; subsidiair, dit Besluit niet te willen herzien na het oordeel van de Ombudsman;
- de [gedaagde] veroordeelt tot herziening van het Besluit en het Besluit in afwachting daarvan op te schorten;
- de [gedaagde] veroordeelt de als gevolg van het onrechtmatig handelen geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente;
- de [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 925,00 en de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door het Besluit te nemen zoals zij dat heeft gedaan, omdat – samengevat – bij de afhandeling van de klachten door het CWI en het LOWI en door de inschakeling van de technische onderzoekscommissie, de Klachtenregeling van de [gedaagde] is geschonden evenals de beginselen van fair play en hoor en wederhoor. De [gedaagde] mocht zich daarom in haar besluitvorming niet op de resultaten daarvan baseren. Hij verwijst daarvoor naar de conclusies van de Ombudsman. Ook inhoudelijk is de conclusie in het Besluit dat hij de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden volgens [eiser] om verschillende redenen onjuist en kan daarom niet in stand blijven. Voorts heeft de [gedaagde] negatieve en daarmee schadelijke publiciteit gegeven aan deze kwestie, de betrokken onderzoekers ongelijk behandeld en ten onrechte aangedrongen op het terugtrekken van [tijdschrift 1] . [eiser] stelt hierdoor aanzienlijke schade te hebben geleden, bestaande uit – kort gezegd – reputatieschade, verlies aan carrièrekansen en financiële schade.
3.3.
De [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Zij betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij weerspreekt dat de bevindingen van de Ombudsman de conclusie rechtvaardigen dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Voorts betwist zij dat de afhandeling van de klachten en het (technische) onderzoek naar de schending van de wetenschappelijke integriteit zodanige tekortkomingen kent dat aan de juistheid van de uitkomsten ervan en van het daarop gebaseerde Besluit moet worden getwijfeld. Ook de overige verwijten van [eiser] spreekt zij tegen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] betoogt in de kern genomen dat het Besluit van 24 februari 2014 zowel naar de inhoud als vanwege de wijze van totstandkoming ervan jegens hem onrechtmatig is (“oneerlijke procedure en fout besluit”). Het had daarom niet genomen mogen worden althans, subsidiair, had het moeten worden ingetrokken na het rapport van de Ombudsman. [eiser] baseert zijn onderbouwing van de gestelde onrechtmatigheid in belangrijke mate op de conclusies van de Ombudsman. Voor zover [eiser] bedoelt te betogen – en daar lijkt het op – dat het onrechtmatig handelen van de [gedaagde] al is gegeven met, dan wel voldoende blijkt uit, dit rapport en de daarin vervatte gegrondverklaring van zijn klacht, volgt de rechtbank dit niet. Het feit dat de Ombudsman tot de conclusie is gekomen dat tijdens het onderzoek naar de wetenschappelijke integriteit van [eiser] door de [gedaagde] en het LOWI in strijd met het vereiste van
fair playis gehandeld, is voor de vaststelling van onrechtmatig handelen op zich zelf niet toereikend. Het onderzoek van de Ombudsman staat immers in de sleutel van behoorlijke omgang met de burger. Dat is een andere toetsingsnorm dan die van de onrechtmatigheid op de voet van artikel 6:162 BW, die hier aan de orde is. Een beoordeling van de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van het optreden van de [gedaagde] is niet aan de Ombudsman en kan in zijn conclusies ook niet worden gelezen. Die conclusies strekken zich – zoals het rapport ook vermeldt – ook niet uit over de juistheid van het besluit van de [gedaagde] en het advies van het LOWI of over de daaraan onderliggende motivering.
4.2.
Het ligt dus op de weg van [eiser] om feiten en omstandigheden te stellen – en bij betwisting te bewijzen – die de conclusie rechtvaardigen dat de [gedaagde] door het nemen (dan wel handhaven) van het Besluit onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat bij de beoordeling van de juistheid of onjuistheid van het Besluit terughoudendheid van de rechtbank op zijn plaats is. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of op grond van hetgeen [eiser] aanvoert moet worden geoordeeld dat de [gedaagde] in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het Besluit dat [eiser] de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden, mede gelet op de haar daarover gegeven adviezen door het CWI, het LOWI en de technische onderzoekscommissie en de wijze van totstandkoming daarvan, en de vraag of de [gedaagde] gedurende haar besluitvormingsproces jegens [eiser] de zorgvuldigheid heeft betracht die van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.
De wijze van totstandkoming van het besluit
4.3.
[eiser] heeft over de wijze van totstandkoming van het Besluit – kort weergegeven – op de volgende punten bezwaren naar voren gebracht:
- de onmiddellijke doorzending door [rector] van de e-mail van [professor A] van 24 april 2013;
- de benoeming van de deskundigen door de CWI;
- de uitbreiding van de klacht naar andere artikelen in de procedure bij de CWI;
- het instellen van de technische commissie;
- de procedure bij het LOWI;
- de terugtrekking van [tijdschrift 1] ;
- het informeren van derden over (de uitkomst van de) klachtprocedure.
