Op 5 oktober 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de waarde van een woning voor de onroerende-zaakbelasting. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 762.000,- voor het belastingjaar 2017. Na een uitspraak op bezwaar werd de waarde verlaagd tot € 706.000,-, maar eiser ging in beroep omdat hij vond dat de waarde nog verder verlaagd moest worden naar € 657.000,-. Eiser beriep zich op het vertrouwensbeginsel, omdat een medewerker van de gemeente in een e-mail had aangegeven dat de waarde zou worden verlaagd naar € 657.000,-. De rechtbank overwoog dat, indien een ambtenaar die belast is met WOZ-zaken een toezegging doet, in de regel mag worden aangenomen dat deze ambtenaar daartoe bevoegd is. Er waren geen bijzondere omstandigheden die zouden leiden tot de conclusie dat de toezegging niet aan de heffingsambtenaar kon worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat verweerder met de e-mail het in rechte te beschermen vertrouwen had gewekt dat de waarde van de woning op € 657.000,- zou worden vastgesteld. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar werd vernietigd, en de rechtbank stelde de waarde van de woning vast op € 657.000,-. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.