ECLI:NL:RBMNE:2018:5146

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
UTR 17/4868
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor compensatie van herplantplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Vereniging Maarn-Maarsbergen Natuurlijk (eiseres) en de Gedeputeerde Staten van Utrecht (verweerder). De zaak betreft de toestemming die verweerder heeft verleend aan een derde-partij voor compensatie van de herplantplicht op een perceel van een voormalige camping. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze toestemming, omdat zij het niet eens was met de door verweerder vastgestelde omvang van de te compenseren oppervlakte bos. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de te compenseren oppervlakte bos op 6 hectare heeft vastgesteld, waarbij de oppervlakte van de voormalige camping als uitgangspunt is genomen. Eiseres betoogde dat ook de open plekken in het bos en de voormalige staanplaatsen van de camping in de berekening betrokken moesten worden, maar de rechtbank volgde dit betoog niet. De rechtbank oordeelde dat de berekening van verweerder voldoende aannemelijk was en dat de één-op-één compensatie, zoals vastgelegd in de Beleidsregels natuur en landschap provincie Utrecht, correct was toegepast. Eiseres stelde ook dat verweerder een toeslag van 0,7 per hectare had moeten hanteren, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aan de orde was, omdat de compensatie voldeed aan de vereisten van een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4868

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2018 in de zaak tussen

Vereniging Maarn-Maarsbergen Natuurlijk, te Maarn, eiseres

(gemachtigde: B. Musegaas),
en

Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. W. van Dijk en P.I. Wink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , gemachtigde: G.G. Prinsen.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij toestemming verleend voor compensatie van de herplantplicht op het perceel van de voormalige camping [naam voormalige camping] , gelegen aan de zuidzijde van de [straatnaam] te [plaatsnaam] .
Bij besluit van 10 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, vergezeld door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [B] en [C] . Derde-partij is vertegenwoordigd door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 2 december 2016 heeft derde-partij verweerder verzocht om toestemming voor compensatie van de herplantplicht op andere grond dan de grond waarop zich de gekapte houtopstand bevond. De aanvraag is ingediend vanwege de beoogde uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein en het omvormen van bestaande percelen tot een woonwijk in het kader van het project “Gebiedsontwikkeling […] ”. Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein is op de locatie van de voormalige camping [naam voormalige camping] houtopstand verdwenen.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde toestemming verleend. Het door eiseres tegen dat besluit ingediend bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Eiseres kan zich niet vinden in de door verweerder vastgestelde omvang van de te compenseren oppervlakte bos. Met betrekking tot de berekening van de te compenseren oppervlakte heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de ‘open’ plekken in het bos moeten worden betrokken bij de bepaling daarvan. Ook de voormalige staanplaatsen van de camping moeten naar de mening van eiseres worden betrokken bij de bepaling van de oppervlakte, nu deze plaatsen inmiddels zijn begroeid met bomen en struiken. Verder is eiseres van mening dat de berekening van de open plekken, zoals die door verweerder is uitgevoerd, niet verifieerbaar is.
2.1
Verweerder heeft de te compenseren oppervlakte bos vastgesteld op 6 hectare. Uitgangspunt bij de berekening van die oppervlakte is geweest de oppervlakte van de (voormalige) camping van 9,7 hectare. Daarop heeft verweerder een oppervlakte van 2,5 hectare in mindering gebracht, zijnde het totaal van de oppervlakte van de standplaatsen van de stacaravans met bijbehorende tuinen, de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen, het parkeerterrein en de hoofdtoegangsweg. Verder wordt in het project een strook bos van 1,25 hectare gehandhaafd, waardoor een oppervlakte te compenseren bos resteert van (afgerond) 6 hectare.
2.2
De rechtbank kan zich verenigen met deze door verweerder gehanteerde berekening van de te compenseren oppervlakte bos. De rechtbank overweegt daarbij dat bij die berekening de mogelijkheden die het destijds geldende bestemmingsplan “Maarn Buitengebied” voor dit perceel bood terecht als uitgangspunt zijn gehanteerd.
Volgens artikel 18 van het bestemmingsplan waren op het nu in geding zijnde perceel 115 standplaatsen, één bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen tot een bepaalde oppervlakte toegestaan. Gelet op deze bepaling in het bestemmingsplan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij de berekening van de te compenseren oppervlakte bos terecht de oppervlakte van deze standplaatsen en al het bijbehorende buiten beschouwing gelaten.
De enkele omstandigheid dat de voormalige camping al langere tijd niet meer in bedrijf was, waardoor de standplaatsen niet meer duidelijk waren afgebakend en mogelijk (deels) waren begroeid met struiken en bomen, doet daar niet aan af. Het aanleggen en gebruik van de standplaatsen bleef immers volgens het bestemmingsplan mogelijk. Ook de door eiseres ter zitting getoonde luchtfoto, waaruit zou moeten blijken dat het hele voormalige campingterrein begroeid was met bomen en struiken, kan de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden, reeds niet omdat een dergelijke foto geen goed beeld geeft van de situatie op het terrein zelf. De door derde-partij ter zitting overgelegde foto’s van de situatie ter plaatse, maken ook duidelijk dat uit de door eiseres getoonde luchtfoto niet die conclusie kan worden getrokken die eiseres wenst te trekken.
2.3.