De doorzending van de eerste e-mail van [professor A]
4.4.
Volgens [eiser] is het meteen in het begin, bij de ontvangst door de rector magnificus van de [gedaagde] van de e-mail van [professor A] al misgegaan en heeft de [gedaagde] gehandeld in strijd met de klachtenregeling van de CWI door - terwijl er nog geen sprake was van een formele klacht, die kwam pas op 30 april 2013 - de CWI onmiddellijk te informeren en deze e-mail binnen 23 minuten na ontvangst door te sturen naar [onderzoeker A] , zonder tegelijkertijd [eiser] van de inhoud op de hoogte te stellen. De snelle opeenvolging van gebeurtenissen na binnenkomst van de e-mail van [professor A] duidt volgens hem op een geplande beschadigingsactie.
4.5.
Het gaat om de doorzending door [rector] aan [onderzoeker A] en de CWI van de e-mail van [professor A] van 24 april 2013 (zie in r.o. 2.4.). [professor A] schrijft in zijn e-mail ook:
“I would suggest that you carry out an investigation into this at the utmost urgency”.Het is zonder meer begrijpelijk dat (de rector van) de [gedaagde] dit heeft aangemerkt als klacht en deze, conform de klachtenregeling, ter verdere behandeling heeft doorgestuurd naar de CWI. Anders dan [eiser] stelt heeft (de rector van) de [gedaagde] daarmee niets gezegd over de inhoud en/of de ontvankelijkheid van de klacht. De beoordeling van de ontvankelijkheid is voorbehouden aan de CWI. Zij heeft dat ook gedaan en daarover in haar brief van 13 mei 2013 meegedeeld dat de klacht ontvankelijk is, waarna zij is overgegaan tot de inhoudelijke behandeling daarvan. De [gedaagde] heeft toegelicht dat de rector deze mail naar [onderzoeker A] (en niet ook naar [eiser] en de andere auteurs) heeft doorgestuurd, omdat [onderzoeker A] de leider van het betreffende onderzoek was en als zodanig verantwoordelijk was voor het informeren van de andere betrokken onderzoekers. [onderzoeker A] heeft deze e-mail na ontvangst vervolgens onmiddellijk doorgestuurd naar [eiser] , die dus vrijwel meteen op de hoogte is geraakt. Niet valt in de te zien dat deze gang van zaken onzorgvuldig is jegens [eiser] .
Het betoog van [eiser] dat als deze mail niet onmiddellijk als formele klacht zou zijn behandeld, nimmer de conclusie zou zijn getrokken dat sprake was van schending van wetenschappelijke integriteit, omdat hij de fouten in [tijdschrift 2] had kunnen corrigeren, volgt de rechtbank niet. Bij het doorzenden van de e-mail van [professor A] heeft [onderzoeker A] [eiser] geadviseerd onmiddellijk een bericht aan de redactie van [tijdschrift 2] te sturen. Dit heeft [eiser] ook gedaan. Zoals blijkt uit de door hem overgelegde e-mailcorrespondentie (productie 21 bij dagvaarding) heeft [eiser] op 25 april 2013 contact opgenomen met [tijdschrift 2] . Het is dus niet zo dat de [gedaagde] en/of [onderzoeker A] hem de kans heeft ontnomen om zelf de geconstateerde fout in de afbeeldingen in [tijdschrift 2] bij de redactie van [tijdschrift 2] te melden. In het eerste advies van 16 augustus 2013 heeft het CWI juist geconcludeerd dat [eiser] níet heeft gehandeld in strijd met de normen van wetenschappelijke integriteit. Dit advies was mede ingegeven door de omstandigheid dat hij onmiddellijk alle medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de CWI en heeft getracht de geconstateerde omissies te herstellen. Dat deze conclusie later is gewijzigd is een gevolg van nadere bedenkingen tegen en gebleken fouten in andere artikelen van de hand van [eiser] . Overigens laat het gegeven dat onjuistheden in een artikel kunnen en ook worden hersteld nadat deze zijn ontdekt de mogelijkheid onverlet dat die onjuistheden het gevolg zijn van handelen in strijd met de wetenschappelijke integriteit.
de benoeming van deskundigen door de CWI
4.6.
