4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2
Voor een veroordeling wegens oplichting is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in artikel 326 Wetboek van Strafrecht (Sr) specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels.
Met het in de wet omschrijven van deze specifieke oplichtingsmiddelen is beoogd het begrip ‘oplichting’ nader vorm en inhoud te geven. Daarmee wordt bewerkstelligd dat niet iedere vorm van bedrog – bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling – en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht als misdrijf met een strafmaximum van, kort gezegd, vier jaren gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor het aannemen van een samenweefsel van verdichtsels sprake moet zijn van “meer dan een enkele leugenachtige mededeling”. Bijvoorbeeld levert het “het enkele huren van een woning en het vervolgens in gebreke blijven de huurpenningen te voldoen op zichzelf – ook indien de huurder al voorzag niet aan zijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen – niet het aannemen van een valse hoedanigheid op. Evenmin kwalificeert dit als een listige kunstgreep als bedoeld in artikel 326 Sr. In deze en vergelijkbare beslissingen komt tot uitdrukking dat niet in alle gevallen waarin sprake is van bedrog, het handelen van de verdachte ook kan worden aangemerkt als oplichting. Standaardjurisprudentie is dat de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid als bonafide (ver)koper voordoet nog niet het aannemen van een valse hoedanigheid en dus nog geen oplichting in de zin van artikel 326 Sr oplevert. Voor het aannemen van een valse hoedanigheid in het kader van een strafbare oplichting moet dus méér zijn dan de enkele leugen.
In onderhavige zaak is geprobeerd bij de [winkelbedrijf] een telefoonabonnement af te sluiten om zo de beschikking te krijgen over een telefoon, waarbij is gelogen over het inkomen. Daarnaast is geprobeerd om een koffiezetapparaat op afbetaling te kopen, waarbij een vals adres is opgegeven. In beide gevallen is dus een leugen verteld. Zoals hiervoor overwogen, kan een samenweefsel van verdichtsels niet bestaan uit een enkele leugen, ook niet indien de afnemer al voorziet dat hij niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen – zeker niet bij een professionele partij als [winkelbedrijf] waarvan een bepaalde mate van oplettendheid bij het sluiten van een overeenkomst mag worden verwacht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in de onderhavige zaak sprake van een enkele leugen bij beide (beoogde) transacties, waarbij niet kan worden gesproken van (een poging tot) oplichting in strafrechtelijke zin. De rechtbank zal verdachte daarom vrij spreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 4
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 4 ten laste gelegde heling. Het dossier bevat geen aanwijzingen waaruit de rechtbank kan afleiden dat verdachte telefoons heeft verworven, voorhanden gehad of overgedragen die door misdrijf zijn verkregen, temeer nu de rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld. Aangever heeft verklaard dat hij op 19 december 2017 samen met [medeverdachte] op het station in Woerden was. Aldaar zag aangever een Marokkaanse jongen die hij herkende omdat hij eerder aangifte tegen deze Marokkaanse jongen heeft gedaan. Aangever, [medeverdachte] en de Marokkaanse jongen liepen samen richting een fietstunnel. Aangever zag en voelde toen dat hij een harde klap kreeg van [medeverdachte] . Aangever kreeg van zowel de Marokkaan als van [medeverdachte] klappen in zijn gezicht en is op de grond gevallen. Toen hij op de grond lag voelde aangever dat hij van één van de twee jongens een trap op zijn hoofd kreeg. Toen aangever weer overeind stond hoorde hij de Marokkaan zeggen: ‘zakken leeg’. Aangever zag dat beide jongens zijn zakken leeghaalde. De Marokkaan en [medeverdachte] pakten tien briefjes van 10,00 euro, zijn Samsung Galaxy S6 Edge en zijn paspoort. Op enig moment pakte de Marokkaan een busje uit zijn borstzak. Aangever zag dat de Marokkaan dit busje op hem richtte en vervolgens vloeistof in zijn gezicht spoot. Aangever voelde dat zijn ogen ontzettend pijn begonnen te doen.
Op 19 december 17 om 13:13 uur kwamen verbalisanten ter plaatse bij een tandartspraktijk aan [adres] te [woonplaats] . Daar troffen zij aangever [slachtoffer 1] . Aangever was erg geëmotioneerd en zei steeds dat hij veel pijn had in zijn gezicht en dat het brandt. Verbalisant zag bij aangever bloed onder zijn kin, een bloeduitstorting onder zijn oog en als aangever zijn neus snoot, kwam er bloed uit. Aangever was gedesoriënteerd en verklaarde desgevraagd dat hij even knock-out is geweest. Aangever verklaarde dat hij door twee jongens in elkaar is geslagen en dat zij spullen zijn afgenomen. Een van die jongens was [naam] . De andere jongen was een Marokkaan. Ze hebben zijn mobiele telefoon, zijn paspoort en 500 euro afgepakt.
In en aanvullende verklaring geeft aangever aan dat hij [medeverdachte] bedoelde in plaats van [naam] .Aangever geeft in dezelfde verklaring aan dat de Marokkaanse jongen [verdachte] heet.
