ECLI:NL:RBMNE:2018:5022

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
455859 JE RK 18-421
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitbreiding omgangsregeling tussen ouders en minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan over de omgangsregeling tussen de vader en de moeder van de minderjarige [voornaam van minderjarige]. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling (GI) de opdracht gegeven om de omgangsregeling stapsgewijs uit te breiden. De vader had verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI van 15 februari 2018 te laten vervallen, omdat hij van mening was dat de GI misbruik had gemaakt van haar bevoegdheid. De kinderrechter oordeelde echter dat de GI niet in strijd met haar bevoegdheid had gehandeld, aangezien de rechtbank eerder had bepaald dat de GI de omgangsregeling mocht invullen en uitbreiden. De kinderrechter benadrukte dat de GI geen definitieve omgangsregeling had vastgesteld, maar slechts een stap had gezet in het proces van uitbreiding van de omgang. De kinderrechter wees het verzoek van de vader af, omdat de GI haar bevoegdheid niet had overschreden en de uitbreiding van de omgang in het belang van de minderjarige was. De kinderrechter concludeerde dat het noodzakelijk was om de uitbreiding stapsgewijs te laten plaatsvinden, gezien de slechte communicatie tussen de ouders. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
zaakgegevens : C/16/455859 / JE RK 18-421
datum uitspraak: 18 oktober 2018

beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[verzoeker] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I. Lieberwerth,
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.P. van den Akker,

de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,

hierna te noemen: de GI,
wonende te [vestigingsplaats] .
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is betrokken op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Het procesverloop

Op 20 maart 2018 heeft de kinderrechter een eerdere beschikking gegeven in deze procedure. Voor het procesverloop tot aan 20 maart 2018 verwijst de kinderrechter naar die beschikking.
Nadien is een brief van de zijde van de moeder ontvangen van 16 juli 2018 met een bijlage.
Op 20 september 2018 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaak voortgezet ter zitting met gesloten deuren. Gehoord zijn:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- de heer [A] namens de GI;
- de heer [B] namens de Raad.
De feiten
[voornaam van minderjarige] is geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder dat op [echtscheidingsdatum] 2015 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] 2015 .
Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] wordt met ingang van 12 september 2017 uitgeoefend door de vader ingevolge de beschikking van deze rechtbank van die datum, die op dat punt is bekrachtigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2018.
Bij beschikking van 20 september 2018 is de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] verlengd tot 21 maart 2019.
De rechtbank heeft bij beschikking van 13 november 2015, voorzover nu nog relevant, bepaald dat tussen de ouders een verdeling inzake de zorg- en opvoedingstaken zal gelden, waarbij de moeder onbegeleid contact met [voornaam van minderjarige] heeft op de momenten zoals nader door de GI in te vullen, met inachtneming van de rechtsoverwegingen 3.25. en 3.26. van die beschikking. De overwegingen waarnaar in het dictum wordt verwezen luiden als volgt:
‘3.25. Vervolgens rijst de vraag hoe de uitbreiding van de contactmomenten er uit moet zien. Anders dan de Raad acht de rechtbank een uitbreiding van de contactmomenten naar een regeling waarbij [voornaam van minderjarige] zeven dagen bij de vrouw verblijft, op dit moment niet in het belang van [voornaam van minderjarige] . Een dergelijke regeling stuit immers op praktische bezwaren, gelet op de reisafstand tussen de woonplaatsen van partijen. Bovendien vereist een dergelijke regeling dat partijen op een constructieve wijze met elkaar kunnen overleggen en afspraken kunnen maken, bijvoorbeeld in het geval dat de ene ouder onverwachts verhinderd is om de zorg voor [voornaam van minderjarige] op zich te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is het meer in het belang van [voornaam van minderjarige] dat op korte termijn gewerkt wordt naar een zorgregeling, zoals door de GI ter zitting is voorgesteld, te weten een regeling waarbij [voornaam van minderjarige] de ene week gedurende een weekend (met twee overnachtingen) bij de vrouw verblijft en in de andere week gedurende één dag. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de GI de meest aangewezen instantie is om te bezien hoe de huidige zorgregeling stapsgewijs moet worden uitgebreid naar voormelde regeling. De GI is immers nauw betrokken bij het gezin en heeft – meer dan de rechtbank – zicht op de draagkracht van [voornaam van minderjarige] en van de ouders. Vervolgens laat de rechtbank het aan de GI over om voormelde zorgregeling nader uit te breiden, indien de GI dat in het belang van [voornaam van minderjarige] acht.
3.26
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank hierna in het dictum bepalen dat het aan de GI is om nader invulling te geven aan de (onbegeleide) contacten tussen de vrouw en [voornaam van minderjarige] . In het kader van de ondertoezichtstelling kan deze zorgregeling zo nodig worden geëvalueerd. Ten overvloede wijst de rechtbank partijen er nog op dat zij zich dienen te conformeren aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd en dat het tot hun verantwoordelijkheid als ouders van [voornaam van minderjarige] behoort om de overdrachtsmomenten zo geruisloos mogelijk te laten verlopen.’
De GI heeft op 9 november 2016 een schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige] , inhoudende dat [voornaam van minderjarige] elke woensdag vanuit school tot 19.30 uur bij de moeder verblijft, waarbij de vader [voornaam van minderjarige] om 19.30 uur bij de moeder ophaalt, en dat [voornaam van minderjarige] in de even weken van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [voornaam van minderjarige] op vrijdag van school ophaalt en haar op maandagochtend naar school terugbrengt.
De rechtbank heeft deze schriftelijke aanwijzing bij beschikking van 15 december 2016 bekrachtigd.
Bij beschikking van 12 september 2017 heeft de rechtbank, voorzover hier relevant, het verzoek van de vader om de in de beschikking van 13 november 2015 vastgestelde zorgregeling te wijzigen afgewezen.
De GI heeft op 15 februari 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
U staat toe dat moeder [voornaam van minderjarige] in de oneven weken op de woensdagmiddag van school ophaalt en haar op vrijdagmorgen weer naar school brengt.
Daarnaast staat u toe dat moeder in de even weken [voornaam van minderjarige] op woensdagmiddag van school ophaalt en haar de maandag daarop ’s ochtends naar school brengt.
Bovenstaande zou in moeten gaan na de voorjaarsvakantie, per 7 maart 2018 (even week).
Bij beschikking van 12 juli 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) in het door de vader ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 12 september 2017, voorzover hier relevant, de beslissing op het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen [voornaam van minderjarige] en de moeder aangehouden. Dit om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het voornemen van het Hof om een ruimere regeling te bepalen dan de vader heeft verzocht.

