4.3Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] verklaarde als volgt.
Ik doe aangifte van afpersing, gepleegd op vrijdag 14 januari 2005 tussen 20:30 en 20:45 uur te Lopik.
Ik woon samen met mijn vrouw (naar de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) aan de [adres] te [woonplaats] .Nadat mijn vrouw de voordeur opengedaan had, stormden ineens drie personen mijn huiskamer in. Ik zag dat twee van die personen een groot mes in hun handen hadden. Ik [werd] gelijk door een van de drie daders met een mes gestoken in mijn linker wijsvinger. Ik hoorde dat ze ”geld, geld” riepen. Ik moest toen mijn zakken leegmaken. Ik had een portemonnee in mijn zak en heb deze aan een van de drie personen afgegeven. In mijn portemonnee zat volgens mij tussen de 300 en 400 euro.
Ik hoorde dat ze riepen: “geld, geld, anders maken we jullie dood”. Ik zag dat ze met die messen mijn vrouw en mij bleven bedreigen, om ons onder druk te zetten om geld af te geven. Vervolgens gingen ze alles in de huiskamer overhoop gooien.
Mijn vrouw werd zo bedreigd [door] die personen met dat mes, dat ze ook haar portemonnee afgegeven heeft.Een van de daders met een mes was met mijn vrouw naar boven gegaan.
Op een gegeven moment hoorde ik mijn vrouw boven onwijs hard gillen. Ik ben vervolgens van de bank opgestaan en heb de dichtstbijzijnde dader, die met het mes stond te dreigen, beetgepakt. Ik kreeg toen een paar rake klappen van allebei die daders. Ik voelde een behoorlijke pijn in mijn bovenarm ten gevolge van de klappen op mijn rechter bovenarm. Mijn bovenarm doet nu nog steeds pijn. Ik kan mijn arm bijna niet optillen.
Ik was nog steeds met die twee daders in het halletje aan het vechten, toen de derde dader, die met mijn vrouw naar boven gelopen was, naar beneden kwam. Ik zag dat hij eraan
kwam stormen. Van die dader kreeg ik een vuistslag vol op mijn neus.
Later hoorde ik van mijn vrouw dat zij boven nog een portemonnee heeft afgegeven aan de dader die bij haar was. In die portemonnee zat ongeveer 2000 euro. Twee van de drie daders hadden bivakmutsen op met gaten voor de ogen en de mond. De derde dader had een soort masker op. Ik hoorde aan hun praten dat het jongens van Marokkaanse of Turkse komaf waren. Ik schat hun leeftijd tussen de 18 en de 20 jaar.
Getuige [slachtoffer 2] verklaarde als volgt.
Vandaag, 14 januari 2005, werd er rond 20:40 uur aangebeld. Toen ik de voordeur had geopend, schoten er drie personen naar binnen.
Een (1) van de daders bedreigde mij met een mes. Hij hield dit mes vlak voor mij, op korte afstand van mijn bovenlichaam. Dit was een lang mes van zeker 30 centimeter lang en ongeveer 4 centimeter breed. De daders vroegen steeds: “geld, geld” en “de kluis”.
Ik werd bij mijn rechtermouw gegrepen door een dader en moest naar boven.
Ik hoorde dat die dader tegen mij zei: “Meekomen, naar boven jij”.
Halverwege de trap hoorde ik die dader tegen mij zeggen: “Zeg die trap maar gedag, want die zie je niet meer”. Hij had nog steeds dat mes bij zich.Ik was bang.
Ik heb geld vanonder kleding vandaan gehaald en aan die dader gegeven. Dit moet ongeveer 2000 euro zijn geweest. Dit geld zat in een portemonnee.
Toen hij dat geld had, werd ik bij mijn rechterarm gepakt en in de richting van ons bed geduwd. Ik kwam op mijn linkerzijde te liggen met mijn hoofd in de richting van de muur.
De dader begon op mij in te beuken, hij raakte mij op mijn rechterarm/schouder. Ik ben denk ik meerdere keren, misschien wel vijf (5) of zes (6) keer door hem geslagen. Ik voelde pijn in mijn rechterarm. Ik kwam op mijn rug te liggen en ik zag dat hij met een (1) hand onder mijn rok ging en probeerde mijn panty naar beneden te halen. In zijn andere hand had hij nog steeds dat mes. Hij trok mijn panty kapot. Ik was doodsbang.
Getuige [getuige 1] verklaarde als volgt.
Op 14 januari 2005 omstreeks 21:00 uur bevond ik mij in mijn woning. Op een gegeven moment hoorde ik luid gegil. Kort nadat ik het gegil hoorde zag ik (…) drie personen hard rennen. Ik zag dat deze drie personen uit een steegje kwamen rennen. Ik zag dat dit het steegje was gelegen naast de woning aan de [adres] .
Verdachte heeft bekend dat hij de woning aan de [adres] te [woonplaats] samen met twee anderen heeft overvallen.
Getuige [getuige 2] verklaarde als volgt.
Ik heb van een aantal jongens gehoord wie de overval heeft gepleegd te Lopik op de familie [familie] . Deze jongens die mij dat vertelden hebben dat weer gehoord van een Marokkaanse jongen die heeft verteld dat hij de overval heeft gepleegd.
U vraagt mij wie de Marokkaanse jongen is die mogelijk de overval heeft gepleegd. Ik kan u zeggen dat [verdachte] tegen de jongens heeft verteld dat hij de overval had gepleegd.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de bekennende verklaringen van verdachte van 25 juli 2017 en 7 augustus 2017 betrouwbaar en verwerpt het verweer dat deze moeten worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Op 28 juli 2017, drie dagen nadat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld en de eerste bekennende verklaring heeft afgelegd, is verdachte in het kader van een voorgeleidingsconsult beoordeeld door psychiater A.M. de Jong. Deze psychiater schrijft dat verdachte in de week voordat hij zichzelf bij de politie meldde soortgelijke spanningsklachten heeft ervaren als bij een eerdere terugval in januari 2017, te weten weinig lucht, steken in achterhoofd, druk op de borst. De psychiater rapporteert verder dat het bewustzijn van verdachte op het moment van het consult helder is, dat er geen aanwijzingen zijn voor waarnemingsstoornissen, en dat geen hallucinatoir gedrag wordt geobserveerd. Het denken is normaal van tempo, coherent en inhoudelijk zijn er geen wanen.
Enkele dagen na het voorgeleidingsconsult is verdachte opgenomen in het PPC.
In het rapport van psychiater Sprock, die een Pro Justitia rapport over verdachte heeft uitgebracht, valt te lezen dat de psychiater van het PPC, H. Vermeulen, te kennen heeft gegeven dat verdachte in stabiele toestand binnen kwam bij het PPC en dat hij daar langzamerhand psychotisch is ontregeld. Enige weken na opname in het PPC weigerde hij medicatie in te nemen, waarna zijn psychiatrische toestand verslechterde; zodanig dat medio november 2017 is gestart met dwangmedicatie.
Psychiater Sprock heeft haar rapport op 19 januari 2018 uitgebracht. Zij stelt bij verdachte de diagnose schizofrenie vast. Ten tijde van haar onderzoek verkeerde verdachte in de naweeën van een ernstige psychotische episode. De psychiater schrijft dat nu kan worden vastgesteld dat toen verdachte hulp zocht bij de hulpverlening en zich vervolgens meldde bij de politie, sprake was van prodromen (voortekenen) van een psychotische periode.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze rapporten, in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte op 25 juli 2017, ten tijde van de door hem afgelegde bekennende verklaring, niet (floride) psychotisch was, maar verkeerde in de hiervoor omschreven prodromale fase. De symptonen die zich bij verdachte voordeden (weinig lucht, steken in achterhoofd, druk op de borst), zijn niet zodanig dat zij afdoen aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte. Voorts zijn de door verdachte op 25 juli 2017 en bij gelegenheid van het nadere verhoor op 7 augustus 2017 afgelegde verklaringen consistent, lopend en gedetailleerd. De rechtbank acht deze verklaringen dan ook betrouwbaar en bezigt deze tot het bewijs.
De rechtbank gaat voorbij aan de later, op 11 januari 2018, afgelegde verklaring van verdachte, waarin hij zijn rol afzwakt. Verdachte wil in dat verhoor niet over details verklaren en komt, wanneer hij wordt geconfronteerd met tegenstrijdigheden, terug op eerder in datzelfde verhoor gedane uitspraken. Bovendien geldt dat het strafdossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor zijn bij gelegenheid van dat laatste verhoor ingenomen standpunt, dat er een vierde dader bij de overval betrokken was en dat hij slechts op de uitkijk zou hebben gestaan. Deze verklaring geeft de rechtbank derhalve geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de hiervoor besproken bekennende verklaringen van verdachte.