Over de benoeming van de door de CWI geraadpleegde deskundigen staat vast dat de CWI alle betrokkenen, waaronder [eiser] , heeft gevraagd om een voorstel te doen voor de deskundigen, waarna de CWI met hen contact heeft opgenomen, waaronder degenen die door [eiser] waren aangedragen. Volgens de [gedaagde] heeft de CWI geen van de drie door [eiser] aangedragen deskundigen benoemd, omdat professor [professor E] niet onafhankelijk was, dr. [naam B] niet geschikt was omdat hij geen hoogleraar was en professor [professor F] niet op korte termijn beschikbaar was. Dit heeft [eiser] niet weersproken. De CWI heeft wel prof. dr. [professor G] benoemd, die door [professor F] in zijn plaats was voorgesteld. Het feit dat de CWI geen van de door [eiser] voorgedragen deskundigen heeft benoemd, is op zich zelf geen reden om te oordelen dat deze deskundigen niet onafhankelijk zouden zijn en/of onvoldoende deskundig zouden zijn om de CWI te adviseren. De Ombudsman benadrukt in zijn rapport het belang dat experts onafhankelijk moeten zijn, maar spreekt enkel een oordeel uit over het feit dat de CWI haar keuze voor de experts destijds niet aan [eiser] heeft toegelicht. [eiser] kon daarom niet volstaan met verwijzing naar dit oordeel van de Ombudsman, maar had moeten verduidelijken waarom hij door de benoeming van deze deskundigen of de wijze waarop zijn hun werk hebben uitgevoerd in zijn verdedigingsbelang is geschaad. [eiser] heeft echter geen argumenten genoemd waarom de deskundigen ongeschikt waren of in redelijkheid in deze kwestie niet benoemd hadden kunnen worden. Gesteld noch gebleken is bovendien dat hij op enig moment tegen deze benoemingen of het gebrek aan transparantie daarover bezwaren in de klachtprocedure bij de CWI of het LOWI naar voren heeft gebracht.
4.7.
[eiser] heeft voorts niet gesteld dat de adviezen die deze deskundigen aan de CWI hebben uitgebracht niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid en concludentie. Ook voor het verwijt dat de CWI/de [gedaagde] [eiser] niet op de hoogte heeft gehouden van haar correspondentie met de deskundigen heeft [eiser] slechts het oordeel van de Ombudsman aangehaald, zonder te verduidelijken of en zo ja in hoeverre dit invloed heeft gehad op de door hem gevoerde verdediging. Dit geldt ook voor het betoog van [eiser] dat de CWI de deskundigen eerst hun mening heeft laten geven over de klacht en dat zij pas daarna de verdediging van [eiser] hebben ontvangen. Volgens [eiser] heeft bij de deskundigen hierdoor de “
mindset” kunnen ontstaan dat hij inderdaad integriteitsfouten heeft gemaakt en stond hij daardoor op achterstand. Vast staat dat de deskundigen de gemotiveerde reactie van [eiser] hebben ontvangen en daarop inhoudelijk hebben gereageerd. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij door deze volgorde van behandeling in zijn verdediging is geschaad, maar heeft ook op dit punt geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat de deskundigen zijn verweer met vooringenomenheid hebben gelezen of niet toereikend hebben weerlegd. Ook de Ombudsman heeft overigens opgemerkt dat hij “niet dezelfde waarde hecht als [eiser] aan de volgorde waarin de experts hebben kunnen reageren op de argumenten van de klagers en [eiser] ”.
de uitbreiding van de klacht in de procedure bij de CWI
4.8.
De [gedaagde] heeft toegelicht dat de klachtprocedure bij de CWI aanvankelijk alleen betrekking had op de door [professor A] in zijn e-mail van 24 april 2013 genoemde fouten in [tijdschrift 2] . De aanvullende informatie van [professor A] en [naam A] in de e-mail van 13 mei 2013 waarin zij zeggen ook fouten te hebben geconstateerd in [tijdschrift 1] en [tijdschrift 3] (zie hiervoor in 2.8) heeft de CWI aanvankelijk buiten beschouwing gelaten, maar omdat in de loop van de procedure ook door anderen (waaronder [onderzoeker A] ) naar voren werd gebracht dat er in de artikelen [tijdschrift 1] en [tijdschrift 3] fouten voorkwamen, heeft de CWI deze aanvullende informatie toch in haar beoordeling betrokken. Volgens de [gedaagde] heeft de CWI [eiser] in de e-mail van 9 augustus 2013 in kennis gesteld van deze aanvulling op de klacht. [eiser] heeft deze gang van zaken niet weersproken.
4.9.
Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat er geen redelijke verklaring is voor het feit dat de CWI de email van [professor A] en [naam A] - die in het kader van de lopende klachtprocedure onder haar aandacht kwam - niet meteen ook aan [eiser] heeft doorgestuurd en daarmee tot 9 augustus 2013 heeft gewacht. De vraag of deze e-mail was bedoeld als een uitbreiding van de eerdere klacht over alleen [tijdschrift 2] of (ook) een onderbouwing was van de klacht over dat artikel, doet niet ter zake. [eiser] had als beklaagde in de klachtprocedure er recht op tegelijk met de CWI kennis te nemen van alle informatie die de klagers tegen hem inbrachten. De CWI heeft deze aanvullende stukken pas op 9 augustus 2013 aan [eiser] gezonden, zonder te vermelden wanneer zij deze stukken heeft ontvangen en zonder toe te lichten welke status de CWI in de aanhangige klachtprocedure aan deze stukken zou toekennen.
Echter ook op dit punt heeft [eiser] niet gesteld of concreet onderbouwd dat deze gang van zaken gevolgen heeft gehad voor de uitkomst van de procedure of zijn mogelijkheden om zich inhoudelijk te verweren of adequaat te reageren heeft belemmerd. De CWI heeft [eiser] in de e-mail van 9 augustus 2013 in de gelegenheid gesteld te reageren op deze aanvullende stukken en heeft meegedeeld dat een nadere hoorzitting zal plaatsvinden. De termijn tussen de ontvangst van de aanvullende stukken op 9 augustus 2013 en de hoorzitting op 15 augustus 2013 is weliswaar kort, maar [eiser] heeft niet gesteld dat hij zich vanwege deze korte termijn onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op de hoorzitting en/of niet in staat is geweest om een reactie te geven op deze aanvullende stukken. Vast staat dat [eiser] voor de hoorzitting een inhoudelijke reactie op die nadere stukken heeft gegeven. Hij heeft zich bij het CWI destijds niet beklaagd over deze gang van zaken of om meer tijd gevraagd om te kunnen reageren.
Dat hij door deze gang van zaken is benadeeld is te meer onaannemelijk nu de CWI in haar eerste advies van 16 augustus 2013 de beoordeling van de klacht heeft beperkt tot de oorspronkelijke bezwaren tegen [tijdschrift 2] . Over de aanvullende bezwaren van [professor A] en [naam A] van 13 mei 2013 tegen [tijdschrift 1] en [tijdschrift 3] heeft zij geen inhoudelijk oordeel gegeven, maar geadviseerd nader onderzoek te doen naar deze twee artikelen en alle andere artikelen van de afgelopen vijf jaar waarbij [eiser] (co)auteur was. Ook de [gedaagde] heeft in haar voorgenomen besluit van 12 september 2013 de uitbreiding van de klacht niet inhoudelijk betrokken bij haar oordeel. Wel heeft zij het advies opgevolgd om naar die andere artikelen nader onderzoek te doen. Dat een dergelijk onderzoek zou volgen lag in de rede, overigens ook het in belang van [eiser] , gegeven de mogelijke ernst van de gerezen bezwaren.
Zonder nadere stellingen van [eiser] , die ontbreken, valt niet in te zien dat de wijze waarop de CWI met de uitbreiding van de klacht is omgegaan zodanig onzorgvuldig was dat de [gedaagde] het advies van de CWI om die reden terzijde had moeten leggen.
het instellen van een technische commissie
4.10.
Het betoog van [eiser] dat het instellen van de technische onderzoekscommissie in strijd is met de klachtenregeling, volgt de rechtbank niet. Artikel 5 lid 4 van de klachtenregeling bepaalt dat, indien advies van het LOWI is gevraagd, (het college van bestuur) van de [gedaagde] dit advies in zijn oordeel betrekt. Een verbod voor de [gedaagde] om hangende de procedure bij het LOWI zelf nader onderzoek te laten doen door deskundigen blijkt niet uit dit artikel of elders uit de klachtenregeling. Niet valt in te zien waarom het de [gedaagde] niet vrij zou staan om onder haar eigen auspiciën onderzoek te doen naar een verdenking van handelen in strijd met de wetenschappelijke integriteit door een (gewezen) onderzoeker van haar universiteit, indien daarover een klacht aanhangig is. [eiser] heeft geen argumenten genoemd waarom dit niet zou zijn toegestaan en waaruit dit dan blijkt. Niet in geschil is dat de technische commissie niet onafhankelijk was, in die zin dat de leden allen direct of indirect waren verbonden aan de [gedaagde] . Hun namen zijn niet bekend gemaakt. Dit betekent echter niet dat de [gedaagde] het Besluit niet mede op de bevindingen van de technische commissie mocht baseren. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de moeite die [eiser] heeft met het feit dat hij de samenstelling van deze commissie niet kent, moet de rechtbank vaststellen dat [eiser] op geen enkel moment, ook niet in deze procedure, inhoudelijke bezwaren heeft gericht tegen het rapport van deze commissie.
Zoals de [gedaagde] heeft toegelicht heeft zij dit onderzoek laten doen ter uitvoering van het advies van de CWI, omdat de klacht ging over [tijdschrift 2] maar de mogelijke bezwaren inmiddels ook andere artikelen betroffen waaraan [eiser] als eerste of laatste auteur bij betrokken was.
Bij de motivering van het Besluit heeft de [gedaagde] uiteindelijk de adviezen van zowel het LOWI als het nadere advies van de CWI én de resultaten van de technische onderzoekscommissie betrokken. Dat is niet onzorgvuldig.
de procedure bij het LOWI
4.11.
Het beroep van [eiser] op het oordeel van de Ombudsman over tekortkomingen in de procedure bij het LOWI gaat er over dat [eiser] bij de hoorzitting over de klacht van [professor A] en [naam A] alleen als toehoorder aanwezig mocht zijn en over het feit dat het LOWI [eiser] er niet van op de hoogte had gesteld dat [onderzoeker A] bij deze hoorzitting aanwezig zou zijn. Wat er ook zij van de keuze van het LOWI om [eiser] in dat gedeelte van de procedure de rol van toehoorder te geven, ook op dit punt heeft [eiser] niet toegelicht welke nadelige gevolgen deze gang van zaken concreet voor hem heeft gehad. Dat had hij wel moeten doen, te meer nu vast staat dat hij na deze hoorzitting door het LOWI in de gelegenheid is gesteld schriftelijk te reageren op de standpunten zoals door [professor A] en [naam A] op deze hoorzitting is verwoord en toegelicht en dat hij dit ook heeft gedaan.
het terugtrekken van [tijdschrift 1]
4.12.
Niet in geschil is dat terugtrekking van een artikel uit een wetenschappelijk tijdschrift is voorbehouden aan de auteurs van het betreffende artikel. De [gedaagde] had geen enkele zeggenschap over de terugtrekking. Het was [onderzoeker A] die in 2013 de terugtrekking van [tijdschrift 1] heeft geïnitieerd. Het verwijt van [eiser] dat de [gedaagde] heeft nagelaten om daar tegen op te treden gaat niet op, nog daargelaten of zij daartoe de mogelijkheden had. In de brief van 2 oktober 2013, waar [eiser] naar verwijst, adviseert de [gedaagde] de auteurs om - naast het reeds gegeven advies om [tijdschrift 2] terug te trekken - ook [tijdschrift 1] terug te trekken. Als reden van dit advies noemt zij dat dit artikel is genoemd in het kader van het onderzoek bij de CWI naar de klacht tegen [tijdschrift 2] . Dat het de [gedaagde] niet vrijstaat een dergelijk advies te geven, is gesteld noch gebleken. [eiser] stelt dat de [gedaagde] bij dat advies oneigenlijke druk heeft uitgeoefend vanwege het bij de brief van 2 oktober 2013 gevoegde conceptpersbericht. Er zijn geen aanwijzingen dat dit voorgenomen persbericht was bedoeld om [eiser] onder druk te zetten. De brief eindigt met de mededeling dat het persbericht zal worden gepubliceerd na het verstrijken van de termijn waarbinnen het advies van de CWI voor een second opinion aan het LOWI moet worden voorgelegd. In het concept persbericht wordt verwezen naar het onderzoek en het advies van de CWI over publicaties van onderzoekers van de [gedaagde] waarin fouten zijn aangetroffen en wordt nader onderzoek aangekondigd. De naam van [eiser] of de andere betrokken onderzoekers worden niet genoemd, noch de titels van de publicaties of andere tot de betrokkenen herleidbare gegevens. Dat mogelijke publicatie over de constateringen van de CWI en de beslissing tot nader onderzoek niettemin onaangenaam was voor [eiser] wil de rechtbank aannemen. Dat neemt niet weg dat de [gedaagde] ruchtbaarheid mag geven aan de wijze waarop zij omgaat met mogelijke schendingen van wetenschappelijke integriteit van aan haar instelling verbonden onderzoekers, mits dit zorgvuldig gebeurt. Dat dit laatste niet het geval was, is niet gebleken. De [gedaagde] heeft overigens onweersproken naar voren gebracht dat dit persbericht niet is uitgegaan, omdat vóór de geplande publicatiedatum partijen zich tot het LOWI hadden gewend.
het informeren van derden over de (uitkomst van de) klachtprocedure
4.13.
[eiser] maakt de [gedaagde] het verwijt dat zij het rapport van de CWI onmiddellijk in augustus 2013 bij de [universiteit 3] bekend heeft gemaakt, waarna hij daar op staande voet is ontslagen. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat dit handelen van de [gedaagde] onrechtmatig is. Volgens de [gedaagde] is het gebruikelijk om de uitkomst van klachten tegen onderzoekers over hun wetenschappelijke werk uit te wisselen met de universiteit waar de betrokkene op dat moment werkzaam is. [eiser] is daar niet op in gegaan. Daar komt bij dat de CWI in haar eerste advies heeft geconcludeerd dat er weliswaar sprake was van verwijtbare onzorgvuldigheid van de kant van [eiser] maar dat die niet kan worden gekwalificeerd als schending van de wetenschappelijke integriteit. Daargelaten de vraag of het ontslag van [eiser] het directe gevolg is van de bekendmaking van het advies van de CWI – hetgeen de [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist – kan het feit dat de [universiteit 3] op basis van deze (voorlopige) conclusies van mening was dat het dienstverband met [eiser] moest worden beëindigd, niet voor rekening komen van de [gedaagde] .
4.14.
De rechtbank is verder van oordeel dat het de [gedaagde] niet kan worden aangerekend dat [eiser] met naam en toenaam is genoemd in verschillende publicaties, voordat de procedure bij het LOWI was afgerond en het Besluit was genomen. Een publicatie die in 2013 was geplaatst op de website
Retractionwatch, was afkomstig van [professor A] . De [gedaagde] had daarmee geen bemoeienis en heeft [professor A] verzocht deze publicatie te verwijderen. De publicaties in de Volkskrant en de NRC in november 2013 nadien waren het gevolg van de publicatie op Retractionwatch. Ook hier mee had de [gedaagde] geen bemoeienis. Uit de artikelen die [eiser] heeft overgelegd blijkt ook niet dat de [gedaagde] inhoudelijk heeft gereageerd op deze publicaties. Ze heeft enkel meegedeeld dat [eiser] niet meer in dienst is en heeft verder geen commentaar willen geven voordat het onderzoek was afgerond. Voor de negatieve uitlatingen door [onderzoeker A] in mei 2014 in het ‘Digitaal Utrechts Universiteitsblad’ (DUB) over het omgaan met illustraties door [eiser] – die overigens dateert van na het Besluit – is de [gedaagde] evenmin verantwoordelijk. Ter zitting heeft de [gedaagde] toegelicht dat zij geen enkele bemoeienis heeft met de inhoud van dit tijdschrift. [eiser] heeft voor het tegendeel geen onderbouwing gegeven.
Uit niets blijkt dus dat de [gedaagde] op enigerlei wijze de hand heeft gehad in publicaties in de media over deze kwestie, afgezien van het persbericht dat zij heeft uitgedaan na het Besluit. Er is dus geen grond voor het oordeel dat de [gedaagde] de door haar in acht te nemen vertrouwelijkheid heeft geschonden. Dat de [gedaagde] na de publicaties de (klacht)procedure niet had mogen voortzetten of het Besluit niet had mogen nemen, omdat de vertrouwelijkheid was geschonden, volgt de rechtbank daarom niet. Daar komt bij dat de [gedaagde] gemotiveerd heeft weersproken dat zij de bevoegdheid had om de behandeling van de klacht eenzijdig te beëindigen en heeft gesteld dat daarvoor in de klachtenregeling geen grondslag is. [eiser] heeft hier niets tegen ingebracht.
4.15.
Al met al kan op grond van hetgeen [eiser] heeft aangevoerd niet worden geoordeeld dat de door de [gedaagde] gevolgde procedure en haar optreden daarbij zodanige gebreken vertonen dat zij niet tot het nemen van het Besluit heeft kunnen komen. Er kan niet worden geconcludeerd dat de procedure oneerlijk was.
De inhoud van het Besluit
4.16.
[eiser] heeft over inhoud van het Besluit op de volgende punten bezwaren naar voren gebracht:
- het ging allemaal om ondergeschikte fouten in de afbeeldingen bij de publicaties die eenvoudig konden worden hersteld, de conclusies staan nog overeind;
- het gebruik van de term ‘fabrication’ was onterecht;
- het advies van het LOWI om het voorgenomen besluit te handhaven is niet opgevolgd;
- [eiser] is ten onrechte anders behandeld dan mede-auteurs [onderzoeker B] en [onderzoeker A] .
Deze punten worden hierna gezamenlijk besproken.
4.17.
De [gedaagde] heeft het Besluit gebaseerd op het eerste en tweede advies van de CWI, de bevindingen van de technische commissie en het advies van het LOWI. Zij heeft in het Besluit uiteengezet dat de omstandigheid dat naast de serieuze tekortkomingen in [tijdschrift 2] ook fouten zijn ontdekt in drie andere artikelen van [eiser] maakt dat zij van oordeel is dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden. Aangezien in meerdere artikelen waarbij [eiser] eerste of laatste auteur was manipulaties in afbeeldingen zijn ontdekt, is de [gedaagde] van oordeel dat de manipulaties in elk geval ten dele bewust moeten hebben plaatsgevonden. Zij kwalificeert dit als het fabriceren van data en die presenteren als onderzoeksresultaten, hetgeen maakt dat sprake is van schending van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
4.18.
