ECLI:NL:RBMNE:2018:5145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
UTR 17/5098
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening ontheffing voor het beschadigen van voortplantingsplaatsen van de das in het kader van gebiedsontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging Maarn-Maarsbergen Natuurlijk (eiseres) en de Gedeputeerde Staten van Utrecht (verweerder) over de verlening van een ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming. De ontheffing betreft het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de das, in het kader van een project voor de uitbreiding van een bedrijventerrein. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat de ontheffing verleende aan een derde-partij die het project wil realiseren. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat de gunstige staat van instandhouding van de das niet in gevaar komt door de voorgenomen activiteiten. De rechtbank heeft daarbij het deskundigenrapport van een ecologisch onderzoeker als uitgangspunt genomen en geoordeeld dat de bevindingen van eiseres niet voldoende onderbouwd zijn om aan de juistheid van dit rapport te twijfelen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de zorgen over de cumulatieve effecten van andere ruimtelijke activiteiten en de noodzaak van de uitbreiding van het bedrijventerrein, verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de ecologische beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming en de voorwaarden waaronder ontheffingen kunnen worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/5098

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2018 in de zaak tussen

Vereniging Maarn-Maarsbergen Natuurlijk, te Maarn, eiseres

(gemachtigde: B. Musegaas),
en

Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. W. van Dijk en P.I. Wink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , gemachtigde: G.G. Prinsen.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder derde-partij ontheffing verleend van artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wet natuurbescherming voor zover dit betreft het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de das door het verwijderen van voor deze plaatsen essentieel foerageergebied voor de periode tussen 15 juli 2017 en 1 januari 2022.
Bij besluit van 31 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (gedeeltelijk) ongegrond verklaard, en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, vergezeld door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [B] en [C] . Derde-partij is vertegenwoordigd door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Derde-partij wenst het project “Gebiedsontwikkeling […] ” te realiseren. Dit project betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein en het omvormen van bestaande percelen tot een woonwijk. Omdat het betreffende gebied ligt in het territorium van de das, heeft derde-partij ontheffing aangevraagd voor het verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van de das.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde ontheffing verleend, welke ontheffing bij het bestreden besluit is gehandhaafd.
2. Ingevolge artikel 3.8, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming wordt een ontheffing of vrijstelling uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
2°. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
4°. voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of
5°. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet natuurbescherming bepaalt dat het verboden is de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in de bijlage bij deze wet, onderdeel A, opzettelijk te beschadigen of te vernielen. De das is vermeld op onderdeel A van deze bijlage.
3. Eiseres is van mening dat het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat het project leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het leefgebied van de das. Bij de verlening van de ontheffing is ten onrechte niet meegenomen dat de zogenoemde konijnenburcht op het voormalige campingterrein ten zuiden van de [straatnaam] in [plaatsnaam] minimaal moet worden gezien als een vluchtpijp voor de das. Het vernielen daarvan is ook ontheffingsplichtig.
3.1
In het kader van de onderbouwing van het project en de aanvraag om ontheffing heeft bureau [achternaam] Ecologisch Onderzoek in opdracht van derde-partij de ecologische gevolgen van het project onderzocht. De resultaten van het onderzoek naar de konijnenburcht en het leefgebied van de das zijn neergelegd in het rapport van 30 maart 2017 en nader uitgewerkt in een schrijven van 13 april 2017 en in een reactie van 20 september 2017. [achternaam] concludeert dat de oude konijnenburcht niet door dassen als burcht wordt gebruikt. [achternaam] komt tot deze conclusie op basis van observaties van de burcht in de periode van juli 2012 tot en met maart 2017 en beelden van camera’s op de burcht over een periode van 13 maanden. Gelet op de omvang van de pijpen van de burcht en het ontbreken van stortbergen voor de ingang van die pijpen concludeert [achternaam] dat de burcht niet in gebruik is (geweest) bij dassen of uitgegraven is door dassen. De omstandigheid dat een pijp qua formaat mogelijk dienst zou kunnen doen als vluchtpijp voor de das, betekent volgens [achternaam] niet dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
De observaties geven geen aanleiding om te veronderstellen dat de burcht in gebruik is als vluchtpijp. Verder geeft [achternaam] op basis van de observaties gedetailleerd weer dat de dassen gedurende een zeer beperkt aantal dagen aanwezig zijn geweest bij de konijnenburcht en dat die aanwezigheid in verreweg de meeste gevallen in tijd minder dan één minuut heeft geduurd. De frequentie en de duur van de aanwezigheid van de dassen wijzen er volgens [achternaam] op dat de burcht niet wordt bewoond door de dassen.
3.2
De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag afgaan op het door [achternaam] uitgebrachte deskundigenrapport. Dit is slechts anders als er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren worden gebracht.
