ECLI:NL:RBMNE:2018:484

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3486
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens niet verschijnen op werk en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.C. van den Heuvel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, vertegenwoordigd door de gemachtigden M.T.A. van Uden en N. Roodhorst. Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om zijn bijstandsuitkering met 50% te verlagen voor de duur van twee maanden, omdat hij niet was verschenen op zijn eerste werkdag bij [werkgever].

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 16 december 2016 een baan aangeboden had gekregen, maar niet op zijn eerste (nacht)dienst op 18 op 19 december 2016 is verschenen. Eiser voerde aan dat hij zich tijdig had afgemeld, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. Verweerder had zich op het standpunt gesteld dat het niet verschijnen van eiser een verwijtbare gedraging was, wat de verlaging van de bijstandsuitkering rechtvaardigde.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had gehandeld door de bijstandsuitkering te verlagen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beroepsgronden van eiser werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3486
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.C. van den Heuvel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigden: M.T.A. van Uden en N. Roodhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers bijstandsuitkering vanaf 13 februari 2017 voor de duur van twee maanden verlaagd met 50%.
Bij besluit van 25 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser voert aan dat verweerder van de verkeerde feiten is uitgegaan. Eiser heeft al het nodige gedaan om zijn functie bij [werkgever] te behouden. Er is geen sprake geweest van een verwijtbare gedraging, althans niet van dien aard dat die de opgelegde sanctie kan rechtvaardigen. Eiser heeft zich door de heer [A] ( [A] ) telefonisch laten afmelden voor de werkzaamheden in de nacht van 18 op 19 december 2016, zowel voor als na de dienst. Door de reactie van [werkgever] mocht het ervoor worden gehouden dat er geen problemen zouden ontstaan. Eiser werd immers beterschap gewenst. Het niet verschijnen op de eerste werkdag is hem dan ook niet te verwijten. Verweerder heeft onvoldoende navraag gedaan bij [werkgever] , dan wel de jobcoach/klantmanager om de door eiser geschetste gang van zaken te verifiëren.
3. Verweerder stelt zich hierover, onder verwijzing van het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 6 juli 2017, op het standpunt dat eiser met hulp van zijn klantmanager en jobcoach op 16 december 2016 een baan aangeboden heeft gekregen bij [werkgever] , waar hij in de nacht van 18 op 19 december 2016 kon starten. Eiser stelt dat hij bij monde van [A] op 16 december 2016 telefonisch aan [werkgever] heeft laten weten dat hij niet in staat was te gaan werken, maar hiervoor is geen bewijs geleverd. Het had in de rede gelegen dat eiser zijn jobcoach/klantmanager vooraf op de hoogte had gesteld van zijn persoonlijke situatie. Wel is duidelijk dat [A] op 19 december 2016 belde met de jobcoach en heeft doorgegeven dat eiser wegens niet nader gespecificeerde privékwestie niet naar zijn werk was geweest. Feit is dat eiser de dienstbetrekking heeft verloren door niet op zijn eerste (nacht)dienst te verschijnen. Door deze gedraging hoefde eiser zich niet meer de melden bij [werkgever] en is het mondeling geaccepteerde werkaanbod ingetrokken. Het niet verschijnen is, zeker gezien het gegeven dat eiser zich niet op enige wijze heeft gemeld, een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw. Verweerder heeft rekening gehouden met eisers persoonlijke situatie door de verlaging van zijn uitkering van 100% voor de duur van twee maanden te matigen naar 50%. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, te weten de grote spanning als gevolg van de echtscheidingsprocedure, heeft verweerder geen reden gezien om nog verder te matigen of om geheel af te zien van verlaging.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser op 16 december 2016 een baan is aangeboden bij [werkgever] , dat zijn eerste (nacht)dienst in de nacht van 18 op 19 december 2016 zou zijn, dat eiser had toegezegd dan te zullen werken en dat eiser niet voor die dienst is verschenen.
5. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het niet verschijnen van eiser op zijn eerste (nacht)dienst in de nacht van 18 op 19 december 2016 is aan te merken als een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw en dat dit een maatregel rechtvaardigt. Op grond van artikel 18, vijfde lid, van de Pw verlaagt verweerder de bijstand in dat geval met 100%. Uit artikel 5.8 en 5.9, aanhef en onder b, van de Verzamelverordening inkomensvoorzieningen Hilversum 2016 (de Verordening) volgt dat bij een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw de bijstand wordt verlaagd met 100% voor de duur van twee maanden. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de gedraging in een lastige persoonlijke situatie zat vanwege de echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft hierin reden gezien om de bijstand te verlagen met 50% voor de duur van twee maanden. Van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank ziet in de stukken geen aanknopingspunten voor eisers stelling dat hij zich voorafgaande aan de nachtdienst in de nacht van 18 op 19 december 2016 heeft afgemeld bij [werkgever] of de jobcoach/klantmanager. Uit de stukken blijkt immers dat verweerder op 19 december 2016 is gebeld met de mededeling dat eiser niet op werk is verschenen. Later die dag is verweerder gebeld door een persoon die zich niet wilde identificeren met de boodschap dat eiser niet op werk is verschenen door privéproblemen. Juist doordat dit vaststaat en wordt onderbouwd met stukken, ligt het op de weg van eiser om aan te tonen, althans ten minste een begin aan bewijs te leveren, dat hij zich ook nog voorafgaand aan de (nacht)dienst op 18 december 2016 heeft afgemeld. Eiser heeft geen begin van bewijs geleverd dat hij zich op 18 december 2016 heeft afgemeld bij verweerder. Er is geen enkele onderbouwing van dit standpunt. Daarnaast acht de rechtbank het onlogisch dat een onbekend persoon eiser op 19 december 2016 bij verweerder afmeldt voor werk, als eiser zich ook al op 18 december 2016 zou hebben afgemeld. Verder is het onlogisch dat als hij vóór die dienst al was afgemeld en hem toen beterschap was gewenst, waaruit hij afleidt dat het allemaal geen probleem zou zijn, hij toch aanleiding ziet zich de volgende dag nogmaals af te melden.
als gevolg van het niet verschijnen heeft eiser niet de arbeidsovereenkomst gekregen die hem mondeling was toegezegd en is sprake van een gedraging die een maatregel rechtvaardigt. Verweerder heeft derhalve geen toepassing hoeven geven aan artikel 5.3 van de Verordening. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder de bijstand voor de duur van twee maanden met 50% heeft mogen verlagen. De beroepsgronden van eiser slagen niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.