ECLI:NL:RBMNE:2018:4817

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
16/659201-18, 16-652519-17 (tul) en 16-125293-16 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor diefstal en oplichting via WhatsApp, met geweld en misleiding van slachtoffers

Op 4 oktober 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man uit Utrecht en een 19-jarige man zonder vaste woon- of verblijfplaats. Beide mannen zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 18 maanden en 16 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. De verdachten hebben zich schuldig gemaakt aan diefstal en oplichting, waarbij zij zich via WhatsApp voordeden als de dochters van hun slachtoffers. De 19-jarige man benaderde een 85-jarige man en vroeg hem om in totaal meer dan 2.300 euro over te maken, terwijl de 21-jarige man een 71-jarige vrouw op soortgelijke wijze om geld vroeg, wat resulteerde in een schade van meer dan 3.000 euro. Daarnaast hebben de verdachten zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige straatroof in Woerden, waarbij zij met geweld een mobiele telefoon, een paspoort en 500 euro hebben gestolen van een slachtoffer. De rechtbank heeft de straffen opgelegd met het oog op de bescherming van de maatschappij en de hoop dat de verdachten zich zullen laten behandelen voor hun problematiek. De opgelegde straffen komen overeen met de eisen van de officier van justitie. De rechtbank heeft ook de benadeelde partijen in hun vorderingen tot schadevergoeding gedeeltelijk in het gelijk gesteld, waarbij de verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659201-18, 16-652519-17 (tul) en 16-125293-16 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
verblijvende te PI Flevoland - HvB Almere Binnen.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 juni 2018, 5 juli 2018 en 20 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
(primair)op 19 december 2017 te Woerden, samen met anderen, althans alleen, met (bedreiging met) geweld, een mobiele telefoon, een paspoort en een geldbedrag van 500,00 euro heeft gestolen van [slachtoffer 1] ;
(subsidiair)op 19 december 2017 te Woerden, samen met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
Feit 2 op 16 januari 2018 te Nieuwegein, samen met anderen, althans alleen, heeft geprobeerd de [winkelbedrijf] op te lichten;
Feit 3 op 19 december 2017 te Woerden een NS toegangspoortje heeft vernield;
Feit 4 in de periode van 5 januari 2018 tot en met 16 januari 2018 te Utrecht, samen met anderen, althans alleen, meerdere mobiele telefoons heeft geheeld.
Feit 5
(primair)in de periode van 23 januari 2018 tot en met 24 januari 2018 te Utrecht, samen met anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft opgelicht;
(subsidiair)in de periode van 23 januari 2018 tot en met 24 januari 2018 een geldbedrag van 2311,00 euro heeft geheeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daarvoor op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde.
De raadsman heeft daartoe in het bijzonder het volgende aangevoerd:
- Ten aanzien van feit 1 primair verzoekt de raadsman aansluiting te zoeken bij de verklaring van verdachte dat er niets is weggenomen en dat er dus geen diefstal met geweld is gepleegd.
- Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit zich niet laat kwalificeren als een poging tot oplichting, nu er geen gebruik is gemaakt van een oplichtingsmiddel en bovendien de rol van verdachte niet kan worden geduid.
- Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment telefoons in bezit heeft gehad die van een misdrijf afkomstig zijn; telefoons die zijn verkregen door het (al dan niet laten) afsluiten van telefoonabonnementen kunnen niet zonder meer worden gekwalificeerd als door misdrijf verkregen.
- Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet de pleger is van het feit, maar dat dit voor de bewezenverklaring niet uitmaakt nu medeplegen eveneens ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2
Voor een veroordeling wegens oplichting is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in artikel 326 Wetboek van Strafrecht (Sr) specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels.
