ECLI:NL:RBMNE:2018:4838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1102
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en het vertrouwensbeginsel in belastingzaken

Op 5 oktober 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de waarde van een woning voor de onroerende-zaakbelasting. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 762.000,- voor het belastingjaar 2017. Na een uitspraak op bezwaar werd de waarde verlaagd tot € 706.000,-, maar eiser ging in beroep omdat hij vond dat de waarde nog verder verlaagd moest worden naar € 657.000,-. Eiser beriep zich op het vertrouwensbeginsel, omdat een medewerker van de gemeente in een e-mail had aangegeven dat de waarde zou worden verlaagd naar € 657.000,-. De rechtbank overwoog dat, indien een ambtenaar die belast is met WOZ-zaken een toezegging doet, in de regel mag worden aangenomen dat deze ambtenaar daartoe bevoegd is. Er waren geen bijzondere omstandigheden die zouden leiden tot de conclusie dat de toezegging niet aan de heffingsambtenaar kon worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat verweerder met de e-mail het in rechte te beschermen vertrouwen had gewekt dat de waarde van de woning op € 657.000,- zou worden vastgesteld. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar werd vernietigd, en de rechtbank stelde de waarde van de woning vast op € 657.000,-. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Oosters),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: B.A. Schras).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 januari 2017 heeft verweerder op grond van de Wet waardering
onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning [adres] in
[woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op € 762.000,- naar de
waardepeildatum 1 januari 2016. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als
eigenaar van de woning ook een aanslag onroerende-zaakbelasting opgelegd, waarbij deze
waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 december 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser
gegrond verklaard en de waarde verlaagd tot € 706.000,-.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift en een taxatierapport ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] , taxateur.

Overwegingen

1. De woning is een in 1895 gebouwde twee-onder-één-kapwoning met een guesthouse van 82 m3, vijf dakkapellen, carport en een berging. De woning heeft een inhoud van 618 m3 en is gelegen op een perceel van 609 m2.
2. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat de waarde van de woning moet worden verlaagd tot € 737.000,-. Op 11 oktober 2017 is een hoorzitting gehouden in bezwaarprocedures van een aantal cliënten van de gemachtigde van eiser tegen verweerder. Vooruitlopend op de hoorzitting heeft een medewerker van verweerder, die was belast met de afhandeling van deze WOZ-bezwaren, de gemachtigde van eiser per e-mail een overzicht gestuurd, waarbij per object is aangegeven of de beschikte waarde wordt gehandhaafd of wordt verlaagd. Ten aanzien van de woning is in de e-mail aangegeven: “verlaagd naar € 657.000,-”. De hoorzitting is voor objecten ten aanzien waarvan geheel werd tegemoetgekomen aan de bezwaren vervolgens niet doorgegaan, dat gold ook voor de woning in deze zaak.
3.1.
Eiser beroept zich op het vertrouwensbeginsel, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde e-mail. Hij voert aan dat verweerder de waarde in navolging hiervan in de uitspraak op bezwaar had moeten vaststellen op € 657.000,-,Verweerder stelt zich op het standpunt dat in eerste instantie inderdaad de door eiser genoemde verlaging werd voorgestaan, maar dat daarna uit nader onderzoek van de taxateur is gebleken dat die waarde te laag is. Verder wijst verweerder erop dat de in de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde alsnog lager is dan de door eiser in bezwaar voorgestane waarde van € 737.000,-.
3.2.
De rechtbank overweegt dat indien een ambtenaar, van wie vaststaat dat die medewerker WOZ-zaken is, een toezegging doet aan een belastingplichtige, in de regel mag worden aangenomen dat die ambtenaar daartoe bevoegd is. Hij doet die toezegging dan namens de heffingsambtenaar. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 6 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1916. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat de toezegging in de e-mail niet aan verweerder kan worden toegerekend. Dit leidt tot het oordeel dat verweerder met deze e-mail het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de waarde van de woning zou worden vastgesteld op € 657.000,-. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.
4. Het beroep is gegrond en de bestreden uitspraak op bezwaar wordt vernietigd. De rechtbank stelt de waarde van woning op de waardepeildatum vast op € 657.000,- en bepaalt dat verweerder de aanslag onroerende-zaakbelasting dienovereenkomstig vermindert.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- verlaagt de waarde van de woning tot € 657.000,- en bepaalt dat de aanslag onroerende-zaakbelasting dienovereenkomstig wordt verlaagd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
D.T. de Winter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.