4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In de nacht van 10 maart 2018 is verdachte samen met vrienden, familie en zijn verloofde (hierna: [B] ) uitgegaan in het centrum van Amersfoort. Na een incident in een café – waarbij het gezelschap van verdachte vermoedelijk was betrokken – wordt verdachte door de aanwezige verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 3] aangesproken en verzocht om (samen met zijn gezelschap) het centrum van Amersfoort te verlaten. Na een korte discussie geeft verdachte hieraan gehoor en loopt hij samen met zijn gezelschap richting de taxistandplaats. Om er zeker van te zijn dat de groep daadwerkelijk en op een rustige wijze het uitgaanscentrum verlaat, wordt deze door motoragent [benadeelde 2] gevolgd. Op dat moment wordt via de portofoon door [benadeelde 1] en [benadeelde 3] vernomen dat iemand uit het gezelschap waartoe verdachte behoort een ruit zou hebben vernield. [B] voldoet aan het door de getuige opgegeven signalement van de persoon die dit zou hebben gedaan. [benadeelde 3] en [benadeelde 1] besluiten daarop om met hun dienstfiets achter de groep aan te gaan. Verbalisant [aangeefster] rijdt met haar dienstvoertuig achter de verbalisanten aan. Wanneer de verbalisanten de groep aan het eind van de Krommestraat waarnemen, besluit verbalisant [benadeelde 1] [B] aan te spreken. Terwijl verbalisant [benadeelde 1] in de richting van [B] fietst, sommeert hij verdachte op afstand te blijven staan. Op het moment dat verbalisant [benadeelde 1] [B] aanspreekt en verdachte zich hiermee bemoeit, loopt de situatie uit de hand.
Vanaf dit punt lopen de verklaringen van verdachte, zijn broer, [B] en de verbalisanten uiteen. Voor de rechtbank staat in ieder geval vast, en dat staat wat verdachte en zijn raadsman betreft ook niet ter discussie, dat verdachte en zijn broer [A] zich met agressie tegen de aanwezige verbalisanten hebben gericht. Daarbij is verdachte uiteindelijk op de grond beland met verbalisant [aangeefster] onder zich.
Camerabeelden
Van een gedeelte van bovengenoemd incident, en de aanleiding daartoe, zijn camerabeelden beschikbaar. Verbalisant [benadeelde 1] droeg tijdens zijn horecadienst namelijk een zogeheten bodycam. Het beeld van deze bodycam is op een gegeven moment uitgevallen waardoor hierop alleen het begin van het incident is te zien. Het vervolg is nog wel te horen, maar het beeld is zwart.
Door een omwonende, getuige [getuige 1] , is een (later) deel van het incident gefilmd vanuit het raam van haar woning. De beelden van de bodycam van verbalisant [benadeelde 1] en het filmpje van getuige [getuige 1] zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting bekeken. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van hetgeen is te horen op de filmpjes kan worden vastgesteld dat het filmpje van getuige [getuige 1] ongeveer 17 seconden na het uitvallen van het beeld van de bodycam van verbalisant [benadeelde 1] begint. Dit betekent dat ongeveer 17 seconden van het incident niet op beeld staan.
De beelden van de bodycam van verbalisant [benadeelde 1]
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat op deze beelden (onder andere) te zien is dat:
- verbalisant [benadeelde 1] verdachte op een rustige wijze benadert wanneer hij hem verzoekt het centrum van Amersfoort te verlaten;
- de verbalisanten de groep volgen om te controleren of deze de stad rustig verlaat;
- verbalisant [benadeelde 1] besluit [B] aan te spreken, in haar richting fietst en tegen verdachte zegt dat hij op afstand moet blijven staan;
- verbalisant [benadeelde 1] [B] rustig aanspreekt;
- niet is te zien dat [B] wordt geduwd door een van de verbalisanten;
- verdachte achter/naast [B] staat;
- er een beweging van verdachte uitgaat richting verbalisant [benadeelde 1] en er daarna een duwbeweging over en weer ontstaat; en
- het beeld uitvalt.
Deze vaststellingen staan wat betreft de officier van justitie en de verdediging niet ter discussie.
De beelden van het filmpje van getuige [getuige 1]
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat op deze beelden (onder andere) te zien is dat:
- verbalisant [aangeefster] met verdachte en [B] op de grond ligt;
- verdachte op/tegen verbalisant [aangeefster] ligt en [B] op verdachte ligt;
- verbalisant [aangeefster] slaande en schoppende bewegingen in de richting van verdachte maakt terwijl zij op de grond ligt;
- verschillende verbalisanten [aangeefster] proberen te bevrijden door geweld op verdachte uit te oefenen;
- verbalisant [aangeefster] op het tijdstip ‘0.00.18’ weer rechtop staat;
Deze vaststellingen staan wat betreft de officier van justitie en de verdediging niet ter discussie.
Conclusies met betrekking tot de camerabeelden
De rechtbank heeft vastgesteld dat er 17 seconden van het incident niet op beeld zijn vastgelegd. In deze 17 seconden zijn verdachte en verbalisant [aangeefster] samen op de grond terecht gekomen. Bij aanvang van het filmpje van getuige [getuige 1] liggen verbalisant [aangeefster] en verdachte al op de grond. Niet is te zien wanneer verbalisant [aangeefster] precies overeind komt. Wel is te zien dat verbalisant [aangeefster] op het tijdstip 0.00.18 weer rechtop staat.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat verbalisant [aangeefster] en verdachte al enige seconden voor aanvang van het filmpje van getuige [getuige 1] op de grond lagen. De stelling van de officier van justitie dat verbalisant [aangeefster] en verdachte samen (in ieder geval) 15 tot 20 seconden samen op de grond hebben gelegen acht de rechtbank gelet op voorgaande juist.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
[aangeefster], werkzaam als hondengeleidster bij de politie Eenheid Midden-Nederland heeft in haar aangifte, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
In de nacht van zaterdag 10 maart 2018, was ik belast met de incidentenafhandeling binnen het cluster Utrecht Oost. Toen ik omstreeks 03.00 uur via de portofoon van een collega hoorde dat het onrustig was in het centrum van Amersfoort ben ik in mijn dienstvoertuig, inclusief mijn gecertificeerde diensthond, richting De Hof in Amersfoort gereden. Aldaar zag ik dat twee collega politie-bikers in gesprek waren met wat uitgaanspubliek. Ik herkende één van collega’s als collega [benadeelde 1] , later begreep ik dat [benadeelde 1] dienst had met collega [benadeelde 3] . Ik zag dat beiden gekleed waren in opvallend uniform.
(..)
Ik zag dat [benadeelde 1] het meisje ook zag, [benadeelde 1] keek mij aan en zei dat hij er wel even heen zou fietsen. Hierop reed ik achter collega [benadeelde 1] aan om er voor te zorgen dat hij niet alleen was. Ik zag dat [benadeelde 1] het meisje met de witte jas iets voorbij fietste en haar de weg blokkeerde met zijn fiets om haar te doen stoppen. Ik reed langs [benadeelde 1] en het meisje heen en parkeerde mijn dienstvoertuig net iets voorbij hen, half op de stoep.
(..)
Toen ik dit deed hoorde ik dat er buiten, vlak achter mijn dienstvoertuig, werd geschreeuwd. Ik zag in de rechterbuitenspiegel van mijn dienstvoertuig dat collega [benadeelde 1] op de grond lag, half tegen de muur. Ik kon dat goed zien omdat [benadeelde 1] een knalgele uniformjas droeg. Ik zag dat er meerdere mensen over [benadeelde 1] heen stonden/hingen. Ik ben hierop uit mij dienstvoertuig gesprongen en rende naar de plek waar collega [benadeelde 1] op de grond lag.
(..)
Vervolgens voelde ik zelf een harde klap bovenop mijn hoofd. Ik werd voor mijn gevoel recht bovenop mijn hoofd geslagen en geraakt door/met iets toen werd het direct zwart voor mijn ogen.