Met het in de wet omschrijven van deze specifieke oplichtingsmiddelen is beoogd het begrip ‘oplichting’ nader vorm en inhoud te geven. Daarmee wordt bewerkstelligd dat niet iedere vorm van bedrog – bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling – en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht als misdrijf met een strafmaximum van, kort gezegd, vier jaren gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor het aannemen van een samenweefsel van verdichtsels sprake moet zijn van “meer dan een enkele leugenachtige mededeling”. Bijvoorbeeld levert het “het enkele huren van een woning en het vervolgens in gebreke blijven de huurpenningen te voldoen op zichzelf – ook indien de huurder al voorzag niet aan zijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen – niet het aannemen van een valse hoedanigheid op. Evenmin kwalificeert dit als een listige kunstgreep als bedoeld in artikel 326 Sr. In deze en vergelijkbare beslissingen komt tot uitdrukking dat niet in alle gevallen waarin sprake is van bedrog, het handelen van de verdachte ook kan worden aangemerkt als oplichting. Standaardjurisprudentie is dat de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid als bonafide (ver)koper voordoet nog niet het aannemen van een valse hoedanigheid en dus nog geen oplichting in de zin van artikel 326 Sr oplevert. Voor het aannemen van een valse hoedanigheid in het kader van een strafbare oplichting moet dus méér zijn dan de enkele leugen. [1]
In onderhavige zaak is geprobeerd bij de [winkelbedrijf] een telefoonabonnement af te sluiten om zo de beschikking te krijgen over een telefoon, waarbij is gelogen over het inkomen. Daarnaast is geprobeerd om een koffiezetapparaat op afbetaling te kopen, waarbij een vals adres is opgegeven. In beide gevallen is dus een leugen verteld. Zoals hiervoor overwogen, kan een samenweefsel van verdichtsels niet bestaan uit een enkele leugen, ook niet indien de afnemer al voorziet dat hij niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen – zeker niet bij een professionele partij als [winkelbedrijf] waarvan een bepaalde mate van oplettendheid bij het sluiten van een overeenkomst mag worden verwacht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in de onderhavige zaak sprake van een enkele leugen bij beide (beoogde) transacties, waarbij niet kan worden gesproken van (een poging tot) oplichting in strafrechtelijke zin. De rechtbank zal verdachte daarom vrij spreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 4
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 4 ten laste gelegde heling. Het dossier bevat geen aanwijzingen waaruit de rechtbank kan afleiden dat verdachte telefoons heeft verworven, voorhanden gehad of overgedragen die door misdrijf zijn verkregen, temeer nu de rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [2]
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld. Aangever heeft verklaard dat hij op 19 december 2017 samen met [medeverdachte] op het station in Woerden was. Aldaar zag aangever een Marokkaanse jongen die hij herkende omdat hij eerder aangifte tegen deze Marokkaanse jongen heeft gedaan. Aangever, [medeverdachte] en de Marokkaanse jongen liepen samen richting een fietstunnel. Aangever zag en voelde toen dat hij een harde klap kreeg van [medeverdachte] . Aangever kreeg van zowel de Marokkaan als van [medeverdachte] klappen in zijn gezicht en is op de grond gevallen. Toen hij op de grond lag voelde aangever dat hij van één van de twee jongens een trap op zijn hoofd kreeg. Toen aangever weer overeind stond hoorde hij de Marokkaan zeggen: ‘zakken leeg’. Aangever zag dat beide jongens zijn zakken leeghaalde. De Marokkaan en [medeverdachte] pakten tien briefjes van 10,00 euro, zijn Samsung Galaxy S6 Edge en zijn paspoort. Op enig moment pakte de Marokkaan een busje uit zijn borstzak. Aangever zag dat de Marokkaan dit busje op hem richtte en vervolgens vloeistof in zijn gezicht spoot. Aangever voelde dat zijn ogen ontzettend pijn begonnen te doen. [3]
Op 19 december 17 om 13:13 uur kwamen verbalisanten ter plaatse bij een tandartspraktijk aan [adres] te [woonplaats] . Daar troffen zij aangever [slachtoffer 1] . Aangever was erg geëmotioneerd en zei steeds dat hij veel pijn had in zijn gezicht en dat het brandt. Verbalisant zag bij aangever bloed onder zijn kin, een bloeduitstorting onder zijn oog en als aangever zijn neus snoot, kwam er bloed uit. Aangever was gedesoriënteerd en verklaarde desgevraagd dat hij even knock-out is geweest. Aangever verklaarde dat hij door twee jongens in elkaar is geslagen en dat zij spullen zijn afgenomen. Een van die jongens was [naam] . De andere jongen was een Marokkaan. Ze hebben zijn mobiele telefoon, zijn paspoort en 500 euro afgepakt. [4]
In en aanvullende verklaring geeft aangever aan dat hij [medeverdachte] bedoelde in plaats van [naam] . [5] Aangever geeft in dezelfde verklaring aan dat de Marokkaanse jongen [verdachte] heet. [6]
Medeverdachte [medeverdachte] is ter terechtzitting als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij en de verdachte ter plaatste zijn geweest en dat hij aangever toen heeft geslagen.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever wel onderuit heeft geschopt, maar dat hij en zijn mededader niets hebben gestolen van aangever. Verdachte verklaart verder dat niet hij of zijn mededader, maar juist aangever degene is geweest die met pepperspray heeft gespoten.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. De verklaring van aangever vindt daarentegen steun in objectieve bewijsmiddelen. De manier waarop verbalisanten aangever hebben aangetroffen past bij hetgeen aangever heeft verklaard over wat er is gebeurd. De verbalisanten omschrijven dat aangever zeer geëmotioneerd en gedesoriënteerd is en veel pijn aan zijn ogen heeft. Bovendien is aangever consistent in hetgeen hij heeft verklaard en geeft hij meteen aan dat hij van zijn spullen is beroofd. De rechtbank acht het bovendien zeer onwaarschijnlijk dat aangever bij zichzelf een grote hoeveelheid pepperspray in zijn ogen heeft gespoten.