Alle adviezen waarop de [gedaagde] haar definitieve Besluit van 24 februari 2014 heeft gebaseerd vermelden dat er (grove) fouten zijn gemaakt en dat sprake is van (een opeenstapeling van) manipulaties van afbeeldingen. De CWI heeft reeds in haar eerste rapport geconstateerd dat er in [tijdschrift 2] “vele ernstige fouten” zijn gemaakt in de totstandkoming van de afbeeldingen, waarvoor [eiser] hoofdzakelijk verantwoordelijk was. Deze constatering was toen alleen gebaseerd op het onderzoek naar [tijdschrift 2] en de CWI was van mening dat tekortkomingen in dit ene artikel onvoldoende grond was voor het oordeel dat dat sprake was van ‘opzettelijke manipulatie’. Bij haar tweede advies heeft de CWI het rapport van de door de [gedaagde] ingestelde technische onderzoekscommissie betrokken. Op grond van de aanvullende informatie die dit rapport had opgeleverd concludeert de CWI dat er wel sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit. De CWI is op basis van de dan bekende informatie van mening dat sprake is van het “fabriceren van gegevens die zijn gepresenteerd als werkelijk verkregen bevindingen van onderzoek”. Het rapport van de technische commissie waarop de CWI haar tweede advies heeft gebaseerd, vermeldt in welke afbeeldingen zij fouten heeft gevonden. De technische commissie heeft ook verduidelijkt wat de door haar geconstateerde fouten in deze afbeeldingen inhouden (pagina 1 van het advies, onderaan).
Het LOWI stel vast dat geen sprake is van één fout of foutje, maar dat een reeks van fouten in verschillende artikelen is te constateren. Ook het LOWI beschrijft in haar rapport de door haar geconstateerde “anomalieën” (4.2.3 pagina 7 van het advies). Ook alle in deze kwestie op verschillende momenten geraadpleegde experts komen tot de slotsom dat sprake is van (een reeks van) serieus te nemen fouten, waarvoor geen voldoende aannemelijke verklaring is verschaft.
4.19.
[eiser] heeft niet toegelicht op welke punten het rapport van de technische commissie volgens hem tekortschiet. Hij is niet ingegaan op de inhoud van het rapport. Zijn verwijzing naar de overweging van de Ombudsman dat deze “goed kan volgen dat [eiser] geen vertrouwen heeft in de gang van zaken tijdens het technisch onderzoek en dat [eiser] als gevolg daarvan het oordeel in het besluit dat sprake is van ‘fabrication’ ter discussie stelt” is daarvoor onvoldoende. De Ombudsman doelt hiermee op het gebrek aan transparantie over samenstelling en werkwijze van de technische onderzoekscommissie. Over de inhoud van de rapportage van de technische commissie evenals over de juistheid van de term ‘fabrication’ heeft de ombudsman zich uitdrukkelijk niet uitgelaten.
4.20.
De CWI en het LOWI hebben beiden vastgesteld dat afbeeldingen zijn “gemanipuleerd”, dus dat deze zijn bewerkt. Hun conclusie dat deze manipulatie ‘bewust’ moet hebben plaatsgevonden is gebaseerd op de omstandigheid dat deze bewerkingen voorkomen in alle artikelen waarbij [eiser] eerste of laatste auteur was, zodat geen sprake is van een toevallige fout die per ongeluk is gemaakt. Deze conclusie is niet onbegrijpelijk. Uit de toelichting van de [gedaagde] blijkt dat het gebruikte begrip
fabricationin het Besluit in deze context moet worden gezien. Het bewust en opzettelijk manipuleren van de afbeeldingen kan worden aangemerkt als het ‘fabriceren’ van data. Dat deze term als zodanig niet eerder is gebruikt in de klachtprocedure of de adviezen van de CWI en het LOWI betekent niet dat de [gedaagde] , nadat zij kennis had genomen van de standpunten van alle partijen en de adviezen, dit woord in het Besluit niet zou mogen gebruiken. Zij heeft voldoende gemotiveerd waarom zij tot deze conclusie is gekomen. Dat [eiser] geraakt en verrast werd door de ernst van het wetenschappelijke verwijt dat hier uit blijkt, is begrijpelijk. Dat dit zonder grond was is niet komen vast te staan.
4.21.