Het eerste wat ik mij weer kan herinneren is dat het zwart voor mijn ogen was, maar ik in de verte wel veel geschreeuw hoorde. In eerste instantie was het geschreeuw nog wat dof maar langzaam hoorde ik dat het geschreeuw duidelijker en luider werd. Ik voelde dat er veel gewicht bovenop mij drukte, het voelde alsof ik verdrukt werd, maar ik wist niet hoe. Ik lag stil, roerloos, ik kon niet bewegen. Ik lag half op mijn buik en iets op mijn rechterzijde. Het voelde alsof ik even ‘out’ geweest was, alsof mijn hoofd opnieuw aan het opstarten was en ondertussen kon ik niets. Ik voelde dat mijn linkerarm gebogen lag en mijn linkerhand tegen mijn hoofd aan geklemd lag. Ik voelde dat ik steeds minder lucht kreeg en dat mijn linkerhand/onderarm steeds harder tegen mijn linkerkaak geduwd werd. Ik voelde dat er kracht gezet werd op mijn keel, ik kreeg steeds minder lucht. Ik raakte in paniek, ik stond doodsangsten uit, ik dacht dat ik zou stikken als ik niets deed. Ik moest iets doen, ik moest wegdraaien om weer lucht te krijgen, ik had het gevoel dat ik stikte, mijn luchtweg werd ingedrukt. Ik wilde weer lucht krijgen, ik wilde mijzelf losdraaien uit de greep door iets meer op mijn rechterzijde te draaien. Ik hoorde stemmen om mij heen, er lag veel gewicht bovenop me, ik voelde dat mijn hoofd klem zat. Ik voelde me onmachtig, angstig, het lukte mij niet meer goed adem te halen. Ik besefte mij dat dit niet goed af zou lopen als ik geen hulp zou krijgen of niet op eigen kracht uit de verdrukking zou kunnen komen. Ik kreeg het uiteindelijk voor elkaar om iets te draaien waardoor ik weer wat lucht kreeg. Ik schreeuwde in paniek dat diegene die mij vast had, mij los moest laten. Ik hoorde een man zeggen dat hij mij los zou laten als ik zijn broer liet gaan. Ik merkte toen pas dat er een man bovenop mij lag of zat, met zijn hoofd dichtbij mijn linkeroor want ik hoorde hem heel dichtbij. Ik raakte nog meer in paniek. Ik realiseerde mij toen namelijk dat zijn arm om mijn keel /nek geklemd zat door middel van een soort nekklem. Ik kon toen nog een stukje met mijn lichaam wegdraaien, zodat ik weer meer lucht kreeg. Ik bleef roepen dat hij mij los moest laten. Ik voelde dat er naast de man nog iemand bovenop mij zat, ik voelde dat mijn benen werden tegen gehouden.
Ineens voelde ik dat de klem om mijn nek verdween en ik ruimte had om verder weg te draaien. Toen ik opstond gaf ik de man, die bovenop mij had gelegen, een duw zodat hij mij niet weer zou kunnen grijpen. Ik zag toen pas dat die man een tatoeage in zijn nek had en het dezelfde man was als die man met dat opvallende kapsel.
(..)
Ik hoorde dat de arts zei dat ik een zware hersenschudding had opgelopen. Ik kreeg een wekadvies voor elk uur en moest onmiddellijk naar huis om te rusten.
Ik heb de eerste vijf weken helemaal niets gekund. Ik zat thuis op de bank, met een zonnebril op en oordoppen in, of ik lag in bed in de donkere slaapkamer. Ik had en heb enorme hoofdpijn. Ik kon geen prikkels verdragen en was enorm moe, zonder dat ik ook maar iets deed.
Uit een geneeskundige verklaring betreffende [aangeefster] blijkt dat zij twee hoofdwonden, een pijnlijke linker kaak en linkerpols en retrograde amnesie heeft. Tevens is een hersenschudding geconstateerd.
[getuige 2]is als getuige gehoord en heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik zag dat de vlam in de pan sloeg. Ik zag dat [A] reageerde door maaiend om zich heen te gaan slaan. Ik zag dat [A] ook diverse agenten schopte. Ik zag dat [A] springend omhoog kwam toen hij van zich aftrapte. Ik zag dat hij meerdere agenten raakte, zowel met slaan als schoppen. (..)
Ik zag hierop dat [verdachte] met een gerichte vuistslag een vrouwelijk agent in/tegen haar gezicht sloeg. Ik zag dat [verdachte] recht tegenover die agente stond (…).
Ik zag dat [verdachte] bovenop die vrouwelijke agente lag.