Eiseres heeft in dat verband een beoordeling van de Stichting Dassenwerkgroep Utrecht & ’t Gooi overgelegd, waarin op grond van sporen die zijn waargenomen op 21 augustus 2017 wordt geconcludeerd dat de burcht was uitgegraven door een das en dat de pijp daardoor groot genoeg was om dienst te doen als vluchtpijp. De bevindingen van deze werkgroep bieden naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor twijfel aan het rapport van [achternaam] . De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat door [achternaam] is onderkend dat de burcht op 19 juli 2017 door een das is uitgegraven. De camerabeelden over 13 maanden geven echter geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de pijp daadwerkelijk als vluchtpijp wordt gebruikt. Verweerder kon het bestreden besluit daarom baseren op het rapport van [achternaam] . De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
4. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de gunstige staat van instandhouding van de soort das in gevaar komt. De stelling van [achternaam] dat de gunstige provinciale en regionale staat van instandhouding niet in gevaar komt, is naar de mening van eiseres niet meer dan een inschatting die niet nader wordt onderbouwd. De soort blijft naar de mening van eiseres kwetsbaar. Verder is eiseres van mening dat het foerageergebied dat met het project verloren gaat onvoldoende wordt gecompenseerd. In het bestreden besluit is niet deugdelijk onderbouwd waarom zo ver wordt afgeweken van de richtlijnen van de soortenstandaard en het kennisdocument Das.
4.1
Ten tijde van de (primaire) besluitvorming door verweerder gold de soortenstandaard Das (Meles meles). De soortenstandaard is in juli 2017 vervangen door het kennisdocument Das, dat een bewerking is van de soortenstandaard. In de soortenstandaard en in het kennisdocument wordt over de gunstige staat van instandhouding van populaties onder meer vermeld dat de duurzame levensvatbaarheid van de populatie afhankelijk is van hoe de populatie als netwerk verdeeld is over een gebied. Vervolgens worden drie opties vermeld, waarbij voor elke optie de voorwaarden voor duurzame levensvatbaarheid zijn opgenomen. Eiseres heeft de vraag opgeworpen of in de provincie Utrecht en de ruime omgeving van [plaatsnaam] wel wordt voldaan aan deze voorwaarden.
4.2
De rechtbank overweegt allereerst, dit in navolging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) in de uitspraak van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:335), dat in de soortenstandaard wordt toegelicht dat daaraan in concrete gevallen geen rechten kunnen worden ontleend. De soortenstandaard laat onverlet dat de door partijen overgelegde rapporten en notities van deskundigen op hun eigen merites moeten worden beoordeeld en dat in concrete gevallen op grond van een deskundigenoordeel gemotiveerd van de soortenstandaard kan worden afgeweken. Dat niet overeenkomstig de soortenstandaard wordt gecompenseerd, brengt niet reeds met zich dat door de ingreep afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de das.
4.3
[achternaam] heeft in zijn rapport van 30 maart 2017 geconcludeerd dat de staat van instandhouding van dassen in de provincie Utrecht een stuk gunstiger is dan een jaar of dertig geleden. Voorts heeft [achternaam] geconcludeerd dat de ontwikkeling van de dassenpopulatie in de regio niet wezenlijk afwijkt van de landelijke en provinciale trend. Hoewel de soort kwetsbaar blijft, mede omdat het verkeer jaarlijks veel slachtoffers onder de dassen eist, acht [achternaam] het niet aannemelijk dat de aanleg van een bedrijventerrein veel invloed zal hebben op de staat van instandhouding, zelfs niet als de dassen onverhoopt uit het gebied verdwijnen, de mitigerende maatregelen ten spijt.
Uit het rapport van [achternaam] leidt de rechtbank dan ook met verweerder af dat de beoogde gebiedsontwikkeling geen effect zal hebben op de gunstige staat van instandhouding. De door eiseres geuite twijfel of voldaan wordt aan de voorwaarden voor duurzame levensvatbaarheid van de das is niet onderbouwd met een deskundig tegenrapport, zodat ook hier geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder niet mocht uitgaan van de bevindingen van [achternaam] .
Nu uit onderzoek niet is gebleken dat de ingreep een wezenlijk effect heeft op de gunstige staat van instandhouding, is de rechtbank van oordeel dat er geen (verdere) maatregelen genomen behoeven te worden om de gunstige staat van instandhouding van de populatie te waarborgen. De rechtbank overweegt daarbij dat dit oordeel overeenkomt met wat hierover wordt vermeld in de soortenstandaard en het kennisdocument. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de plannen voor de betreffende gebiedsontwikkeling tal van mitigerende maatregelen zijn opgenomen, die blijkens het rapport van [achternaam] , een positieve invloed hebben op de dassenpopulatie. Ook dit betoog van eiseres slaagt niet.
5. Eiseres heeft verder betoogd dat met het cumulatieve effect van andere ruimtelijke activiteiten geen rekening is gehouden. Eiseres heeft in dat verband onder meer gewezen op nieuw te bouwen woningen aan de rand van het foerageergebied van de das, waardoor er een vergrote kans bestaat dat loslopende honden het foerageergebied verslechteren.
5.1
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit betoog dat door eiseres niet gemotiveerd is aangetoond op welke wijze deze ontwikkelingen een negatief effect hebben op de gunstige staat van instandhouding. Gezien de bevindingen van [achternaam] , zoals neergelegd in zijn rapport van 30 maart 2017, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat sprake is van een cumulatie van ruimtelijke activiteiten met een negatief effect op de staat van instandhouding van de das. Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
6. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat niet is aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Naar de mening van eiseres heeft verweerder niet aangetoond dat de uitbreiding van het beoogde bedrijventerrein noodzakelijk is.
6.1
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit betoog dat de ABRS in de uitspraak van 13 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1974) inzake de vaststelling van het bestemmingsplan “Uitbreiding bedrijventerrein […] ” al heeft geoordeeld dat met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in een actuele regionale behoefte.
Een onderzoek naar alternatieve locaties is dan ook in het kader van deze procedure, die enkel ziet op de verleende ontheffing voor het verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van de das, niet relevant. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de ABRS van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:335). Het betoog van eiseres slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.