Bij het oordeel dat verweerder de berekening van de te compenseren oppervlakte bos voldoende aannemelijk heeft gemaakt, betrekt de rechtbank ook dat deze tot stand is gekomen na een schouw van de situatie ter plaatse. Verweerder heeft verder nog naar voren gebracht dat de berekening enigszins conservatief is geweest, aangezien daarbij geen rekening is gehouden met bijvoorbeeld de aanwezigheid van een vijver op het perceel. Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
3. Eiseres heeft verder betoogd dat verweerder toepassing had moeten geven aan de Beleidsregels natuur en landschap provincie Utrecht 2017 (hierna: de Beleidsregels). Op grond van bijlage 1 van deze Beleidsregels had verweerder naast de één-op-één compensatie een toeslag moeten hanteren van 0,7 per hectare. Eiseres wijst erop dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overeenkomstig de beleidsregel dient te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou kunnen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De door verweerder gestelde bijzondere omstandigheid dat aan derde-partij toezeggingen zijn gedaan, acht eiseres onvoldoende om van de (inherente) afwijkingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken. Bovendien is onduidelijk of die toezeggingen ook daadwerkelijk zijn gedaan. Verder is eiseres van mening dat er sprake is van kwalitatief onvoldoende compensatie.
3.1
In artikel 4.2.1, aanhef en onder a, van de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 (verder: de Verordening) zijn eisen opgenomen waaraan een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting moet voldoen. Eisen zijn onder meer dat de oppervlakte van de herplant tenminste even groot is als de gevelde oppervlakte en dat de herplant op termijn tenminste gelijkwaardige ecologische en landschappelijke waarden kan vertegenwoordigen.
In artikel 4.2.2 van de Verordening zijn de vereisten opgenomen waaraan herbeplanting op andere grond moet voldoen. Eén van de vereisten is dat de herbeplanting voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 4.2.1 van de Verordening.
Ingevolge artikel 4.2.2, tweede lid, van de Verordening kan een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting op andere grond bestaan uit een toeslag in oppervlakte die is afgeleid van de natuurkwaliteit, de hersteltijd van de gevelde houtopstand en de ruimtelijke samenhang.
Ingevolge artikel 4.2.2, derde lid, van de Verordening kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid. Ter uitvoering van dit artikellid heeft verweerder de Beleidsregels vastgesteld. Deze zijn op 1 januari 2017 in werking getreden.
In bijlage 1, behorende bij de Beleidsregels, heeft verweerder een rekenmodel voor boscompensatie opgenomen. In de bijlage zijn toeslagen voor boscompensatie opgenomen. Onder meer is vermeld dat voor de te realiseren boscompensatie naast de één-op-één compensatie voor een bos ouder dan 100 jaar een toeslag geldt van 0,7 per hectare.
3.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder de toeslag van 0,7 per hectare had moeten toepassen. De rechtbank overweegt daartoe dat uitgangspunt voor de te realiseren boscompensatie de één-op-één compensatie is. Hoewel een en ander wel wat duidelijker geformuleerd had kunnen worden, volgt dit uitgangspunt uit het bepaalde in artikel 4.2.1, aanhef en onder a, van de Verordening, waarin is bepaald dat de oppervlakte van de herplant tenminste even groot is als de gevelde oppervlakte.
Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien geoordeeld moet worden dat de herplant niet voldoet aan het criterium van een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting.
Met andere woorden, voordat aan een toeslag voor boscompensatie kan worden toegekomen, dient eerst vastgesteld te worden of de beoogde herbeplanting voldoet aan de eisen, zoals neergelegd in artikel 4.2.1 van de Verordening.
3.3
Beoordeeld moet dus worden of de door verweerder opgelegde boscompensatie voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Verordening. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beoogde boscompensatie niet aan deze vereisten voldoet. Uit de gedingstukken blijkt dat het gevelde oppervlak overwegend bestond uit soortenarm dennenbos met berk zonder bijzondere natuur- en landschapswaarde. Dit gevelde oppervlak wordt gecompenseerd met een variatie in houtopstanden, waaronder linde, eik, beuk en grove den. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat kleine bosschages en smalle bomenrijen niet in de compensatie mogen worden meegerekend, temeer niet nu van een bijzondere natuur- of landschapswaarde van de te vellen houtopstand niet is gebleken.
Met de boscompensatie, die in oppervlakte gelijk is aan de gevelde houtopstand, wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eis van een herplant met tenminste gelijkwaardige ecologische en landschappelijke waarden. De omstandigheid dat de herplant niet aaneengesloten plaatsvindt, doet aan het voorgaande niet af. Aaneensluitende herbeplanting is op zichzelf geen vereiste.
3.4
Het vorenstaande impliceert dat de door verweerder opgelegde boscompensatie moet worden aangemerkt als een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting. Dat betekent dat verweerder kon volstaan met het opleggen van een één-op-één compensatieplicht en dat aan de regels voor een toeslag voor boscompensatie, zoals vermeld in bijlage 1 van de Beleidsregels, niet wordt toegekomen. Gelet hierop laat de rechtbank het betoog van eiseres met betrekking tot de toepassing van de (inherente) afwijkingsbevoegdheid en door verweerder gedane toezeggingen aan derde-partij onbesproken. Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
4. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat zich op het perceel (zeer) waardevolle boskernen als bedoeld in artikel 4.6 van de Beleidsregels bevonden. Er is niet gemotiveerd waarom in dit geval het in artikel 4.6 neergelegde kapverbod niet is toegepast.
4.1
Artikel 4.6 van de Beleidsregels bevat regels die zien op het verbod tot het vellen of doen vellen van houtopstanden. De rechtbank stelt vast dat het al dan niet toepassen van dit kapverbod in deze procedure niet ter toetsing voorligt. Het bestreden besluit gaat immers alleen over de verleende toestemming voor compensatie van de herplantplicht. De rechtbank kan en zal om die reden deze beroepsgrond van eiseres verder onbesproken laten.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.