[benadeelde 1]heeft aangifte gedaan van mishandeling en openlijke geweldpleging, terwijl hij werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als ambtenaar van de politie.In een proces-verbaal van bevindingen heeft verbalisant [benadeelde 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland hierover, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Op 10 maart 2018 hadden mijn collega [benadeelde 3] en ik horecadienst in het uitgaanscentrum van Amersfoort. Wij deden dienst in uniform en waren mobiel op onze dienstfiets.(..)
Op het moment dat ik de dame met de witte jas nader, zag ik dat haar partner, de jongen met de tatoeages in zijn gezicht, vlak achter haar liep. Ik riep met luide stem tegen de jongen dat hij daar moest blijven staan waarbij ik met mijn vinger in zijn richting wees. Vervolgens heb ik de dame met de witte jas aangesproken en staande gehouden. Op het moment dat ik haar aansprak, zag ik dat de jongen met de tatoeages in zijn gezicht bij mij kwam staan en zich met het gesprek wilde bemoeien. Omdat de jongen geen gehoor gaf aan datgene wat ik hem duidelijk had verzocht, duwde ik de jongen met een hand weg en wilde ik roepen dat hij verderop moest gaan staan. Op dat moment ging het mis.
Ik zag dat de jongen met de tatoeages zo ontzettend agressief werd. Ik zag dat de ogen van deze jongen zo groot werden en hoorde dat hij begon te schreeuwen in mijn richting. Tegelijkertijd zag ik dat de dame met de witte jas ook zeer agressief werd en begon te schreeuwen. Het geweld wat toen op mij en mijn collega's werd uitgeoefend ging van 0 tot 100. Ik kan [het] niet anders omschrijven dan dat dit beestachtig was en zonder geweten.
De jongen met de tatoeage wilde mij een vuistslag geven richting mijn gezicht. Op dat zelfde moment werd ik met zoveel kracht naar de grond getrokken. Dit kan niet anders, dan dat dit van achter mij is gebeurd door iemand. (..)
Ik wilde maar één ding en dat was zo snel mogelijk opstaan. Op het moment dat ik kans zag om op te staan was ik omringd door zeker zes à zeven personen uit de groep voornoemd. (..)
Op dat moment zie ik dat er een collega politieagent op de grond lag met twee personen uit de groep op haar. Ik heb niet gezien hoe mijn collega op de grond terecht is gekomen. Ik zag mijn collega niet bewegen en ging van het ergste uit. Ik heb me direct gericht op de persoon die op mijn collega lag en heb met mijn rechter vuist met volle kracht tegen het hoofd van deze persoon gestompt.
Ik schreeuwde hierbij herhaaldelijk 'Loslaten, eraf'. Ik zag dat mijn vuistslagen totaal geen effect hadden en voelde dat er van achter aan mij getrokken en geslagen werd op mijn rug. Ik voelde onmacht en maakte mij grote zorgen om mijn collega op de grond. Ik zag dat ook collega [benadeelde 3] herhaaldelijk sloeg en schopte tegen de personen die op onze collega lagen. Ik moest opstaan om de overige personen van mij af te weren. Wij werden als het ware gehinderd om onze collega te helpen.
Kort hierop had ik even de ruimte en riep toen luidkeels naar mijn collega's 'TASER'. Op dat moment heb ik samen met twee andere collega's onze taser ter hand genomen en gericht op de geweldplegers. Op dat moment schrokken zij zichtbaar en staken zij hun handen in de lucht.
[benadeelde 2]heeft aangifte gedaan van mishandeling en openlijke geweldpleging, terwijl hij werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als ambtenaar van de politie.In een proces-verbaal van bevindingen heeft verbalisant [benadeelde 2] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland hierover, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Op 10 maart 2018, omstreeks 2.45 uur, bevond ik mij in het centrum van Amersfoort. Ik reed in uniform op een opvallende politiemotor.
(..)
Kort daarop hoorde ik geschreeuw en zag ik dat collega [benadeelde 1] op de grond gegooid werd.
