In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging Maarn-Maarsbergen Natuurlijk (eiseres) en de Gedeputeerde Staten van Utrecht (verweerder) over de verlening van een ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming. De ontheffing betreft het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de das, in het kader van een project voor de uitbreiding van een bedrijventerrein. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat de ontheffing verleende aan een derde-partij die het project wil realiseren. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat de gunstige staat van instandhouding van de das niet in gevaar komt door de voorgenomen activiteiten. De rechtbank heeft daarbij het deskundigenrapport van een ecologisch onderzoeker als uitgangspunt genomen en geoordeeld dat de bevindingen van eiseres niet voldoende onderbouwd zijn om aan de juistheid van dit rapport te twijfelen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de zorgen over de cumulatieve effecten van andere ruimtelijke activiteiten en de noodzaak van de uitbreiding van het bedrijventerrein, verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de ecologische beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming en de voorwaarden waaronder ontheffingen kunnen worden verleend.