Gelet op het voorgaande overwegingen en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 december 2017 tezamen en in vereniging en met geweld, een mobiele telefoon, een paspoort en een geldbedrag van 500,00 euro heeft gestolen van aangever.
Ten aanzien van feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 september 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] , namens NS-groep van 26 februari 2018, genummerd PL0900-2018031393-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland
Ten aanzien van feit 5
[aangever 2] heeft, namens zijn vader [slachtoffer 2] van 85 jaar oud, aangifte gedaan van oplichting. Op 24 januari 2018 werd de zoon van aangever gebeld door zijn zus, genaamd [A] . Zij vertelde:
‘Er is iemand die pa heeft geappt en zich als mij heeft voorgedaan. Pa heeft vervolgens geld overgemaakt naar die persoon.’ Aangevers zoon is toen direct naar zijn vader toegegaan. Die vertelde hem:
‘Ik dacht dat ik door [A] werd geappt en dat ze geld nodig had, omdat ze door een storing geen geld kon overmaken. Ik heb toen geld overgemaakt.’
Aangevers zoon heeft op de telefoon van zijn vader de WhatsApp gesprekken bekeken. Op 23 januari 2018 om 13:38 uur heeft zijn vader een WhatsApp bericht ontvangen vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] . [8] Hierin stond:
‘heey pap, hoe is het? Dit is mijn nieuwe nummer’ [9] .Op dezelfde dag om 22:33 uur heeft aangever het volgende bericht ontvangen:
‘Ik heb even kort je hulp nodig, mijn internetbankieren heeft een storing. Waardoor ik mijn rekeningen niet kan betalen. Zou ik het via jou internetbankieren mogen doen? Dat ik het geld contant breng of terug boek zodra de storing verholpen is.’
Op woensdag 24 januari 2018 omstreeks 12:28 uur heeft aangever de volgende berichten ontvangen
: ‘Pap kan ik de rekeningen doorsturen? Dat je het voor mij overboekt?’en
‘ [rekeningnummer] bedrag 2311,00 beschrijving: toptc1789.’Aangevers zoon heeft toen ingelogd op het ING bank account van zijn vader en heeft gezien dat zijn vader 2311 euro heeft overgemaakt op het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [B] [10] . [11]
Door de ING bank is een rekeningoverzicht van het rekeningnummer [rekeningnummer] beschikbaar gesteld. Op dit overzicht is te zien dat op 24 januari 2018 een geldbedrag van 2311 euro naar dit rekeningnummer is overgemaakt en dat dit geldbedrag afkomstig is van de heer [slachtoffer 2] . Tevens is op dit rekeningoverzicht te zien dat op 24 januari 2018 vanaf deze rekening een bedrag van 1020 euro via de Wester Union bank is overgemaakt naar het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] . [12]
[getuige] is als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij via Instagram is benaderd door [verdachte] met de vraag of hij hem kon helpen. Hij vroeg of hij geld voor hem kon pinnen zodat hij zijn boetes kon betalen. [verdachte] heeft toen geld overgemaakt op de rekening van de vriendin van getuige. [verdachte] heeft ongeveer 2300 euro op de rekening gezet. Getuige heeft met [verdachte] afgesproken om het geld te pinnen. De getuige [getuige] geeft aan dat het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] is. [13] / [14]
[B] heeft verklaard dat een vriend van haar vriend geld moest pinnen en dat zijn pasje kapot was. Haar vriend had zijn pasje aan zijn ouders gegeven. Die jongen vroeg toen of hij haar pasje mocht gebruiken. De naam van de jongen begint met ‘ [letters] ’. De getuige verklaart verder dat zij haar pasje een paar uur kwijt is geweest en dat haar vriend, genaamd [getuige] , samen met die jongen het geld heeft opgenomen. [15]
Blijkens een verklaring van [C] heeft hij met verdachte [verdachte] contact via het telefoonnummer [telefoonnummer] . [16]
Bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij is benaderd door iemand van wie hij de naam niet wil noemen met de vraag of hij een pinpas kon regelen voor die persoon. Dit heeft hij toen gedaan.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het telefoonnummer waarmee het slachtoffer is benaderd het telefoonnummer is dat in die periode in gebruik was bij verdachte. Voorts stelt de rechtbank vast dat een deel van het geld dat door het slachtoffer naar de bankrekening van [B] is overgeboekt, vervolgens is overgeboekt naar een rekeningnummer op naam van verdachte en dat het overige geld blijkens de verklaring van getuige [getuige] is gepind voor verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode van 23 januari 2018 en 24 januari 2018 [slachtoffer 2] heeft opgelicht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(feit 1 primair)
op 19 december 2017 te Woerden, op of aan de openbare weg te weten de Cattenbroekerdijk,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy S6 Edge) en/of
- een paspoort op naam van [slachtoffer 1] en/
- een geldbedrag van 500 euro,
toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader:
- die [slachtoffer 1] meermalen, met kracht heeft/hebben geslagen tegen het gezicht (waarbij die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en
- die [slachtoffer 1] (met geschoeide voet) met kracht op het hoofd heeft/hebben getrapt terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Zakken leeg, zakken leeg" en
- een hoeveelheid pepperspray heeft/hebben gespoten in het gezicht van die [slachtoffer 1] ;
(feit 3)
hij op of omstreeks 19 december 2017 in de gemeente Woerden opzettelijk en
wederrechtelijk een toegangspoortje op het NS-station Woerden, toebehorende aan Nederlandse Spoorwegen, heeft vernield;
(feit 5 primair)
op meer tijdstippen in de periode van 23 januari 2018 tot en met 24 januari 2018 te De Meern en/of Utrecht, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte een geldbedrag van 2311 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid
- via Whatsapp een gesprek gestart met die [slachtoffer 2] en
- zich (daarbij) tegenover die [slachtoffer 2] voorgedaan als zijnde de dochter van die [slachtoffer 2] door te schrijven aan [slachtoffer 2] ''Heey pap, hoe is het, dit is mijn nieuwe nummer" en
- terwijl hij, verdachte, zich voordeed als de dochter van die [slachtoffer 2] aan die [slachtoffer 2] heeft gevraagd om bovengenoemd geldbedrag over te maken naar een bankrekeningnummer en daarbij heeft geschreven: "Ik heb even kort je hulp nodig, mijn internetbankieren heeft storing. Waardoor ik mijn rekeningen niet kan betalen. Zou ik het via jou internetbankieren mogen doen? Dat ik het geld contant breng of terugboek zodra de storing verholpen is", waardoor [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3
enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoord, vernielen;
feit 5
oplichting.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een (ambulante) behandelverplichting en meewerken aan begeleid wonen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een geraffineerde oplichting, waarbij hij het 85-jarige slachtoffer via WhatsApp heeft benaderd en zich heeft voorgedaan als de dochter van het slachtoffer. Het slachtoffer dacht dan ook echt met zijn dochter te WhatsAppen. In de loop van het WhatsApp gesprek werd het slachtoffer overgehaald om meerdere grote geldbedragen over te maken naar bepaalde bankrekeningnummers. Het slachtoffer bleef uiteindelijk bedrogen en met lege handen achter.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewelddadige straatroof. Het slachtoffer, een bekende van verdachte, heeft verdachte samen met zijn mededader op gewelddadige wijze beroofd van zijn spullen, waarbij zij het slachtoffer zelfs met pepperspray in zijn ogen hebben gespoten. Dit handelen van verdachte en zijn mededaders draagt bovendien bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich heeft laten leiden door de wens zichzelf te verrijken ten koste van de door hem gemaakte slachtoffers en dat hij daarbij voorbij is gegaan aan het leed dat hij bij de slachtoffers door zijn handelen zou veroorzaken.