Ook zag ik dat zijn fiets door de lucht vloog. Ik ben direct van mijn motor gestapt om naar collega [benadeelde 1] te gaan. Ik zag dat collega [aangeefster] op de grond lag. Ik zag dat er twee personen op collega [aangeefster] lagen. Ik zag dat de vrouw met de witte jas en de man met de hanenkam op collega [aangeefster] lagen en ik zag dat de man met de hanenkam collega [aangeefster] bij haar nek vasthield. Ik wilde deze man van mijn collega halen. Ik zag dat collega [benadeelde 3] de vrouw met de witte jas vastpakte om haar los te trekken. Ik voelde dat de man met de hanenkam niet losliet. Ik heb hem vervolgens meerdere klappen met mijn vuist gegeven. Ik voelde en hoorde een harde klap op mijn hoofd. Ik voelde dat ik tegen mijn hoofd werd geschopt. Ik liet de jongen met de hanenkam los om te kijken wie mij van achteren geschopt had. Ik zag meerdere personen om mij heen. Ik zag dat het geweld naar ons gestaakt werd op het moment dat wij het stroomstootwapen richtten.
[benadeelde 3]heeft aangifte gedaan van mishandeling en openlijke geweldpleging, terwijl hij werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als ambtenaar van de politie.In een proces-verbaal van bevindingen heeft verbalisant [benadeelde 3] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Van de groep had ik een van de mannen zijn identiteit genoteerd. Het ging om [verdachte] , hierna te noemen verdachte. De verdachte liep met een vrouw die hij ook ‘zijn vrouw’ noemde. Hierna te noemen verdachte 2 (de rechtbank begrijpt: [B] ).(..)
Ik zag dat de verdachte in de richting van [benadeelde 1] liep. Ik zag dat [benadeelde 1] bleef staan. Ik zag dat [benadeelde 1] en deze verdachte in een duw- en treksituatie terecht kwamen. Ik zag dat verdachte 2 zich er ook mee begon te bemoeien.
Ik zag dat de verdachte en verdachte 2 [benadeelde 1] aanvlogen. Ik zag dat [benadeelde 1] zich afweerde met zijn armen. Ik ben hierop direct in de richting van [benadeelde 1] gefietst. Ik zag verdachte 3 (de rechtbank begrijpt: [A] ) springen in de lucht. Ik zag dat verdachte 3 [benadeelde 1] verschrikkelijk hard duwde. Ik zag dat [benadeelde 1] op grond viel. Ik voelde op dat moment een duw. Van wie ik deze duw kreeg weet ik niet. Ik viel heel hard op de grond. Ik probeerde op te staan en dit lukte. Ik voelde dat ik werd geslagen en geschopt. Ik zag ineens dat er een collega op de grond lag. Ik zag dat het [aangeefster] was. Ik zag dat de verdachte en verdachte 2 boven op haar lagen. Ik zag dat [aangeefster] door de verdachte werd vast gehouden om haar nek. Ik zag dat de verdachte, [aangeefster] in een wurggreep had. Ik zag dat [aangeefster] niet bewoog. Ik dacht dat [aangeefster] buiten bewustzijn was. Ik zag dat het de verdachte niet los liet. Ik dacht echt dat de verdachte collega [aangeefster] wilde vermoorden. Dit gevoel had ik echt en maakte mij angstig. Ik sloeg de verdachte op zijn hoofd en lichaam. Ik weet niet of de verdachte [aangeefster] losliet. Ondertussen werd ik geslagen en geschopt. Ik werd geduwd en viel. Ik probeerde vervolgens de verdachte tegen zijn hoofd te schoppen. Ik zag dat ik hem raakte. Ik zag dat de verdachte nog steeds niet los liet. Ik hoorde ineens dat [benadeelde 1] 'Taser' riep. Ik trok hierop mijn stroomstootwapen en richtte hem op de verdachten. Ik zag dat de verdachten hierop reageerden.
Verdachteheeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik stond iets verder dan [B] . De agent ging naar [B] en zei tegen mij dat ik moest blijven staan. Ik heb een vrouwelijke agente vastgehouden en we zijn samen op de grond terecht gekomen. Ik heb de agent vastgehouden.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aangeefster met kracht op haar hoofd heeft geslagen en haar daarna heeft vastgepakt. Vervolgens zijn verdachte en aangeefster samen op de grond terecht gekomen. Aangeefster verklaart dat verdachte bovenop haar lag en dat zij voelde dat er kracht werd gezet op haar keel, waardoor zij steeds minder lucht kreeg. Ook door de verbalisanten [benadeelde 2] en [benadeelde 3] is gezien dat verdachte bovenop aangeefster lag en dat hij zijn arm om haar keel had of haar in een nekklem hield. Niet alleen aangeefster maar ook haar collega’s vreesden daardoor voor haar leven. Aangeefster heeft geprobeerd zich te ontworstelen uit de greep van verdachte. De andere verbalisanten hebben door het uitoefenen van geweld geprobeerd om aangeefster te bevrijden. Op basis van de camerabeelden kan ten slotte worden vastgesteld dat aangeefster en verdachte 15 tot 20 seconden samen op de grond hebben gelegen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende enige tijd met zijn arm kracht heeft uitgeoefend op de keel van aangeefster, waardoor zij enige tijd in ademnood is komen te verkeren.