Medeverdachte [medeverdachte] is ter terechtzitting als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij en de verdachte ter plaatste zijn geweest en dat hij aangever toen heeft geslagen.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever wel onderuit heeft geschopt, maar dat hij en zijn mededader niets hebben gestolen van aangever. Verdachte verklaart verder dat niet hij of zijn mededader, maar juist aangever degene is geweest die met pepperspray heeft gespoten.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. De verklaring van aangever vindt daarentegen steun in objectieve bewijsmiddelen. De manier waarop verbalisanten aangever hebben aangetroffen past bij hetgeen aangever heeft verklaard over wat er is gebeurd. De verbalisanten omschrijven dat aangever zeer geëmotioneerd en gedesoriënteerd is en veel pijn aan zijn ogen heeft. Bovendien is aangever consistent in hetgeen hij heeft verklaard en geeft hij meteen aan dat hij van zijn spullen is beroofd. De rechtbank acht het bovendien zeer onwaarschijnlijk dat aangever bij zichzelf een grote hoeveelheid pepperspray in zijn ogen heeft gespoten.
Gelet op het voorgaande overwegingen en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 december 2017 tezamen en in vereniging en met geweld, een mobiele telefoon, een paspoort en een geldbedrag van 500,00 euro heeft gestolen van aangever.
Ten aanzien van feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 september 2018;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] , namens NS-groep van 26 februari 2018, genummerd PL0900-2018031393-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland
Ten aanzien van feit 5
[aangever 2] heeft, namens zijn vader [slachtoffer 2] van 85 jaar oud, aangifte gedaan van oplichting. Op 24 januari 2018 werd de zoon van aangever gebeld door zijn zus, genaamd [A] . Zij vertelde:
‘Er is iemand die pa heeft geappt en zich als mij heeft voorgedaan. Pa heeft vervolgens geld overgemaakt naar die persoon.’ Aangevers zoon is toen direct naar zijn vader toegegaan. Die vertelde hem:
‘Ik dacht dat ik door [A] werd geappt en dat ze geld nodig had, omdat ze door een storing geen geld kon overmaken. Ik heb toen geld overgemaakt.’
Aangevers zoon heeft op de telefoon van zijn vader de WhatsApp gesprekken bekeken. Op 23 januari 2018 om 13:38 uur heeft zijn vader een WhatsApp bericht ontvangen vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] .Hierin stond:
‘heey pap, hoe is het? Dit is mijn nieuwe nummer’.Op dezelfde dag om 22:33 uur heeft aangever het volgende bericht ontvangen:
‘Ik heb even kort je hulp nodig, mijn internetbankieren heeft een storing. Waardoor ik mijn rekeningen niet kan betalen. Zou ik het via jou internetbankieren mogen doen? Dat ik het geld contant breng of terug boek zodra de storing verholpen is.’
Op woensdag 24 januari 2018 omstreeks 12:28 uur heeft aangever de volgende berichten ontvangen
: ‘Pap kan ik de rekeningen doorsturen? Dat je het voor mij overboekt?’en
‘ [rekeningnummer] bedrag 2311,00 beschrijving: toptc1789.’Aangevers zoon heeft toen ingelogd op het ING bank account van zijn vader en heeft gezien dat zijn vader 2311 euro heeft overgemaakt op het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [B].
Door de ING bank is een rekeningoverzicht van het rekeningnummer [rekeningnummer] beschikbaar gesteld. Op dit overzicht is te zien dat op 24 januari 2018 een geldbedrag van 2311 euro naar dit rekeningnummer is overgemaakt en dat dit geldbedrag afkomstig is van de heer [slachtoffer 2] . Tevens is op dit rekeningoverzicht te zien dat op 24 januari 2018 vanaf deze rekening een bedrag van 1020 euro via de Wester Union bank is overgemaakt naar het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] .
[getuige] is als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij via Instagram is benaderd door [verdachte] met de vraag of hij hem kon helpen. Hij vroeg of hij geld voor hem kon pinnen zodat hij zijn boetes kon betalen. [verdachte] heeft toen geld overgemaakt op de rekening van de vriendin van getuige. [verdachte] heeft ongeveer 2300 euro op de rekening gezet. Getuige heeft met [verdachte] afgesproken om het geld te pinnen. De getuige [getuige] geeft aan dat het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] is./
[B] heeft verklaard dat een vriend van haar vriend geld moest pinnen en dat zijn pasje kapot was. Haar vriend had zijn pasje aan zijn ouders gegeven. Die jongen vroeg toen of hij haar pasje mocht gebruiken. De naam van de jongen begint met ‘ [letters] ’. De getuige verklaart verder dat zij haar pasje een paar uur kwijt is geweest en dat haar vriend, genaamd [getuige] , samen met die jongen het geld heeft opgenomen.
Blijkens een verklaring van [C] heeft hij met verdachte [verdachte] contact via het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij is benaderd door iemand van wie hij de naam niet wil noemen met de vraag of hij een pinpas kon regelen voor die persoon. Dit heeft hij toen gedaan.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het telefoonnummer waarmee het slachtoffer is benaderd het telefoonnummer is dat in die periode in gebruik was bij verdachte. Voorts stelt de rechtbank vast dat een deel van het geld dat door het slachtoffer naar de bankrekening van [B] is overgeboekt, vervolgens is overgeboekt naar een rekeningnummer op naam van verdachte en dat het overige geld blijkens de verklaring van getuige [getuige] is gepind voor verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode van 23 januari 2018 en 24 januari 2018 [slachtoffer 2] heeft opgelicht.