Ten slotte heeft verdachte een toegangspoortje vernield op het NS Station in Woerden. Verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander, waarbij schade is ontstaan. Voor omstanders zal zijn handelen bovendien intimiderend zijn geweest. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 9 augustus 2018. Daaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de feiten bovendien in verschillende proeftijden, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 14 juni 2018, opgemaakt door T. Jaarsveld, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat een eerder aan verdachte opgelegd reclasseringstoezicht in het kader van jeugdstrafrecht is mislukt, omdat verdachte zich onvoldoende aan de afspraken hield. Vanuit de jeugdreclassering wordt geen toegevoegde waarde (meer) gezien in inzet van jeugdmaatregels. De reclassering adviseert daarom het volwassenstrafrecht toe te passen en aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht op te leggen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is daaraan mee te werken.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verdachte weliswaar tijdens de inhoudelijke behandeling een deels bekennende verklaring heeft afgelegd, maar van het geven van openheid van zaken is – gelet op de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten – geenszins sprake geweest. De opstelling van verdachte weegt de rechtbank dan ook niet in het voordeel van verdachte mee.
De straf
Hoewel de bewezen verklaarde feiten, mede gelet op het strafblad van verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigen, ziet de rechtbank gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en het belang dat de maatschappij heeft bij een succesvolle resocialisatie van verdachte aanleiding om daarvan enigszins af te wijken.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden verbinden, namelijk een meldplicht bij de reclassering, een verplichte ambulante behandeling en opname in een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank beoogt hiermee de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 21.656,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.656,- materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de gevorderde materiele schade toewijsbaar tot een bedrag van
€ 100,- en de immateriële schade tot een bedrag van € 500,-.
De officier van justitie verzoekt de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering niet voldoende is onderbouwd.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de gevorderde schade niet is onderbouwd. Subsidiair verzoekt de raadsman de vordering te matigen.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘paspoort’, ‘telefoon’ en ‘contant geld’ ter hoogte van in totaal € 964,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de gevorderde immateriële matigen en schatten op een bedrag van € 500,-. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1464,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 december 2017 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De vordering was voor dat bedrag niet goed onderbouwd. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1464,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 december 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 24 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.2
De vordering van de benadeelde partij NS-groep
De NS-Groep heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 535,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering is ondertekend door de NV zelf en niet door een natuurlijke persoon. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering te hoog is nu, blijkens de bijgevoegde kostenraming, het arbeidsloon tweemaal in rekening lijkt te worden gebracht.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de vordering niet namens NS Groep NV is ingevuld. De rechtbank waardeert de schade op € 535,-, aangezien voldoende is onderbouwd dat tot dit bedrag schade is geleden. Zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 december 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van NS-Groep aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 535,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 december 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2311,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
9.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar.
9.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering.
9.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 2311,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 januari 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2311,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 33 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-651519-17
Bij vonnis van politierechter te Midden-Nederland van 22 augustus 2017 is verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 10 dagen opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.
De rechtbank bepaalt dat de jeugddetentie wordt tenuitvoergelegd als een gevangenisstraf, genoemd in artikel 9 Sr, nu verdachte de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en naar het oordeel van de rechtbank niet meer in aanmerking komt voor jeugdstraffen.
De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-125293-16
Bij vonnis van politierechter te Midden-Nederland van 30 januari 2017 is verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 weken opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.
De rechtbank bepaalt dat de jeugddetentie wordt tenuitvoergelegd als een gevangenisstraf, genoemd in artikel 9 Sr, nu verdachte de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en naar het oordeel van de rechtbank niet meer in aanmerking komt voor jeugdstraffen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 57, 77dd, 312, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 3 en 5 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 16 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen twee dagen na detentie zal melden bij de Reclassering Nederland, Vivaldiplantsoen 100 te Utrecht. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling of behandelaar zullen worden gegeven;
* zal verblijven in een nader vast te stellen 24-uursvoorziening of soortgelijke instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag)- programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte wordt verplicht tot het hebben van een controleerbare dagbesteding in de vorm van opleiding en/of vrijwilligerswerk, waarbij verdachte zijn volledige medewerking verleent aan het traject gericht op het vinden hiervan, zolang de reclasering noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1464,-
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1464,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 24 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij NS-Groep (feit 3)