Nu de vraag naar de feitelijke toedracht is beantwoord, resteert de vraag hoe het handelen van de verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden.
Daarbij moet de rechtbank de vraag beantwoorden of (kort gezegd) het aanleggen van een wurggreep waardoor aangeefster gedurende meerdere seconden de adem (deels) wordt benomen, kan worden aangemerkt als een poging tot of doodslag of als (een poging tot) zware mishandeling. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Het voorwaardelijk opzet
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij heeft gepoogd aangeefster opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig bewijs is dat verdachte opzet in onvoorwaardelijke zin heeft gehad op de dood van aangeefster. De door verdachte afgelegde verklaringen en de overige in het dossier neergelegde onderzoeksbevindingen bieden voor die conclusie immers geen steun.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangeefster – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Verdachte heeft de keel van aangeefster met kracht en gedurende meer dan 15 seconden dichtgedrukt. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het met kracht dichtgedrukt houden van de keel ertoe leidt dat iemand geen adem meer kan halen, ten gevolge waarvan de dood kan intreden. Aangeefster heeft verklaard dat zij dacht dat zij zou stikken als er niets gebeurde; zij besefte dat het niet goed zou aflopen als zij geen hulp zou krijgen of op eigen kracht uit de verdrukking zou komen. In algemene zin geldt dat het voortduren van een wurggreep een aanmerkelijke kans creëert dat het slachtoffer door het belemmeren van de ademhaling komt te overlijden. In dit geval heeft verdachte aangeefster weliswaar op enig moment losgelaten, maar dit is pas gebeurd nadat twee collega’s van aangeefster herhaaldelijk met kracht met hun vuist tegen diens hoofd hadden geslagen en een andere collega tegen diens hoofd had getrapt. Ook toen aangeefster herhaaldelijk in paniek tegen verdachte schreeuwde dat hij haar los moest laten, liet hij niet los. Verdachte heeft juist gezegd dat hij haar pas los zou laten als zij zijn broer zou laten gaan. Niet is gebleken dat verdachtes greep op enig moment verslapte. Nadat de collega’s van aangeefster uiteindelijk een taser hadden getrokken, bleek dat aangeefster niet langer door verdachte werd vastgehouden. De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat aangeefster van de wurggreep van verdachte is losgeraakt door het geweld dat haar collega’s hebben uitgeoefend, en mogelijk door de dreiging van het gebruik van de taser – en niet doordat verdachte deze keus heeft gemaakt. Verdachte heeft ook geen verklaring afgelegd die steun biedt voor dit laatste. Aldus heeft verdachte een aanmerkelijke kans gecreëerd dat aangeefster door zijn handelen zou komen te overlijden.
Dat uit de geneeskundige verklaring niet blijkt van uiterlijk waarneembare kenmerken van een verwurging, zoals de verdediging ter zitting heeft benadrukt, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen staat immers – los van het letsel dat aangeefster heeft opgelopen – vast dat verdachte aangeefster gedurende minimaal 15 seconden in een wurggreep heeft gehouden, waardoor zij geen lucht meer kon krijgen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm – gelet op hetgeen hiervoor in dit kader is overwogen – kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood te zijn gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is niet gebleken van aanwijzingen voor het tegendeel. Dit laatste kan ook niet uit de verklaring van verdachte worden afgeleid.
Het handelen van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster door zijn handelen zou komen te overlijden.
Conclusie
Gelet op al het bovengenoemde is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 10 maart 2018 heeft geprobeerd om [aangeefster] van het leven te beroven.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren. Dit geldt ook ten aanzien van het schoppen tegen de verbalisanten en het gooien met de dienstfiets.