In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Eemland Wonen en drie gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Eemland Wonen vorderde ontruiming van de door [gedaagde 1] gehuurde woning, omdat deze al geruime tijd geen hoofdverblijf meer had in de woning en er bovendien gevaarlijke situaties waren ontstaan door onveilige verbouwingen aan het elektra. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] sinds 2015 niet meer in de woning woont en dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Eemland Wonen heeft meerdere inspecties uitgevoerd, waaruit bleek dat de woning in een onveilige staat verkeerde, wat een spoedige ontruiming rechtvaardigde. De gedaagden hebben verweer gevoerd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van Eemland Wonen voldoende kans van slagen hadden in een bodemprocedure. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen en heeft [gedaagde 1] ook veroordeeld tot betaling van achterstallige huur.