De stelling van [eiser] dat de geconstateerde fouten hersteld konden worden en dat zijn wetenschappelijke resultaten overeind zijn gebleven, is evenmin een reden om te oordelen dat het Besluit inhoudelijk niet in stand kan blijven. Zoals blijkt uit de adviezen gaat het om de schending van de in de Nederlandse Beroepscode neergelegde eisen van betrouwbaarheid (CWI en LOWI), zorgvuldigheid en controleerbaarheid (LOWI). De [gedaagde] spreekt zich in het Besluit niet uit over de aanvaardbaarheid van de resultaten van het door [eiser] verrichte onderzoek. Daar gaat het Besluit ook niet over. Het gaat over de manier waarop hij de data die aan het onderzoek ten grondslag hebben gelegen in wetenschappelijke tijdschriften heeft gepresenteerd en dat zijn handelwijze leidt tot schending van de wetenschappelijke integriteit. De technische commissie verwoordt heel duidelijk waar het hier om gaat (pagina 2 van het rapport van de technische commissie):
“Wat de wetenschappelijke implicaties zijn van deze handelingen is niet te zeggen omdat uit de beschikbare figuren (platte pdf’s) niet nagegaan kan worden hoe de originele data er uit hebben gezien. Het gevolg van de manipulatie is echter dat de lezer op basis van het beschikbaar gestelde materiaal niet staat is om na te gaan of de wetenschappelijke conclusies worden ondersteund door de resultaten. Het manipuleren van de data op deze wijze is niet toegestaan, en zijn daarnaast in strijd met de richtlijnen van de redactie.”
4.22.
Samenvattend geldt dat, gelet op al deze constateringen [eiser] in de onderhavige procedure voor wat betreft zijn bezwaren tegen het Besluit, niet kon volstaan met de verder inhoudelijk niet onderbouwde stelling dat er slechts sprake was van enkele foutjes die zich voor herstel in de betreffende publicaties lenen. [eiser] is niet ingegaan op de inhoud van de rapporten, de adviezen of de conclusies van de geraadpleegde deskundigen en heeft geen enkel aanknopingspunt geboden voor de onjuistheid van de daarin getrokken conclusies. Hij heeft ook in deze procedure volhard in zijn visie dat hij de gelegenheid had moeten en kunnen krijgen de afbeeldingen in de publicaties te rectificeren en dat de kwestie daarmee afgedaan had kunnen zijn. Daarmee miskent hij dat het niet draait om de mogelijkheid van rectificatie van fouten maar om de vraag waarom dergelijke fouten zijn gemaakt en daarmee om de fundamentele vraag naar de wetenschappelijke integriteit, betrouwbaarheid en controleerbaarheid van de betreffende publicaties.
4.23.
Het bezwaar van [eiser] dat de [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van de door het LOWI geboden mogelijkheid om bij het voorgenomen besluit te blijven, getuigt van een onjuiste interpretatie van het advies van het LOWI. Uit paragraaf 6.2 van het advies van het LOWI blijkt juist dat het aanvankelijke standpunt van de [gedaagde] zoals neergelegd in het voorgenomen besluit, dat er geen sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit volgens het LOWI niet houdbaar is en dat, indien de [gedaagde] daar toch aan vast zou willen houden, zij dit beter dient te motiveren. In het Besluit heeft de [gedaagde] het standpunt ingenomen én toegelicht dat ook zij op grond van de inmiddels beschikbare informatie van oordeel is dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.
4.24.
In het advies van het LOWI is verder uitvoerig onderbouwd om welke reden de handelwijze van [onderzoeker B] en [onderzoeker A] geen schending van de wetenschappelijke integriteit inhoudt. [eiser] had daarom met concrete feiten en omstandigheden moeten onderbouwen om welke reden het onderscheid dat tussen hem en de anderen wordt gemaakt niet toelaatbaar en jegens hem onrechtmatig zou zijn. Ook indien er van uit zou moeten worden gegaan dat [onderzoeker B] en [onderzoeker A] over de betreffende publicaties ten onrechte niet ook een verwijt van de schending van wetenschappelijke integriteit is gemaakt betekent dat nog niet dat de vaststelling van de [gedaagde] dat dit zijn geval wel aan de orde is, onjuist is. Dat in deze kwestie sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen heeft [eiser] niet voldoende onderbouwd.
4.25.
Hetgeen hiervoor in 4.17 tot en met 4.24 is overwogen leidt tot de conclusie dat [eiser] geen aanknopingspunten heeft geboden voor de conclusie dat het Besluit inhoudelijk onjuist is of onvoldoende wordt gedragen door de motivering en de daaraan ten grondslag liggende gegevens. Er is geen grond voor het oordeel dat de [gedaagde] het Besluit in redelijkheid niet zo heeft kunnen nemen of handhaven na het rapport van de Ombudsman.
4.26.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat hetgeen [eiser] heeft aangevoerd onvoldoende is om te kunnen oordelen dat de [gedaagde] door het Besluit te nemen of te handhaven onrechtmatig ten opzichte van hem heeft gehandeld. De [gedaagde] is daarom niet aansprakelijk voor de als gevolg van het Besluit gestelde schade. De vorderingen zullen worden afgewezen.
4.27.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat
922,00(2 punten × tarief € 461,00)
Totaal € 2.846,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.846,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2018. [1]

Voetnoten

1.type: SM/4183