Het verzoek en de standpunten

De vader heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 15 februari 2018 geheel vervallen te verklaren.
Ter zitting heeft de vader verklaard dat hij zich aan de omgangsregeling die het Hof gaat bepalen zal houden, ook als deze gelijk is aan de regeling die de GI heeft vastgesteld in de schriftelijke aanwijzing.
De GI heeft verklaard dat de schriftelijke aanwijzing zal worden ingetrokken, nadat het Hof een definitieve omgangsregeling zal hebben vastgesteld. De GI is van mening dat zij terecht een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven omdat de rechtbank aan haar de opdracht had gegeven de omgangsregeling in te vullen en de vader niet wilde meewerken aan de door de GI gewenste uitbreiding.

De beoordeling

Aangezien zowel de vader als de GI heeft verklaard dat zij zich zullen houden aan de door het Hof vast te stellen definitieve omgangsregeling, waarna de schriftelijke aanwijzing geen betekenis meer zal hebben, heeft de vader in zoverre geen belang meer bij een beslissing op zijn verzoek. De vader wil toch graag een beslissing op zijn verzoek omdat hij van mening is dat de GI misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid door een omgangsregeling vast te stellen in een schriftelijke aanwijzing. De GI had de weg van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) moeten volgen en de kinderrechter moeten verzoeken de omgangsregeling (nader) vast te stellen. De kinderrechter is van oordeel dat vader nog wel belang heeft bij een beslissing op dit punt, zodat de kinderrechter daarover hieronder zal oordelen.
De kinderrechter is met de vader van oordeel dat de GI in beginsel niet bevoegd is een omgangsregeling vast te stellen door middel van een schriftelijke aanwijzing. Dit is een bevoegdheid van de kinderrechter die ingevolge artikel 1:265g BW op verzoek van de GI een omgangsregeling kan vaststellen of wijzigen. In deze zaak heeft de rechtbank echter in de beschikking van 13 november 2015 nadrukkelijk aan de GI de opdracht gegeven invulling te geven aan de omgangsregeling en deze stapsgewijs uit te breiden. De GI heeft dit gedaan en heeft daartoe ook al op 9 november 2016 een schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven die door de kinderrechter is bekrachtigd. Vervolgens is door de rechtbank het verzoek van de vader om de beschikking van 13 november 2015 op dit punt te wijzigen, afgewezen en is de opdracht van de rechtbank aan de GI daarmee in stand gebleven. Daarnaast is van belang dat de GI in de schriftelijke aanwijzing geen omgangsregeling heeft vastgesteld, maar de vader heeft opgedragen mee te werken aan een uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] . De GI schrijft immers in de motivering van de schriftelijke aanwijzing dat ‘een finale regeling in zicht kan zijn wanneer de huidige regeling met een nacht kan worden uitgebreid’.
De kinderrechter beschouwt deze schriftelijke aanwijzing als een stap in het proces van uitbreiding van de omgang, dat uiteindelijk moet leiden tot vaststelling van een definitieve omgangsregeling. Zoals blijkt uit de beschikkingen waarbij de opdracht aan de GI is gegeven en vervolgens in stand is gelaten, is het noodzakelijk de uitbreiding stapsgewijs te laten plaatsvinden, waarbij de GI telkens dient te controleren of een verdere uitbreiding in het belang van [voornaam van minderjarige] is, mede gelet op de slechte communicatie tussen partijen. Dit proces zou aanzienlijk bemoeilijkt en vertraagd worden als de GI zich voor elke stap tot de kinderrechter zou moeten wenden. De uiteindelijke omgangsregeling kan worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de ouders, of - op verzoek van de GI - door de kinderrechter. Kennelijk was het daarvoor op het moment dat de schriftelijke aanwijzing werd gegeven nog te vroeg. Begrijpelijk is dat de GI eerst wilde observeren welke impact de uitbreiding van de omgang op [voornaam van minderjarige] zou hebben, alvorens een omgangsregeling definitief zou worden vastgelegd.
Nu het hier niet gaat om het vastleggen van een definitieve omgangsregeling is de kinderrechter van oordeel dat de GI met het geven van de schriftelijke aanwijzing aan de vader haar bevoegdheid niet heeft overschreden, zodat het verzoek van de vader wordt afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. I.L. Rijnbout, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Minkjan als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden