In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.C. van den Heuvel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, vertegenwoordigd door de gemachtigden M.T.A. van Uden en N. Roodhorst. Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om zijn bijstandsuitkering met 50% te verlagen voor de duur van twee maanden, omdat hij niet was verschenen op zijn eerste werkdag bij [werkgever].
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 16 december 2016 een baan aangeboden had gekregen, maar niet op zijn eerste (nacht)dienst op 18 op 19 december 2016 is verschenen. Eiser voerde aan dat hij zich tijdig had afgemeld, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. Verweerder had zich op het standpunt gesteld dat het niet verschijnen van eiser een verwijtbare gedraging was, wat de verlaging van de bijstandsuitkering rechtvaardigde.
De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had gehandeld door de bijstandsuitkering te verlagen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beroepsgronden van eiser werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.