  • wijst de vordering van de NS-Groep toe tot een bedrag van € 535,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de NS-Groep van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de NS-Groep aan de Staat € 535,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 5)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2311,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de [slachtoffer 2] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/652519-17
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 22 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 10 dagen;
- bepaalt dat de jeugddetentie zal worden tenuitvoergelegd als een gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/125293-16
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 30 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 weken;
- bepaalt dat de jeugddetentie zal worden tenuitvoergelegd als een gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Veenstra, voorzitter, mrs. E.J. Rijssen en M.W.V. van Duursen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 19 december 2017 te Woerden, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, op of aan de openbare weg te weten de Cattenbroekerdijk,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen
- een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy S6 Edge) en/of
- een paspoort op naam van [slachtoffer 1] en/of
- een geldbedrag van 500 euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van
voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader:
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal, met kracht heeft/hebben geslagen
en/of gestompt in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd (waarbij die [slachtoffer 1]
ten val is gekomen) en/of
- die [slachtoffer 1] (met geschoeide voet) met kracht op/tegen het hoofd
heeft/hebben getrapt terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Zakken leeg, zakken leeg" en/of
- een hoeveelheid pepperspray, althans een traanverwekkende vloeistof
heeft/hebben gespoten in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 december 2017 te Woerden, althans in het arrondissement Midden­Nederland, openlijk, te weten aan/op de Cattenbroekerdijk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] ,
door
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal, met kracht te slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of
- die [slachtoffer 1] te laten struikelen en/of ten val te laten komen en/of
- die [slachtoffer 1] (met geschoeide voet) met kracht op/tegen het hoofd te trappen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "Zakken leeg, zakken leeg" en/of
een hoeveelheid pepperspray, althans een traanverwekkende vloeistof te spuiten in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of
artikel 141 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Nieuwegein, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk
te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, winkelbedrijf [winkelbedrijf] (gelegen aan [adres]
) te bewegen tot de afgifte van een mobiele telefoon (iPhone 8) en/of een
koffiezetapparaat (ter waarde van 1523 euro), in elk geval van enig goed,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als volgt
heeft/hebben gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
- naar voornoemde winkel gegaan en/of
- tegen een medewerker van voornoemde winkel gezegd dat hij een
telefoonabonnement wil afsluiten waarbij het telefoontoestel iPhone 8
inclusief is en dat hij een maandelijks inkomen heeft van 1800 euro en/of
- tegen een medewerker van voornoemde winkel gezegd dat hij voornoemd
koffiezetapparaat op afbetaling wil kopen en daarbij gezegd dat zijn adres
Dorpsstraat 24 3451 BK Vleuten is,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 19 december 2017 in de gemeente Woerden opzettelijk en
wederrechtelijk een toegangspoortje op het NS-station Woerden, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Nederlandse Spoorwegen, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 januari 2018
tot en met 16 januari 2018 te Utrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
één of meer goed(eren), te weten één of meer mobiele telefoon(s) heeft
verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
Primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 januari
2018 tot en met 24 januari 2018 te De Meern en/of Utrecht, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte een
geldbedrag van 2311 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of
in strijd met de waarheid
- via Whatsapp een gesprek gestart met die [slachtoffer 2] en/of
- zich (daarbij) tegenover die [slachtoffer 2] voorgedaan als zijnde de dochter
van die [slachtoffer 2] door te schrijven aan [slachtoffer 2] ''Heey pap, hoe is
het, dit is mijn nieuwe nummer" en/of
- terwijl hij, verdachte, zich voordeed als de dochter van die [slachtoffer 2]
aan die [slachtoffer 2] heeft gevraagd om bovengenoemd geldbedrag over te
maken naar een bankrekeningnummer en daarbij heeft geschreven: "Ik heb even
kort je hulp nodig, mijn internetbankieren heeft storing. Waardoor ik mijn
rekeningen niet kan betalen. Zou ik het via jou internetbankieren mogen doen?
Dat ik het geld contant breng of terugboek zodra de storing verholpen is",
waardoor [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 23 januari 2018 tot en met 24 januari 2018
te De Meern en/of Utrecht, althans in Nederland,
een geldbedrag van 2311 euro heeft verworven, voorhanden gehad, en/of
overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit
geldbedrag wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Hoge Raad, 20-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2889.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 maart 2018, genummerd PL0900 2018018650D, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 380 tot en met 844. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.een proces-verbaal van aangifte, pagina 585-587;
4.een proces-verbaal van bevindingen, pagina 583-584;
5.een proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 597;
6.een proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 599;
7.een proces-verbaal van aangifte met bijlagen, pagina 776-779;
8.een proces-verbaal van aangifte, pagina 784-786;
9.bijlage bij een proces-verbaal van aangifte, pagina 790;
10.bijlage bij een proces-verbaal van aangifte, pagina 788;
11.een proces-verbaal van aangifte, pagina 784-786;
12.een proces-verbaal van bevindingen, pagina 800 en 801;
13.een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 817-818
14.een proces-verbaal van bevindingen, pagina 819
15.een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 822-823
16.een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 521